Gezocht: mensen die een programmeertaal uit 1959 willen leren (want die heeft nog altijd toekomst)

Op zijn laptop laat Rabobank-programmeur Stefan de Hoogt zijn werkomgeving zien. Via een zwart scherm met neongroene en lichtblauwe letters bouwt hij aan software geschreven in de computertaal Cobol. Zo’n scherm is precies wat je verwacht bij een programmeertaal waarvan de eerste versie in 1959 werd uitgebracht, toen computers nog enorme machines waren die complete zalen in beslag namen – en vele malen minder rekenkracht hadden dan De Hoogts laptop.

Cobol mag dan een stokoude taal zijn, financiële instellingen en grote organisaties als de Belastingdienst en het UWV zijn er nog altijd van afhankelijk voor hun meest essentiële systemen. Ook bij De Hoogts werkgever loopt het betalingsverkeer via programma’s die in Cobol zijn geschreven.

Die organisaties zitten met een probleem. Veel van de programmeurs die deze systemen ooit gebouwd hebben, zijn met pensioen of gaan dat binnenkort. Hun kennis sijpelt weg, terwijl de taal nagenoeg verdwenen is uit lesprogramma’s.

Omscholingstraject

„Mensen die een technische studie hebben gedaan, willen hun neus nog weleens ophalen voor Cobol”, zegt Chris Verhoef, hoogleraar informatica aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. De oer-programmeertaal is namelijk relatief eenvoudig, terwijl nieuwere talen vaak een stuk complexer zijn – en daarmee spannender.

hoogleraarChris Verhoef Er wordt snel gedacht: Cobol is oud. Maar hoe ouder software is, hoe meer fouten eruit zijn gehaald

De Hoogt (35) en zijn collega Amarens Genee (33) vormen het antwoord op dat probleem. Beiden lieten zich via opleider Mainmen omscholen, dat inmiddels 35 Cobol-specialisten heeft afgeleverd. Het is een van de bureau’s die in het gat zijn gesprongen. Een IT-achtergrond hadden de twee niet.

„Ik speelde tien jaar lang waterpolo op het hoogste niveau”, zegt Genee. Nadat aan haar topsportcarrière een eind kwam, werkte ze een tijdje bij een organisatie waar ze sportclubs adviseerde over talentontwikkeling „Uiteindelijk was dat me iets te beleidsmatig. Ik wilde meer concrete resultaten nastreven zoals ik dat uit de topsport kende.”

Ze ging zich oriënteren op de IT. „Als je dat niet kent, is het enorm groot. Waar begin je dan? Ik merkte dat ik niet per se iets superflitsends hoefde en vooral gewoon mijn hersenen wilde laten kraken. Bovendien wilde ik gelijk de werkvloer op, omdat ik al een aantal jaar werkervaring had.”

Met Cobol kon dat: na een opleiding van twee maanden kon ze aan de slag. „Het is bij Cobol heel concreet wat je moet doen. En het heeft echt impact, we zitten hier midden in het betalingsverkeer. Dat geeft adrenaline, zoals ik gewend was uit de topsport.”

Voor De Hoogt was de Cobol-opleiding eveneens een carrièreswitch. Eerder had hij een dirigentenopleiding gedaan aan het Conservatorium van Amsterdam. „Maar het is heel moeilijk om daar je brood mee te verdienen.”

De twee zijn niet uniek in de route die ze hebben gevolgd: de meeste IT-nieuwkomers bij de Rabobank zijn omscholers, zegt Genee.

Democratiserende taal

Cobol is voor omscholers de ideale taal om te leren, omdat hij niet enorm ingewikkeld is. De ontwerper, de Amerikaanse wiskundige Grace Hopper, „heeft het programmeren gedemocratiseerd”, zegt hoogleraar Verhoef.

De Amerikaanse computerwetenschapper Grace Murray Hopper (1906-1992) speelde een sleutelrol bij de ontwikkeling van programmeertaal Cobol.
Foto ANP

„Voor de komst van die taal had je ingewikkelde machinecode nodig om een computer iets te laten doen. Daar moest je een wiskundige opleiding voor hebben gedaan. Dat veranderde met de komst van Cobol, dat moest zoveel mogelijk op normaal Engels lijken. Daardoor konden ook mensen die geen computerexpert waren, maar wel logisch konden nadenken, een computer instructies geven.”

Cobol, dat staat voor Common Business Oriented Language, was bedoeld als taal voor het bedrijfsleven. Functies die handig zijn voor het bedrijfsleven, zoals rekenen met bedragen, zaten er standaard in. Bovendien moest het door de gelijkenis met Engels ook voor niet-technische zakenmensen te volgen zijn.

Maar als Cobol zo simpel is en in korte tijd te leren valt, wat is dan het probleem?

Allereerst is die belofte van programmeren voor iedereen niet helemaal uitgekomen. De Cobol-systemen die er nu nog zijn, zijn zo groot en complex dat specialisten juist hard nodig zijn.

„Cobol is een behoorlijk leesbare taal”, zegt De Hoogt. „Maar met simpele bouwstenen kun je hele ingewikkelde dingen maken. Je moet ook de omgeving snappen, de logica doorgronden, begrijpen hoe dingen op elkaar inwerken. Dat is een veel grotere component dan het beheersen van de taal zelf.”

Dat zorgt ervoor dat het als nieuwkomer even duurt voordat je snapt hoe een systeem in elkaar zit, vult Genee aan. „De applicaties die op Cobol draaien, zijn best complex qua structuur en afhankelijkheden. Ik dacht aan het begin: oh, hoe ga ik dit ooit leren? Maar daar kom je vrij goed doorheen.”

Een managementprobleem

Hoogleraar Verhoef vindt het Cobolprobleem vooral een managementprobleem. „Als je een groot, bedrijfskritiek systeem hebt en niemand weet meer hoe het werkt, dan heb je er gewoon slecht voor gezorgd.”

Organisaties gaan op verschillende manieren om met het tekort aan Cobol-kenners. Verzekeraar Nationale Nederlanden besloot Cobol uit te faseren. Maar ook dan heb je Cobol-experts nodig die de oude programma’s kunnen ontwarren voordat begonnen kan worden aan het herbouwen in een andere taal.

Via een zwart scherm met neongroene en lichtblauwe letters bouwen aan software geschreven in de computertaal Cobol.
Foto Dieuwertje Bravenboer

Ook de Rabobank koos ervoor om de kernsystemen voor betalingsverwerking te herbouwen en opnieuw in te richten om ze flexibeler en toekomstbestendiger te maken.

Maar ook dat nieuwe programma is weer in Cobol geschreven. „Daarmee kunnen we overboekingen in milliseconden verwerken”, zegt Genee. „Zo kunnen we het hoge volume van miljoenen transacties per dag waar we binnen de Rabobank mee zitten, gewoon goed en accuraat verwerken.”

Dat verbaast Verhoef niet. „Massale transactieverwerking is een vak apart. En dan kom je al heel snel uit bij Cobol. Daarin zit heel veel functionaliteit die je hiervoor nodig hebt, bijvoorbeeld het nauwkeurig optellen van geldbedragen.”

„Er wordt al snel gedacht: Cobol is oud en alles wat oud is, is versleten. Dus het is niet goed meer.” Dat vindt de hoogleraar onterecht. „Hoe ouder software is, hoe meer fouten er intussen uit zijn gehaald en hoe beter het draait. Als je iets opnieuw gaat bouwen in een andere taal, dan zul je oude fouten in sneltreinvaart opnieuw introduceren.”

„Cobol is een hele stabiele taal”, zegt ook programmeur De Hoogt. „En het is ook duurzaam, want de taal vraagt relatief weinig rekenkracht om bepaalde acties uit te voeren. Dat scheelt weer stroom.”

„Het is een taal waarvan de mogelijkheden niet stilstaan. Dat geeft me een goed gevoel voor de toekomst”, vult Genee aan. Bang om vervangen te worden door kunstmatige intelligentie (AI) die programma’s schrijft, is ze niet. „AI haalt zijn informatie van het web. De input over Cobol is daar niet zo groot als voor andere talen. Dus op dit moment geeft het minder goede resultaten.”

Er blijven mensen nodig om die resultaten te beoordelen. „Het is belangrijk dat je begrijpt wat er uit zo’n AI-systeem komt. Als je een week naar die code moet kijken voor je begrijpt wat er staat, is dat ook niet effectief”, zegt haar collega De Hoogt. Zelf schrijven is dan beter.

En dat zwarte scherm met neongroene letters? „Meestal werken we daar niet in, maar in een moderne grafische ontwikkelomgeving”, zegt De Hoogt. „Als je aan het zwarte scherm gewend bent, werkt het een stuk sneller. Maar dan moet je wel alle commando’s uit je hoofd kennen. In de grafische tool kun je meer rondklikken en zoeken.”


Overstromingen in Kenia zorgen voor grote schade aan dorpen in het Mai Mahiu-gebied

De overstromingen vonden plaats in het Mai Mahiu-gebied, iets ten noordoosten van de Keniaanse hoofdstad Nairobi. Door een tunneldoorbraak overstroomde een dam zeer plotseling, waardoor lokale bewoners niet op het naderende water konden anticiperen. Vooral vrouwen en kinderen kwamen om het leven. Keniaanse weerautoriteiten verwachten dat de schade de komende dagen zal toenemen omdat er in het gebied nog steeds veel neerslag valt.

Tv-recensie | Vader en zoon Blom vinden opa terug op de ledenlijst van de NSB in ‘In de ban van goed en fout’

Jan Blom was een knappe kop. Jan Blom blonk uit in bètavakken, studeerde natuurkunde in Leiden en werd assistent aan het wereldberoemde Kamerlingh Onnes Laboratorium. Jan Blom was in de vooravond van de Tweede Wereldoorlog trots reserveofficier in het leger, en nam later overtuigd deel aan het verzet. Daarvoor, tot 1934, was Jan Blom de eerste van zijn tienkoppige familie die zich aansloot bij de NSB – zijn vader, moeder, drie broers en vier zussen zouden volgen.

Zo’n negentig jaar later lijken vooral die laatste feiten moeilijk te verenigen met de eerste. Zoon Hans (die van 1996 tot 2007 directeur zou worden van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie) kreeg nooit toelichting bij die wonderlijke gang van zaken: thuis werd er amper over de oorlog gesproken. Zo zou later, voor Hans’ eigen kinderen, de pijnlijke oorlogsgeschiedenis van hun grootvader en zijn familie steeds net buiten bereik blijven – deels bekend, maar altijd ongrijpbaar. Tot nu: in In de ban van goed en fout (BNNVARA) duikt schrijver Onno Blom samen met zijn vader Hans in het verleden van hun familie.

Waar Hans de familiegeschiedenis in de eerste aflevering van deze openhartige serie bekeek met de professionele distantie van een geschiedkundige, voerde bij Onno verbazing over de keuzes van zijn grootvader en diens familie de boventoon. Hoe had zelfs zijn grootvader, die later bekend zou komen te staan als verzetsstrijder, zich aangetrokken kunnen voelen tot de NSB? Hoe was het mogelijk dat Jans familie trots achter de partij was blijven staan?

Op die eerste vraag werd dinsdagavond voorzichtig het begin van een antwoord geformuleerd. Jan groeide op in een nationalistisch gezin en werd volwassen in een tijd dat de zaken er in Nederland ongunstig voor stonden, mede door de beurskrach van 1929. „Ik weet dat mijn vader in een lustrumblaadje van zijn dispuut iets schreef over de wereldomstandigheden die aanleiding gaven tot groot pessimisme”, zei Hans. „Hij maakte zich zorgen: een krachtige aanpak was nodig. En wie weet zou die nieuwe beweging, die zich zo krachtig manifesteerde, iets teweegbrengen.” Voor hem lag op een bureau een ledenlijst van de NSB opengeslagen, opgesteld in 1931 – met de naam van zijn vader erin. Onno vond die ontdekking choquerender dan Hans. „Het is meer de historische sensatie dan dat ik schrik dat mijn vader daar staat”, zei die laatste. „Misschien is dat een psychische blokkade aan mijn kant.”

Kijk maar liever vooruit

Zo’n psychische blokkade leek geen vergezochte optie. Zeker niet na het kijken van de tweede aflevering van Oorlog is erfelijk (EO), waarin presentator Natascha van Weezel sprak met documentairemaakster Sahar Meradji en Holocaustoverlevende Bert Woudstra. Meradji, die vier was toen er oorlog uitbrak in Iran en vervolgens met haar moeder naar Nederland vluchtte, vertelde hoe ze nu pas, zo’n 45 jaar later, connecties begon te leggen van de oorlog naar haar moeder naar haarzelf. „Ik heb nooit de vraag gesteld: mama, wat heb jij aan de oorlog overgehouden?”, zei Meradji. „Of ik?” Thuis gold lange tijd: kijk liever maar vooruit.

Ook bij Woudstra thuis werd als het even kon niet teruggeblikt. Als kind verloor hij veel van wat hem lief was aan de Holocaust. Ook zijn vader. „Het verleden is geweest”, zei Woudstra’s moeder na de oorlog. De stilte duurde lang voort. Jaren later ging hij in therapie, om eindelijk toch nog zijn ei kwijt te kunnen. Terug te kunnen kijken. „Was dat misschien de echte bevrijding?”, vroeg Van Weezel. En Woudstra knikte. „Absoluut.”


Column | Rendier

Zelden werd ik zo een verhaal in gezogen als dat van Baby Reindeer. De serie over een worstelende stand-upcomedian die gestalkt wordt nadat hij een verdrietige vrouw in een café een gratis kopje thee aanbiedt, is beklemmende, fantastische televisie. Baby Reindeer raakte me, en niet alleen omdat ik als beginnend stand-upcomedian zelf recent nog in een cafeetje aan de Amsterdamse Albert Cuyp voor zes lesbiennes – een van hen sprak niet eens Nederlands – grapjes stond te maken.

Nee, het zat hem in de nuances, in hoe de simpele premisse zoveel gelaagder bleek, in de emotionele wendingen, in de empathie en reflectie. En in de – spoilerwaarschuwing – queer paniek van de hoofdpersoon en een verbeelding van grooming en seksueel misbruik van man op man die ik zelden zo ellendig rauw op televisie had gezien. Maar misschien is de aantrekkingskracht van de serie vooral dat het verhaal waargebeurd is, en dat de hoofdpersoon gespeeld wordt door de man die het allemaal echt is overkomen.

Precies daar is het de afgelopen week misgegaan. Hoewel schrijver en hoofdrolspeler Richard Gadd (‘Donny’ in de serie) in interviews vertelde dat de ‘waarheid’ in zijn serie vooral een ‘emotionele waarheid’ was en hij ervoor had gezorgd dat de stalker (‘Martha’ in de serie) een fictieve persoonlijkheid kreeg – duurde het voorspelbaar kort voordat toetsenborddetectives op zoek gingen naar de échte stalker. Eveneens naar de echte man uit Gadds carrière die hem had misbruikt. Want natúúrlijk deden ze dat. Geef de moderne mens een vinger, binnen een week blijkt de hand waar die bij hoort fout te zijn geweest in de oorlog.

Mensen vonden een fragment van de echte Gadd met daarin een duidelijk aanwezige lach die erg leek op die van stalker Martha. Ze vonden oude tweets van een vrouw die qua toon erg leken op berichten die Martha aan Donny stuurde. Wat allereerst gevaarlijk is en al verwachte gevolgen heeft gehad. Zo werd ook een man genoemd als degene die Gadd ooit misbruikte, en moest Gadd zelf verklaren dat die er niets mee te maken had. Deze regisseur en schrijver laat nu de politie alle bedreigingen en beschuldigingen aan zijn adres onderzoeken. En ook de echte Martha, voor zover de vrouw die tabloid The Daily Mail sprak dat is, dreigt met een rechtszaak.

Kun je, zoals klinkt, Gadd ervan beschuldigen dat hij de privacy van betrokkenen te weinig heeft beschermd? Nee, als je deur niet goed op slot zit, rechtvaardigt dat niet een inbraak. Het is hoogstens wat naïef te denken dat níémand het zal proberen. Toen hij Baby Reindeer als one-manshow in het theater speelde, jaren terug, gebeurde er niets. Tv is een ander beest, het internet niet minder dan een monster.

Jessica Gunning, de actrice die Martha speelt, drukte kijkers op het hart niet op zoek te gaan naar de échte Martha. „Als dat gebeurt, laat het zien dat ze niet goed naar de serie hebben gekeken.” Precies. Kijk naar de serie, kijk góéd naar de serie, en durf die ook ‘gewoon’ een mooie serie te laten zijn.

Frank Huiskamp vervangt de komende weken Marcel van Roosmalen.


De hondenfokker wil dat de berichten op Facebook verwijderd worden

De zaak

In juli 2021 ontvangt Meta, moederbedrijf van Facebook, een brief. Een fokker van pomerianen (dwergkeeshondjes), die via een tussenpersoon ook honden van derden betrekt en doorverkoopt, eist dat Meta onmiddellijk een aantal berichten van Facebook verwijdert. Een vrouw beschuldigt de kennel ervan zonder toestemming haar puppy’s te verkopen. Dat leidt tot reacties. Iemand schrijft: „Omg, what a sick people they are.” Een ander plaatst een oproep aan iedereen die een slechte ervaring met deze fokker heeft gehad, om zich te melden. Daarbij is ook het adres van de fokkerij gedeeld.

Meta laat via zijn advocaat weten dat Facebook niet kan vaststellen dat de berichten onrechtmatig zijn. Het bedrijf weigert daarom tot verwijdering over te gaan. Meta verstrekt ook niet de identiteit van de gebruikers achter de berichten, zoals de fokker vroeg.

De kennel spant een kort geding aan. De rechtbank wijst de zaak af, waarop de pomeriaanfokker in hoger beroep gaat bij het gerechtshof in Den Bosch.

De uitspraak:
Meta krijgt gelijk

De vraag waar het om draait bij het gerechtshof is of de Facebookberichten ‘onmiskenbaar onrechtmatig’ zijn: is de inhoud zonder twijfel illegaal? Dan pas zou Meta de berichten moeten verwijderen.

Om die vraag te beantwoorden weegt het gerechtshof twee fundamentele rechten tegen elkaar af: de vrijheid van meningsuiting van degenen achter de Facebookberichten, tegenover de bescherming van de goede naam van de fokker. Maar eerst moet de fokkerij aantonen dat de Facebookberichten niet kloppen – en daar gaat het mis. De fokker komt met een verklaring van de tussenpersoon dat de puppy’s met toestemming van de eigenaresse aan de fokkerij zijn verkocht. Terwijl het gerechtshof bewijs van die toestemming had willen zien, of anders een gedetailleerde toelichting van de manier waarop die was verleend.

Omdat niet duidelijk is geworden dat de puppy’s met toestemming zijn verkocht, gaan de bewoordingen in de Facebookberichten niet te ver, vindt het gerechtshof. Het recht op vrijheid van meningsuiting betekent dat je grove woorden mag gebruiken, waaronder zoiets als „sick people”. En van doxing is ook geen sprake: er zijn geen persoonsgegevens gedeeld, maar een zakelijk adres dat voor iedereen op internet te vinden is.

Het commentaar

Regelmatig laait de discussie weer op. Moeten socialemediaplatforms zich terughoudend opstellen en de vrijheid van meningsuiting van hun gebruikers beschermen? Of moeten ze zich actief inzetten om de verspreiding van schadelijke informatie te beperken?

Michael Klos doet aan de Universiteit Leiden onderzoek naar de vrijheid van meningsuiting op internet. „De verantwoordelijkheid van platforms hangt af van de vraag: is de informatie voor een onafhankelijke derde herkenbaar als illegaal? Dat is bijvoorbeeld het geval als ik word bedreigd. Maar als iemand mij beschuldigt van plagiaat, dan ligt dat anders. Zonder aanvullende informatie is dat niet te beoordelen.”

Volgens Klos is een platform alleen aansprakelijk als het wordt gewezen op concreet materiaal dat duidelijk verboden is, maar het platform de inhoud vervolgens niet verwijdert of blokkeert. In deze zaak kon Meta niet vaststellen dat de berichten onwettig waren. De verantwoordelijkheid gaat dus niet zover dat een platform actief moet zoeken naar onrechtmatige feiten en omstandigheden. Klos: „Er is geen algemene toezichtverplichting. Het zou ondoenlijk zijn om alles te controleren.”

Wel kan de rechter een platform dwingen om concrete berichten te monitoren. Zoals een Oostenrijkse rechtbank in 2016 deed in de zaak van Eva Glawischnig-Piesczek, de toenmalige fractievoorzitter van de Groenen in dat land, tegen Facebook. De rechter stelde vast dat bepaalde opmerkingen op het sociale medium bedoeld waren Glawischnig-Piesczek in haar eer aan te tasten. Facebook moest niet alleen de oorspronkelijke opmerkingen verwijderen, maar ook identieke of vergelijkbare berichten. Het Europese Hof van Justitie bevestigde in 2019 dat zo’n rechterlijk bevel toegestaan is.

Inmiddels is de Europese Digital Services Act in werking getreden. Sinds 17 februari geldt die voor alle digitale diensten. Niet alleen voor een platform als Facebook, maar ook voor bijvoorbeeld online marktplaatsen, zoekmachines, cloudaanbieders en reis- en accommodatieplatforms. De verordening is bedoeld om de rechten van gebruikers beter te beschermen. Zo moeten platforms de mogelijkheid bieden om illegale inhoud te melden, uitleggen welke regels ze hanteren voor het verwijderen van informatie of accounts, en voor toegankelijke klachtenprocedures zorgen.

In deze zaak moest het gerechtshof in Den Bosch toetsen aan de nieuwe Europese verordening. Klos: „Vanuit de Europese Commissie zijn hoge verwachtingen gewekt, maar de verordening is geen wondermiddel. Als gebruiker kun je niet zomaar berichten van het internet laten halen, want de vrijheid van meningsuiting weegt zwaar. Wel ben ik benieuwd hoe de rechtspraak over de nieuwe Europese regels zich ontwikkelt. Aan de gelimiteerde aansprakelijkheid van de digitale diensten is voorlopig niets veranderd, laat deze zaak zien.”

Olivia den Hollander is verbonden aan The Investigative Desk, een groep gespecialiseerde onderzoeksjournalisten.


Hoe natuurbeheerders in Afrika ook iets anders worden: folteraars, of grenswachten

Voor de Britse pers is het duidelijk: African Parks is het troetelkind van prins Harry. Eerst was hij vijf jaar ‘president’ van deze ngo, die 22 natuurparken in Afrika runt met een totaal oppervlak van vijf keer Nederland. Vorig jaar werd hij lid van de internationale raad van bestuur, een post met meer verantwoordelijkheid. Al het nieuws over African Parks (AP) wordt dan ook aan hem gekoppeld.

‘Dodental stijgt tot 7 bij olifantenproject rond ngo prins Harry’, kopte de Britse krant The Guardian bijvoorbeeld in februari. Na de verhuizing van 263 olifanten van het nationale park Liwondo in Zuid-Malawi naar het noordelijker gelegen park Kasungu in 2022, waren zeven mensen omgekomen bij meerdere confrontaties met olifanten. Volgens The Guardian vond de verhuizing plaats voordat het hek met elektrische bedrading rond Kasungu helemaal af was, waardoor olifanten zó het park uitliepen en omwonenden aanvielen.

‘Ik werd verkracht door een ranger van Harry’s Afrika-liefdadigheidsclub’, kopte The Mail on Sunday kort ervoor. Eigen onderzoek van de krant had een lijst opgeleverd van wandaden begaan door AP-rangers in Congo-Brazzaville tegen de Baka, vroeger wel pygmeeën genoemd, die bij een door AP beheerd park wonen. Louter het verzamelen van honing, zoals de Baka al eeuwen deden, was goed voor een vernederende en traumatiserende afranseling door rangers.

Vorige week zondag voegde The Times zich in de rij met het artikel ‘Druk op prins Harry na nieuwe claims van martelingen van Afrikaanse liefdadigheidsclub’. De aanleiding dit keer: de verschijning, enkele dagen daarvoor, van Ondernemers in het wild – Het ontluisterende verhaal van een club witte weldoeners in Afrika, een boek van de Nederlandse journalist Olivier van Beemen.

Prins Harry helpt mee met het omduwen van een olifant, die net een kalmeringsmiddel heeft gekregen.

Foto Frank Weitzer/Camera Press/African Parks

Van Beemen deed ruim drie jaar onderzoek en sprak met ruim 250 bronnen, onder wie rangers, ex-rangers en omwonenden van een aantal door AP beheerde parken in Zambia, Malawi, de Democratische Republiek Congo (DRC) en Benin. Het boek is een aanklacht tegen de uitwassen bij de strijd van AP-rangers tegen veronderstelde stropers, onder wie vissers en houtsprokkelaars. Tegelijkertijd staat het boek vol kritiek op de vorm van natuurbeheer die overal in Afrika wordt toegepast en wel fortress conservation wordt genoemd: een hek zetten om een beschermd natuurgebied om olifanten, giraffes, leeuwen en andere dieren binnen te houden, en om mensen buiten te houden, ook al leefden die al eeuwen tussen de dieren.

Lees ook
Arabieren willen als ze gaan jagen in Tanzania geen koeien en Maasai zien’

Een Maasai-activist tijdens een protest in de Keniaanse hoofdstad Nairobi tegen de verdrijving van het nomadenvolk uit Loliondo en Ngorongoro in Tanzania.

Dat beleid ontstond in de koloniale tijd. Zo werden al in 1959 alle Maasai, die hun vee tussen de antilopen en de gnoes lieten grazen, uit het nationaal park Serengeti in Tanzania verdreven. Het wildpark van bijna 15.000 vierkante kilometer is een van de bekendste in Afrika. Ze mochten wel leven rond de immense Ngorongoro-krater verderop, een natuurpark dat ook erg in trek is bij toeristen – totdat de regering besloot dat er te veel mensen woonden. Zij begon in 2022 met omstreden hervestigingsbeleid in de hoop zo’n tachtigduizend Maasai onder te brengen in zuidelijker gelegen dorpen.

‘Zebra’s stemmen niet’

Het was niet het Britse, maar het Nederlandse koningshuis dat een rol speelde bij de oprichting van African Parks. De steenrijke Paul Fentener van Vlissingen, destijds topman van de Steenkolen Handels Vereeniging (SHV), nog altijd een miljardenbedrijf dat veel handel drijft in fossiele brandstoffen, wilde zich inzetten voor het natuurbehoud in Afrika. Vooral de door stropen bedreigde dieren – olifanten, neushoorns – moesten volgens hem bescherming krijgen.

Koningin Beatrix wist dat en nodigde hem in 1999 uit voor een diner met de Zuid-Afrikaanse president Nelson Mandela, die toen op staatsbezoek was. De prioriteit van Mandela’s regerende ANC lag bij mensen, woningen en banen, niet bij natuurbeheer, legde de president uit. „Komt dat omdat zebra’s niet stemmen?”, reageerde Fentener van Vlissingen naar eigen zeggen, waarop Mandela hard zou hebben gelachen en hem het groene licht gaf voor een project met natuurbeheer, grenzend aan het nationaal park Marakele in Zuid-Afrika. De miljardair investeerde er naar eigen zeggen 25 miljoen dollar (omgerekend met de koers van nu zo’n 23,3 miljoen euro) in, vooral om landerijen op te kopen van boeren in die omgeving. ‘Zijn’ park ging open in 2003, met prins Bernhard en Mandela op eerste rij.

In de twintig jaar die sindsdien verstreken, waarvan de in 2006 overleden Fentener van Vlissingen slechts de beginjaren meemaakte, wist AP, wier hoofdkantoor nog altijd in Johannesburg ligt, twaalf landen ervan te overtuigen het beheer over nationale parken over te dragen. De begroting groeide tot 100 miljoen euro per jaar. Dat geld is afkomstig van rijke filantropen, grote donoren als de EU, en in Nederland onder andere de Nationale Postcode Loterij.

De militarisering van het natuurbeheer kan echter tot excessen leiden, merkte Van Beemen. In het nationaal park Garamba in de Democratische Republiek Congo, dat AP sinds 2005 in beheer heeft, „gelden andere wetten dan daarbuiten”, vertelde ex-ranger Etienne Koliwa hem bijvoorbeeld. „Daar gelden de mensenrechten niet meer.” Sterker: „Als je de mensenrechten vooropstelt, krijg je een slechte naam onder je collega’s en riskeer je ontslag.”

500 dollar per stroper

Koliwa joeg tien jaar op allerlei stropers in en om Garamba, van lokale vissers tot zwaar bewapende professionals die het op olifanten hebben gemunt vanwege het ivoor. Hij spreekt over stropers als „de vijand” die „geneutraliseerd” moet worden. In het park werden zij gemarteld. Extra stimulans vormen de premies die rangers kregen: elke uitgeschakelde stroper, dood of levend, levert de patrouille 500 dollar op, elke in beslag genomen kalasjnikov nog eens 200 dollar.

De lokale bewoners haten hem erom. „De bevolking is nog steeds bang voor me”, zei hij tegen Van Beemen. „Ik heb daardoor geen vrienden binnen de gemeenschap.”

In Zambia sprak Van Beemen ook met ex-rangers die openlijk vertellen over martelingen. Zo wordt de martelmethode kampelwa gebruikt (de schommel). Daarbij wordt een veronderstelde stroper met handen en voeten op de rug gebonden en zo aan een stok gehangen.

„Dan draai je hem rond terwijl je hem slaat. Lang duurt dat niet, omdat het heel veel pijn doet”, vertelt ex-ranger Foster Kalunga hem, die tot 2022 in het nationaal park Liuwa Plain werkte. „Als hij daar hangt, zegt hij alles wat je wilt, ook dingen die hij niet weet.” Ofwel: onschuldigen zeggen soms toch dat ze hebben gestroopt.

African Parks weigerde Van Beemen in eerste instantie elke medewerking, om uiteindelijk één interview met topman Peter Fearnhead toe te staan en een bezoek aan één park. In de wederhoor – onder meer bij de voorpublicatie in weekblad De Groene Amsterdammer en bij de podcast van Van Beemen – zegt AP een „zero-tolerancebeleid” te voeren tegen mensenrechtenschendingen. Ook zou de organisatie niets weten van de kampelwa-martelmethode. Donoren als de Europese Commissie, de Amerikaanse hulporganisatie USAID en de Wereldbank lichten de organisatie bovendien geregeld door, aldus AP. „Overeenkomsten met deze publieke instellingen zouden niet gesloten zijn als deze grondige onderzoeken systeemproblemen aan het licht hadden gebracht waarvan Van Beemen African Parks nu beschuldigt.”

Wat Van Beemen alleen al beschrijft over martelingen zou reden genoeg moeten zijn voor organisaties als de Nationale Postcode Loterij om te stoppen met sponsoring, zegt Bram Büscher, hoogleraar ontwikkelingssociologie aan Wageningen University. „Die zijn niet goed te praten.”

Büscher doet al jaren onderzoek naar het natuurbeheer in Zuid-Afrika en werkte aan een groot onderzoek over de gevolgen van de militarisering van natuurparken in Brazilië, Indonesië en Zuid-Afrika. India laat zien dat het ook anders kan, zegt hij. „Daar zijn natuurparken met tijgers, waar géén hek omheen staat, waar lokale bewoners samen met de natuur leven. Ook in die parken wordt gepatrouilleerd, en er staan hoge straffen op stropen. Maar het komt minder vaak voor, wellicht omdat er een breder gedragen besef is dat natuurbeheer belangrijk is voor het land en nationale parken een bron zijn van nationale trots.”

Vergelijkbare Afrikaanse voorbeelden zijn „op één of twee handen te tellen”, zegt hij. „In Namibië, ten noordoosten van het nationaal park Etosha, zijn er interessante voorbeelden van gemeenschapsnatuurbeheer. En in Zuid-Afrika wordt nu het nationale park Grasslands ontwikkeld volgens dit concept, langs de grens met de bergstaat Lesotho. Wie daar woont, mag er blijven en wordt echt betrokken bij het beheer van het park.”

Harry werd afgelopen jaar lid van de internationale raad van bestuur van African Parks.

Foto Frank Weitzer/Camera Press/African Parks

Büscher noemt het convivial conservation, verbindend natuurbeheer, een concept dat hij met onderzoekers uit zes landen en vier continenten heeft ontwikkeld. „Dat slaat erg aan, merken wij.” SAN-parks, het overkoepelend orgaan voor wildparken in Zuid-Afrika, dat Grassslands nu samen met het Wereld Natuur Fonds opzet, „heeft ons anderhalve maand geleden laten weten dat dit concept waarschijnlijk een grote rol gaat spelen in de Visie 2040, het beleid voor de komende jaren. Heel positief.”

Jihadisten

African Parks zegt op zijn website ook met de lokale gemeenschappen samen te werken en wijst op de ruim vierduizend mensen die het in dienst heeft. Zo stimuleert de organisatie honingverzamelaars in de bufferzone rond het Rwandese park Akagera. Dit is financieel gezien het succesvolste park van AP en het enige dat zich bijna geheel zelf kan bedruipen met inkomsten uit toerisme.

President Patrice Talon van het West-Afrikaanse Benin, vol bewondering voor de autoritair regerende president Kagame van Rwanda, was bij zijn bezoek aan Akagera in 2016 zo onder de indruk dat hij AP het beheer gaf over twee parken in het noorden van Benin. Die parken kampen inmiddels met infiltraties vanuit Burkina Faso en Niger door zwaar bewapende jihadisten, waardoor de rangers de facto ook aan grensbewaking en terreurbestrijding doen, hoewel ze daar niet voor zijn opgeleid. Begin februari 2022 kwamen er bij zo’n confrontatie acht rangers om en werden er twaalf gewond.

Lees ook
Voor het wilde dier moet alles wijken

Parkwachter in het Virunga Nationaal park in Congo.

Van Beemen, die onderzoek deed in Benin en het land werd uitgezet op beschuldiging van spionage, schrijft dat onder de voorganger van AP in Benin, de nationale organisatie Cenagref, het zo slecht niet was gesteld met het natuurbeheer. Zij had in elk geval een betere relatie met de omwonenden, wier vee destijds nog wel eens in het park mocht grazen.

Hoogleraaar Büscher: „Natuurbeheerders als African Parks zeggen dat hun strenge anti-stroopbeleid duidelijkheid verschaft, waar dier en mens baat bij hebben.” Daardoor zou alle betrokkenen weten waar ze aan toe zijn en worden dieren gered. „In de praktijk blijkt juist vaak dat waar de grenzen wat vager zijn, en er over zaken te praten valt, de onderlinge relaties beter zijn.”

Toch hebben parken zonder hekken ook nadelen, blijkt ook uit de slachtoffers die de olifanten in Malawi maakten. „In India komt het voor dat dorpelingen een tijger omleggen als die een mens heeft aangevallen”, erkent Büscher. „Daar heb ik geen enkel probleem mee, dat hoort er bij. Hetzelfde geldt voor een lokale gemeenschap die op traditionele wijze een walvis ombrengt.”

Mede daarom vindt hij de terugkeer van de wolf in Nederland zo interessant. „In plaats van te denken: laten ze in Afrika de problemen met leeuwen maar oplossen, moeten we nu zelf nadenken over hoe we met grote roofdieren kunnen samenleven.”

Ondernemers in het wild – Het ontluisterende verhaal van een club witte weldoeners in Afrika. Olivier van Beemen, uitgeverij Prometheus, 2024, 328 pagina’s. In Pakhuis De Zwijger is er op 15 mei een debatavond over natuurbeheer in Afrika, naar aanleiding van dit boek.


Waarom nam de joodse cineast Emeric Pressburger een sympathieke oud-SS’er als hoofdfiguur in zijn roman?

Op 30 april 1933 rinkelt de telefoon in een appartement aan de Kurfürstendamm te Berlijn. Hier leeft de bekende Joodse filmscenarioschrijver Emerich Pressburger, die 31 jaar eerder in het Oostenrijks-Hongaarse stadje Miskolc werd geboren als Imre Pressburger. Hij neemt op en hoort iemand met een verdraaide stem zeggen dat hij die nacht nog moet vluchten, aangezien hij de volgende dag in de ban zal worden gedaan door Goebbels’ Ministerie van Propaganda. Als dat nieuws eenmaal de kranten bereikt, zal het lastig worden te ontkomen en wacht hem arrestatie.

Een paar weken eerder heeft Pressburger een mislukte vluchtpoging richting Parijs ondernomen. Doordat hij niet over de juiste papieren beschikte, kwam hij niet verder dan Boedapest. Daar heeft hij zijn sinds 1926 alleenstaande moeder, die in Berlijn bij hem woonde, op de trein gezet naar Miskolc. Hij wilde het haar besparen nog een keer in een vreemd land te moeten leven. In Boedapest kreeg hij via een politiechef, die filmliefhebber bleek te zijn, een paspoort en een visum voor Frankrijk, maar Pressburger vertrouwde die papieren niet en keerde terug naar Berlijn.

„De stad voelde vreemd en leeg aan. Bijna al zijn vrienden waren naar Wenen of Parijs vertrokken”, schrijft Pressburgers kleinzoon Kevin Macdonald in de biografie over zijn grootvader. „Plotseling was hij de enige Jood in zijn kennissenkring.”

Hij staat nog altijd met de telefoonhoorn in zijn hand te luisteren naar de verdraaide stem die blijft benadrukken dat hij echt moet maken dat hij wegkomt. De meeste Joodse medewerkers van Pressburgers werkgever Ufa zijn dan al vertrokken bij de grootste filmstudio in Duitsland.

Eerder die maand is de bekende regisseur Kurt Gellon tijdens de opnames van een film verjaagd door een ondergeschikte, opnameleider Erich von Neusser, die kort na de machtsovername van de nazi’s de set op liep en stelde: „Wie hier niet van zuiver Arisch bloed is, verlaat direct de studio.” Gellon zou via Parijs in Nederland belanden en in Auschwitz worden vermoord.

Blut

Een paar dagen voor het dringende telefoontje verscheen Von Neusser in nazi-uniform op een feestje in Pressburgers appartement. Hij vertrok met Else, een ex-vriendin van de gastheer. Later die nacht werd Pressburger wakker van de bel. Hij deed open en daar stond Von Neusser, die verklaarde blut te zijn. Beneden in de auto wachtte Else. Pressburger leende hem wat en Von Neusser zei: „Ik zal je terugbetalen.” Deze belofte beschouwde Pressburger als een levensverzekering, hij verwachtte niet zijn geld terug te krijgen, hij hoopte dat Von Neusser zou zorgen dat hij niet werd opgepakt.

De stem aan de andere kant van de lijn zegt dat Pressburger nu echt haast moet maken. Niemand bellen, niet wachten tot de bank open is om zijn spaargeld op te nemen, wegwezen! Pressburger hangt op, ten einde raad probeert hij toch een bekende te bereiken, maar even later belt de stem opnieuw: „Doe niet zo stom en maak dat je wegkomt.”

„Maar mijn papieren?”

„Je papieren zijn in orde.”

Wanhopig zegt Pressburger: „Maar Von Neusser zou…”

„Man, ik ben Von Neusser!”

Pressburger vertrekt met twee koffers en laat de sleutel aan de buitenkant in het slot zitten, zodat de Gestapo (of waarschijnlijk Von Neusser) de deur van zijn appartement niet hoeft in te trappen om het leeg te stelen. Die nacht brengt de trein hem naar Parijs, waar hij op 1 mei arriveert. Enkele jaren later vestigt hij zich in Londen. Daar noemt hij zich Emeric en vormt hij met Michael Powell The Archers. Dit duo maakt tussen 1943 en 1960 een reeks succesvolle films, met Pressburger als scenarioschrijver en Powell als regisseur. Martin Scorsese karakteriseert deze samenwerking als „een van de grote wonderen uit de filmgeschiedenis.”

https://www.youtube.com/watch?v=4wF8dw6jrCM

Vervelend boek

Meteen na de oorlog doet Pressburger verwoede pogingen in contact te komen met zijn moeder. Pas in november 1945 krijgt hij bericht dat ze in de zomer van 1944 in Auschwitz werd vergast, net als het merendeel van zijn familieleden en zeker 14.000 joodse inwoners van Miskolc.

Hoewel Pressburger scenario’s schrijft voor films die zich tijdens of kort na de Tweede Wereldoorlog afspelen, komt de Holocaust daar niet in voor. Dat verandert als The Archers eind jaren vijftig uit elkaar gaan en Pressburger zich gaat toeleggen op het schrijven van romans. Speelt zijn goed ontvangen en verfilmde debuut, Killing a Mouse on Sunday, zich af tijdens de nasleep van de Spaanse Burgeroorlog, zijn tweede roman, The Glass Pearls, gaat over de verschrikkingen van de Jodenvervolging. De roman verschijnt in 1966 en krijgt een vernietigende kritiek in The Times Literary Supplement. De recensent vond het een vervelend boek omdat al snel wordt onthuld dat de hoofdfiguur een gevluchte nazi is die onder een andere identiteit tracht in Londen een nieuw bestaan op te bouwen.

Je zou het ook een kracht van het boek kunnen noemen dat de schrijver zijn kaarten meteen op tafel legt, nadat hij slechts enkele bladzijden de tijd heeft genomen om de hoofdpersoon te introduceren. Hij doet dit door de ogen van mensen die niets van hem weten. Een echtpaar dat een sjofele kantoorboekhandel in Londen uitbaat ziet een vrachtwagen van een pianobedrijf stoppen. Man en vrouw vragen zich af: wie krijgt er in deze buurt een piano? Eerst stapt er een boom van een kerel uit. Hij wordt gevolgd door een wat iele man, „bepaald niet het type dat een halve piano kan tillen”. Dat is Karl Braun, en de vrachtwagen vervoert geen piano, maar slechts zijn schamele bezit: enkele koffers en een opgerold donzen dekbed.

De op het oog bedeesde pianostemmer Karl Braun heb je na die introductie eigenlijk al in je hart gesloten, maar dan blijkt hij in het echt Otto Reitmüller te heten en lees je dat hij als hersenchirurg in een concentratiekamp operaties uitvoerde op gevangenen, met de dood tot gevolg. Al twintig jaar lang weet hij uit handen van justitie te blijven en hij hoopt dat zijn misdaden binnenkort verjaard zullen zijn. In het Londen van halverwege de jaren zestig probeert hij een leven op te bouwen. Met een van zijn huisgenoten eet hij regelmatig zijn avondmaaltijd. Deze man is ternauwernood aan de Holocaust ontkomen door zijn Joodse naam ‘Kohn’ te veranderen in ‘Kolm’. Braun maakt hem wijs dat hij zelf ook voor de nazi’s is gevlucht.

Eenzaam man

Ondanks alles wat je weet over Braun is het niet moeilijk om sympathie voor hem op te brengen, dat is het opmerkelijkste van deze roman. Tegen beter weten in hoop je dat hij niet wordt ontmaskerd.

Pressburger versterkt de sympathie voor Braun door de man in tragikomische scènes vol lichtvoetige dialogen te laten genieten van de kleine dingen des levens: een concert, uit eten gaan, een avondwandeling, een ritje met de auto, een picknick. Voortdurend is Braun bang te worden ontmaskerd. Zijn angst neemt ziekelijke vormen aan: hij meent dingen te zien die er niet zijn en hoort stemmen die hem toefluisteren: „Herr Doktor!”

Zijn leugens maken hem een eenzaam man. Met niemand durft hij vertrouwelijk te worden. Als een vriendin over haar dochter vertelt en vraagt of hij zelf kinderen heeft, staat er: „Bijna had hij het haar verteld. Net op tijd hield hij zichzelf in bedwang. Niets nodigt meer uit om je geheimen te onthullen dan anderen die hun hart luchten.” Dus vertelt hij niet dat zijn vrouw en dochtertje omkwamen bij een bombardement op Hamburg.

Foto Uitgeverij Faber

Dat Braun zo overtuigend weet te liegen dat niemand ooit aan zijn verhaal twijfelt, heeft hij te danken aan zijn gruwelijke experimenten. In het concentratiekamp waar hij werkte, werden gevangenen uit de rij naar de gaskamer gehaald en overgebracht naar de afdeling van Reitmüller. De herinneringen die ze daar in het kader van zijn onderzoek naar de werking van het geheugen met hem deelden, gebruikt Braun twintig jaar later om een eigen verleden op te bouwen, waarin hij geen dader maar een slachtoffer is.

Waarom wilde Pressburger met alle geweld een sympathieke SS’er als hoofdfiguur? In het voorwoord bij de heruitgave van 2022 wijst schrijver en filmcriticus Anthony Quinn erop dat de roman een artistieke en ijzingwekkende uitwerking is van Hannah Arendts ideeën over de banaliteit van het kwaad.

Buitenstaander

De teleurstellende ontvangst van zijn meest persoonlijke werk is een zware klap voor Pressburger. Wij kunnen The Glass Pearls nu beschouwen als een roman die dankzij het onsentimentele karakter en het perspectief van een innemende dader een interessante aanvulling vormt op de vaak kitscherige Holocaust-fictie waarmee de boekhandel wordt overspoeld.

In de jaren daarna werkt Pressburger aan een derde roman, waarin hij zichzelf opnieuw confronteert met het verleden: zijn onrust, zijn gevoel er niet bij te horen, zijn Joodse identiteit en de Holocaust. In een hedendaagse setting beschrijft The Unholy Passion het juk dat Joden sinds de kruisiging van Jezus dragen. De opening is veelbelovend: „Jezus Christus overleed op een zaterdagmorgen in de derde week van mei, 1960. Hij was in een blauwe Volkswagen op weg naar München…” Maar als Pressburger het manuscript in 1975 aan zijn literair agent stuurt, blijkt geen uitgever erin geïnteresseerd. Biograaf Macdonald: „Hoe dieper hij in zijn binnenste keek, hoe donkerder het werd en hoe pijnlijker en hoe minder leesbaar het eindresultaat.” Pressburger geeft de hoop op dat zijn derde roman ooit gepubliceerd zal worden, maar blijft er tot zijn dood aan werken. Het boek zal nooit verschijnen.

Als eind jaren zeventig de films van The Archers worden herontdekt, krijgt Powell alle lof en wordt Pressburger meestal vergeten, of zelfs ‘wijlen’ genoemd. Zijn hele leven heeft hij zich een buitenstaander gevoeld, hij is mislukt als romancier, zijn aandeel in het oeuvre van The Archers wordt niet erkend en het verleden begint harder dan ooit op hem te drukken. Hij kan het zichzelf niet vergeven dat hij zijn moeder niet in veiligheid bracht toen hij in de gelegenheid was.

In 1988 sterft Pressburger in het ziekenhuis aan een longontsteking. Als hij kort daarvoor na een val in de bescheiden cottage, waar hij sinds begin jaren zeventig woont, door ambulancebroeders op een brancard wordt gelegd, stribbelt hij heftig tegen. Volgens zijn kleinzoon en biograaf is Pressburger doodsbang dat hij naar een concentratiekamp wordt gedeporteerd en alsnog in de gaskamer zal eindigen.


Column | Veertiger vindt de liefde bij een jongere man – is dat ‘feministisch relevant’?

Dat er wordt uitgekeken naar The Idea Of You is een understatement. De film, die op 2 mei in meer dan 240 landen op Prime Video verschijnt, had de best bekeken trailer voor een streamingfilm ooit.

In de zwoele romkom speelt Anne Hathaway de gescheiden moeder Solène, een galeriehoudster die richting de veertig gaat en een affaire krijgt met de 24-jarige zanger van een wereldberoemde jongensband. Ze leert haar flirterige, jonge aanbidder, de Britse Hayes Campbell (Nicholas Galitzine), kennen op muziekfestival Coachella. Haar ex heeft vip-kaartjes en een ‘meet and greet’ met Hayes’ band geregeld voor hun dochter, maar laat het op de dag zelf afweten.

De film is gebaseerd op een paperback van Robinne Lee die een bestseller werd tijdens de pandemie. De auteur zelf benadrukt graag de feministische relevantie van haar boek. Ze studeerde rechten maar ging acteren in Hollywood, waar ze in series als Buffy The Vampire Slayer belandde. Rond haar veertigste veranderden de rollen waarvoor ze op auditie mocht: het werden personages als ‘Tracy, 40, ooit knap, maar kende betere dagen’ of ‘ooit mooi, nu vermoeid’. Waarop Lee besloot een verhaal te schrijven over een veertiger die woest aantrekkelijk wordt gevonden door een jongere geliefde. Mét pittige seks.

Het werd een hit. Want, zo analyseerde modeblad Vogue in 2020: „Er bestaat geen beter escapisme dan lezen over een vrouw van bijna middelbare leeftijd die een sprankelende liefdesaffaire begint met een attente jonge seksgod.” Wat bijdroeg aan de hype was het gerucht dat het boek gebaseerd was op fanfiction over wereldster en voormalig boy band-lid Harry Styles: vaak seksueel getinte fantasieën van fans die online gretig worden gelezen. Lee ontkent dat en noemt Styles een van de inspiratiebronnen, net als prins Harry of haar eigen echtgenoot.

Als ‘vlucht uit de werkelijkheid’ valt The Idea of You inderdaad niet tegen, bleek toen ik afgelopen zondag de film bekeek. Geregeld moest ik grinniken om de heerlijk knullige romkom-clichés uit de jaren negentig, zoals een ‘meet cute’ op een originele plek, ditmaal een festival-wc. Het verhaal is vooral onderhoudend dankzij het acteerwerk van Hathaway en Galitzine. Zij is zeer overtuigend als stijlvolle, ambitieuze moeder die een twintiger „hot or whatever” noemt. Hij charmeert als popster die schaamteloos zijn geld en puppy-looks inzet om te krijgen wat hij wil, maar vreest dat hij muzikaal een grap blijft die zingt voor brugklassers. Wat hen in elkaar aantrekt, behalve hun uiterlijk en gedeeld wantrouwen in hun omgeving, blijft vaag. Toch ga je er met plezier in mee; Solène vliegt al snel de wereld rond in de privé-jet van Hayes’ band.

Dat werd gekozen voor Hathaway voor een rol die moet tonen dat vrouwen boven de veertig verleidelijk kunnen zijn, is ergens ironisch. Op haar heeft de tijd al tien jaar geen vat. En Hollywood zou Hollywood niet zijn als er niet alsnog een zoeter einde dan in het boek volgt wanneer media en sociale media hoogte van de relatie krijgen en Solène een golf aan misogynie, ageism en kritiek op haar moederschap over zich heen krijgt. Het valt te betwijfelen of deze film veel ‘actrices op leeftijd’ aan sexy rollen helpt of dat relaties met een jongere man niet langer quasi-automatisch als ‘escapisme’ worden gelabeld. Maar alle beetjes helpen; The Idea Of You is hoe dan ook prettige zondagavondvulling voor romkom-fans.

Sabeth Snijders is filmrecensent.

https://www.youtube.com/watch?v=lvR247p9d5Y


Veel mensen zijn een Garfield in het diepst van hun gedachten: cynisch, lui en egoïstisch – dus zijn strips zijn heerlijk herkenbaar

Iemand voor de lol van een klif duwen – de Nederlandse stripkat Tom Poes zou dat nooit doen. De Amerikaanse stripkat Garfield wel. Die duwt met sarcastisch genoegen zijn medehuisdier, de hond Odie, de afgrond in, met de gedachte: „Ik heb je nooit beloofd dat het leven een rozentuin zou zijn.” Het is een typerende Garfield-grap uit de bundel dagbladstrips Garfield rolls on uit 2012.

Het verschil tussen beide stripkatten is verhelderend.

Tom Poes is een kleine, baasloze witte kater met open oogopslag, die op beide achterpoten rechtop rondloopt als een mens. Hij zegt „Hm” als hij weer een list moet verzinnen om zijn vrienden uit de nood te redden. Hij is de verpersoonlijking van de redelijkheid, het koele verstand, als de Griekse god Apollo, zeg maar.

Garfield daarentegen is een dikke oranje streepjeskat, die slaperig uit zijn ogen kijkt. Hij is vadsig, en in de eerste strip waarin hij optrad, in 1978, lijkt zijn kop met dikke wangzakken haast een opgezwollen scrotum met oortjes. Hij loopt veel op vier poten. Hij is een huisdier dat niet kan praten, maar ‘praat’ in denkwolkjes. Garfield jaagt in elke strip zijn eigen genot na – eten, slapen, tv-kijken – en terroriseert zijn omgeving. Zijn baasje Jon en andere huisgenoten kwelt hij op slapstickachtige wijze. Garfield volgt zijn gevoel, zijn passies en veroorzaakt graag chaos. Hij is een Dionysus.

Tom Poes, geboren in 1941 uit de tekenpen van Marten Toonder, lijkt over zijn striphoogtepunt heen. Dat beleefde hij toen er een avondvullende tekenfilm (Als je begrijpt wat ik bedoel) over hem en zijn maat Ollie B. Bommel, een beer, werd gemaakt in 1983. Al opent volgend jaar in Groenlo wel een groot pretpark dat aan hem en de beer gewijd is: Bommelwereld.

Het internationale succes van Garfield, geboren in 1978 uit de tekenpen van Jim Davis (1945), blijft daarentegen maar groeien. Er is nu een derde animatiefilm in de bioscoop, The Garfield Movie.

Twee jaar na zijn debuut verscheen de Garfield-strip al in 41 Amerikaanse kranten. De luie kat die maandagen haat, groeide zelfs uit tot ’s werelds meest geliefde krantenstrip-kat: in 2004 werd de strip Garfield dagelijks in zo’n 2.600 kranten gepubliceerd (van 1980 tot 2021 ook in De Telegraaf en De Standaard.) Aan Garfield-merchandise verdient Davis jaarlijks honderden miljoenen dollars.

Hoe kan een egoïstische, aan lasagne verslaafde stripkat wereldwijd zo populair worden?

We kunnen Garfield zelf zijn nare karakter niet kwalijk nemen. Om de klassieke zin van tekenfilmster Jessica Rabbit „I am not bad, I am just drawn that way” te lenen (uit Who Framed Roger Rabbit): Garfield is niet slecht, hij is nou eenmaal zo ontworpen door zijn schepper. Davis’ eerste strip, over een mug – Gnorm Gnat – die hij in 1973 als 28-jarige begon in een lokale krant, mislukte. Hij kreeg de strip niet aan andere kranten doorverkocht. Je grappen zijn leuk, maar insecten, niemand kan zich identificeren met insecten, vertelde de man van het stripverkoopbureau hem. Daarop analyseerde Davis, voormalig reclametekenaar, de stripmarkt met commerciële blik, vertelde hij aan The Washington Post: „Ik zag dat hondenstrips het goed deden, dus ik wist dat een dierenstrip het goed zou doen.”

De populairste striphond in de VS was Snoopy, uit de Peanuts-strip van Charles M. Schulz. Maar een kattenstrip was er nog niet, realiseerde Davis zich: de kat was het gat in de stripmarkt. Hij herinnerde zich de zwerfkatten rond de boerderij in Indiana waar hij opgroeide. Zo kwam hij tot een formulestrip over een kat. Het moest geen lief knuffeldier worden. Dat paste niet bij Davis’ voorkeur voor wrange slapstickhumor: „Ik had het gevoel dat een egoïstisch, cynisch, lui type stripfiguur met een zachte onderbuik het lang kon uithouden.”

Zo werd Garfield geboren in 1978: een chagrijnige stripkat bedoeld om succes te hebben, vernoemd naar Davis’ knorrige opa.

Foto Nickelodeon

Geen sociaal commentaar

Wat bijdraagt aan Garfields wereldsucces is dat Davis bewust sociaal en maatschappelijk commentaar vermijdt in de strip. Naarmate het succes groeide, veranderde Garfield ook van uiterlijk: zijn scrotumkop werd ronder, zijn ogen ook, hij werd dunner. Bovendien ging Garfield vaker rechtop lopen, als Snoopy. Dat gebeurde na een tip van Snoopy’s schepper, Charles M. Schulz, in een animatiestudio waar Davis met de komische beweeglijkheid van Garfield worstelde. „Hij tekende die twee grote poten aan Garfield, en hij kon staan. Magisch”, vertelde Davis in The Guardian.

Schulz was overigens geen fan van Garfield: „Ik haat die kat” zou hij volgens de site van de Smithsonian musea gezegd hebben. Er zijn meer Garfield-haters, zoals de schepper van de Nederlandse stripkat Heinz, René Windig. „Slecht getekend. Gemakzuchtig gedaan”, zei hij over Garfield toen hij in NRC de loftrompet stak over ’s werelds eerste tekenfilmkat Felix the Cat (geboren in 1919).

Maar W.F. Hermans, de Nederlandse schrijver en kattenliefhebber, oordeelde milder over de oranje stripkat. Hij schreef dat „van alle gruwels die je dagelijks in je ochtendblad ziet, Garfield toch nog de minst vreeswekkende is” in een kladversie van zijn essay De liefde tussen mens en kat in 1984.

Davis kwam zelf in The Guardian met de beste verklaring voor Garfields succes: „We leven in een tijd waarin we ons schuldig moeten voelen omdat we te veel eten, te veel slapen en niet bewegen. Garfield doet dat allemaal, en dat niet alleen: hij vindt het prima zo. Ik denk dat hij ons schuldgevoel daarover wegneemt.” Veel mensen zijn een Garfield in het diepst van hun gedachten.

Garfield. Regie: Mark Dindal. Lengte: 101 min. Donderdag in de bioscoop.

https://www.youtube.com/watch?v=yC6DEP985zw


Opinie | Hoe de formerende partijen de mensenrechtenveren afschudden

Hoewel het nog verre van duidelijk is of er een (extreem-)rechts kabinet tot stand komt, vat de overtuiging steeds meer post dat het asielbeleid onhoudbaar is en drastische maatregelen noodzakelijk zijn. De formerende partijen spreken zelfs over een ‘nationale crisis’ die een tijdelijke aanvraagstop noodzakelijk zou maken. De aantallen gaan de opvangcapaciteit namelijk ver te boven en de kosten lopen volledig uit de hand, aldus Wilders, daarin gesteund door BBB, NSC en de VVD. Nu weten deze partijen heel goed dat zo’n stop juridisch onhaalbaar is en de aantallen asielzoekers, ongeveer op het niveau van de jaren negentig van de vorige eeuw, het uitroepen van een noodtoestand ongeloofwaardig maken. Nog los van het feit dat de ‘asielcrisis’ het gevolg is van de weigering van met name de VVD om na 2015 een fatsoenlijke opvangcapaciteit in de lucht te houden.

Rwanda

De ophef dient dan ook een ander doel, namelijk de geesten van de kiezers rijp maken voor het idee dat het ons echt over de schoenen loopt en het Vluchtelingenverdrag uit 1951 volkomen uit de tijd is. Het naar Rwanda sturen van asielzoekers, zoals onlangs goedgekeurd door het Britse parlement, of het sluiten van de grenzen, zoals in Denemarken, worden door (extreem-)rechtse politici als Geert Wilders en Joost Eerdmans als wenkende perspectieven gepresenteerd. En die krijgen nauwelijks weerwoord van Caroline van der Plas, Pieter Omtzigt of Dilan Yesilgöz. Sterker nog, die partijen lijken zich daar goed in te kunnen vinden.

Volgens de Joodse juristen Lemkin en Robinson hield de Holocaust ons geen antisemitische, maar een algemene racistische spiegel voor

Dat voor de Rwanda-optie een Nexit noodzakelijk is en Denemarken – anders dan Nederland – bij toetreding tot de Europese Gemeenschap heeft bedongen haar eigen migratiebeleid te mogen voeren, daar liggen deze partijen niet wakker van. Dat zien we later wel, zo lijkt de gedachte, eerst maar eens de mensenrechtelijke veren afschudden.

Auschwitz

In dit verband is het nuttig even terug te gaan naar het einde van de jaren veertig, toen de schokgolf van Auschwitz en andere gruwelen van Hitlers nazirijk de dehumaniserende gevolgen van het nazisme en fascistisme blootlegden. Na het falen van de in 1919 opgerichte Volkenbond, werd onder aanvoering van de Amerikanen op 24 oktober 1945 de Verenigde Naties opgericht, gevolgd door een groot aantal verdragen gericht op het mondiaal verankeren van de mensenrechten en het voorkomen van genocide. Hoewel deze ‘humanitaire revolutie’ sterk westers gekleurd was en koloniale mogendheden bedongen dat deze niet van toepassing zouden zijn op het beleid in hun koloniën, speelde de overtuiging dat het om universele principes ging van meet af aan een belangrijke rol.

Dat gold niet alleen voor het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide uit 1948, maar ook voor het VN-Vluchtelingenverdrag uit 1951. In beide gevallen waren Joodse juristen (zoals Raphael Lemkin en Jacob Robinson), deels overlevenden van de Holocaust, nauw betrokken. Zo pleitte Robinson in nauwe samenwerking met de Deense premier Knud Larsen – die een belangrijke rol had gespeeld bij het redden van de Deense Joodse gemeenschap – voor een universele en globale toepassing van het Vluchtelingenverdrag. Dat dit uiteindelijk niet lukte en het verdrag zich mede onder druk van koloniale mogendheden, beperkte tot vluchtelingen in Europa, neemt niet weg dat een algemeen humanitair principe van meet af aan het uitgangspunt was. En dit principe werd onder druk van de dekolonisatiegolf in de jaren vijftig en zestig door het Protocol van New York in 1967 vastgelegd.

Lees ook
De asielcrisis is een politiek maaksel van de PVV en VVD

Vluchtelingen vertrekken ’s avonds vanuit het overvolle Ter Apel naar de noodopvang in Assen. Foto Kees van de Veen

Racistische spiegel

In dit licht is het dan ook ironisch dat politici als Wilders die beweren dat het Vluchtelingenverdrag uit de tijd is, zich wel uitspreken over de bedreiging van Joden, maar weigeren op te komen voor Palestijnen en andere vervolgde groepen. Zij roepen het hardst dat het oprukkende antisemitisme een halt moet worden toegeroepen, het onderwijs meer aandacht moet besteden aan de Holocaust en Israël door dik en dun dient te worden gesteund. Joodse juristen als Lemkin en Robinson, maar ook de toenmalige Israëlische regering, zouden het daar hardgrondig mee oneens zijn geweest.

Voor hen hield de Holocaust ons geen particuliere antisemitische, maar een algemene racistische spiegel voor. En los daarvan beschouwden zij de relatie tussen vervolging en vluchtelingen als een algemeen menselijk fenomeen. Deze overtuiging spreekt met name uit artikel drie van het Vluchtelingenverdrag, die luidt: „De verdragsluitende staten passen de bepalingen van dit Verdrag toe op vluchtelingen zonder discriminatie op grond van ras, godsdienst of land van herkomst”. Een formulering waar met name Robinson en Larsen hard voor hebben gevochten en die in schril contrast staat tot de ‘Eigen Europeanen eerst’ stemming in de huidige tijd.