In juli 2021 ontvangt Meta, moederbedrijf van Facebook, een brief. Een fokker van pomerianen (dwergkeeshondjes), die via een tussenpersoon ook honden van derden betrekt en doorverkoopt, eist dat Meta onmiddellijk een aantal berichten van Facebook verwijdert. Een vrouw beschuldigt de kennel ervan zonder toestemming haar puppy’s te verkopen. Dat leidt tot reacties. Iemand schrijft: „Omg, what a sick people they are.” Een ander plaatst een oproep aan iedereen die een slechte ervaring met deze fokker heeft gehad, om zich te melden. Daarbij is ook het adres van de fokkerij gedeeld.
Meta laat via zijn advocaat weten dat Facebook niet kan vaststellen dat de berichten onrechtmatig zijn. Het bedrijf weigert daarom tot verwijdering over te gaan. Meta verstrekt ook niet de identiteit van de gebruikers achter de berichten, zoals de fokker vroeg.
De kennel spant een kort geding aan. De rechtbank wijst de zaak af, waarop de pomeriaanfokker in hoger beroep gaat bij het gerechtshof in Den Bosch.
De uitspraak: Meta krijgt gelijk
De vraag waar het om draait bij het gerechtshof is of de Facebookberichten ‘onmiskenbaar onrechtmatig’ zijn: is de inhoud zonder twijfel illegaal? Dan pas zou Meta de berichten moeten verwijderen.
Om die vraag te beantwoorden weegt het gerechtshof twee fundamentele rechten tegen elkaar af: de vrijheid van meningsuiting van degenen achter de Facebookberichten, tegenover de bescherming van de goede naam van de fokker. Maar eerst moet de fokkerij aantonen dat de Facebookberichten niet kloppen – en daar gaat het mis. De fokker komt met een verklaring van de tussenpersoon dat de puppy’s met toestemming van de eigenaresse aan de fokkerij zijn verkocht. Terwijl het gerechtshof bewijs van die toestemming had willen zien, of anders een gedetailleerde toelichting van de manier waarop die was verleend.
Omdat niet duidelijk is geworden dat de puppy’s met toestemming zijn verkocht, gaan de bewoordingen in de Facebookberichten niet te ver, vindt het gerechtshof. Het recht op vrijheid van meningsuiting betekent dat je grove woorden mag gebruiken, waaronder zoiets als „sick people”. En van doxing is ook geen sprake: er zijn geen persoonsgegevens gedeeld, maar een zakelijk adres dat voor iedereen op internet te vinden is.
Het commentaar
Regelmatig laait de discussie weer op. Moeten socialemediaplatforms zich terughoudend opstellen en de vrijheid van meningsuiting van hun gebruikers beschermen? Of moeten ze zich actief inzetten om de verspreiding van schadelijke informatie te beperken?
Michael Klos doet aan de Universiteit Leiden onderzoek naar de vrijheid van meningsuiting op internet. „De verantwoordelijkheid van platforms hangt af van de vraag: is de informatie voor een onafhankelijke derde herkenbaar als illegaal? Dat is bijvoorbeeld het geval als ik word bedreigd. Maar als iemand mij beschuldigt van plagiaat, dan ligt dat anders. Zonder aanvullende informatie is dat niet te beoordelen.”
Volgens Klos is een platform alleen aansprakelijk als het wordt gewezen op concreet materiaal dat duidelijk verboden is, maar het platform de inhoud vervolgens niet verwijdert of blokkeert. In deze zaak kon Meta niet vaststellen dat de berichten onwettig waren. De verantwoordelijkheid gaat dus niet zover dat een platform actief moet zoeken naar onrechtmatige feiten en omstandigheden. Klos: „Er is geen algemene toezichtverplichting. Het zou ondoenlijk zijn om alles te controleren.”
Wel kan de rechter een platform dwingen om concrete berichten te monitoren. Zoals een Oostenrijkse rechtbank in 2016 deed in de zaak van Eva Glawischnig-Piesczek, de toenmalige fractievoorzitter van de Groenen in dat land, tegen Facebook. De rechter stelde vast dat bepaalde opmerkingen op het sociale medium bedoeld waren Glawischnig-Piesczek in haar eer aan te tasten. Facebook moest niet alleen de oorspronkelijke opmerkingen verwijderen, maar ook identieke of vergelijkbare berichten. Het Europese Hof van Justitie bevestigde in 2019 dat zo’n rechterlijk bevel toegestaan is.
Inmiddels is de Europese Digital Services Act in werking getreden. Sinds 17 februari geldt die voor alle digitale diensten. Niet alleen voor een platform als Facebook, maar ook voor bijvoorbeeld online marktplaatsen, zoekmachines, cloudaanbieders en reis- en accommodatieplatforms. De verordening is bedoeld om de rechten van gebruikers beter te beschermen. Zo moeten platforms de mogelijkheid bieden om illegale inhoud te melden, uitleggen welke regels ze hanteren voor het verwijderen van informatie of accounts, en voor toegankelijke klachtenprocedures zorgen.
In deze zaak moest het gerechtshof in Den Bosch toetsen aan de nieuwe Europese verordening. Klos: „Vanuit de Europese Commissie zijn hoge verwachtingen gewekt, maar de verordening is geen wondermiddel. Als gebruiker kun je niet zomaar berichten van het internet laten halen, want de vrijheid van meningsuiting weegt zwaar. Wel ben ik benieuwd hoe de rechtspraak over de nieuwe Europese regels zich ontwikkelt. Aan de gelimiteerde aansprakelijkheid van de digitale diensten is voorlopig niets veranderd, laat deze zaak zien.”
Olivia den Hollander is verbonden aan The Investigative Desk, een groep gespecialiseerde onderzoeksjournalisten.
‘Partij kiezen kan ook in stilte”, schreef een collega-columnist deze week in de Volkskrant. Ik denk dat mijn Scandinavische voorouders hem warm in de armen zouden sluiten. Het voordeel van partij kiezen in stilte is dat je de gemeenschap bij elkaar houdt. Ruimtes waar verschillende mensen bij elkaar komen, worden niet gedomineerd door polarisatie maar door neutraliteit. Het nadeel is dat wat niet uitgedrukt wordt, toch naar buiten wil, en het voordeel daarvan is dat het zijn weg vindt via prachtige films over de voor- en nadelen van ‘stil protest’ (Festen, Hypnosen, The Square, Jagten).
Maar: mag je nog wel in stilte partij kiezen? Je gedachten kunnen nog zo betrokken zijn, ‘silence is complicity’ is het credo van deze tijd. Kijkend naar de studentenprotesten, betrap ik mezelf op gemengde gevoelens. Natuurlijk ben ik voor een staakt-het-vuren, en ik bewonder de geestdrift van de studenten om op te komen voor de onderdrukten. Ik aarzel wel over de effectiviteit van het verbreken van banden met Israëlische universiteiten. Er zijn goede argumenten om het te doen, maar het aantal daadwerkelijke samenwerkingen lijkt bijzonder laag, althans aan de UvA. Ik verafschuw de vernielingen van een groep relschoppers onder de tamelijk diffuse groep demonstranten en het terugkerende bizarre argument dat deze geoorloofd dan wel verwaarloosbaar zouden zijn omdat het „niks is vergeleken bij de vernielingen in Gaza”.
Een bevriende Israëlische trainer in de geweldloze communicatie heeft nu minder werk en niet meer
Het liefst zou ik demonstreren voor vrede, maar pacifistische initiatieven lijken volkomen uit de tijd gevallen. De duif heeft zijn vleugels al lang verloren, ik zag die niet op spandoeken bij recente protesten. Een bevriende Israëlische trainer in de geweldloze communicatie, die zich al jaren inzet voor dialoog tussen Palestijnen en Israëliërs, vertelde me onlangs dat hij minder werk heeft in plaats van meer.
Afgelopen oktober was er nog iets dat op een vredesmars leek in Amsterdam – waarbij eensgezind werd gedemonstreerd tegen álle geweld (door Hamas op 7 oktober én tegen het buitensporige geweld door Israël), tegen discriminatie (antisemitisme én islamofobie) en bovenal: vóór vrede en vóór zachte krachten. Vrouwen liepen samen een mars naar het voorbeeld van een indrukwekkende vredesmars in 2017, waar duizenden Israëlische en Palestijnse vrouwen door de woestijn van Israël naar de Jordaanoever liepen om hun politieke leiders duidelijk te maken dat ze vrede moesten sluiten. De vredesmars in Amsterdam trok weinig media-aandacht: wie let er op een groep die in stilte loopt, geen kabaal maakt, niks vernielt? Vrede is niet mediageniek, stilte en reflectie ook niet. Toch snak ik naar initiatieven die verbinden in plaats van vernielen. De boodschap van de recente petitie van 450 journalisten en schrijvers aan de regering onderschrijf ik van harte – al lijkt deze vorm van protest nauwelijks effectief. Ik heb althans nog geen regeringsleider zich er druk om horen maken – misschien omdat die ook niet erg creatief is, zeker gelet op de mede-initiatiefnemers: cultuurmakers. Maar hij richt zich wél tegen de machtigste gesprekspartner, de regering, in plaats van onderwijsinstellingen tot hoofdstrijdtoneel te maken. Want het gaat me aan het hart dat nu juist een Kunstacademie de banden verbreekt met hun Israëlische collega’s. Kunstacademies zijn internationale plekken bij uitstek, je kunt je afvragen hoe ‘Nederlands’ ze zijn. De uitwisseling van kunst en cultuur zou je als laatste willen boycotten, schoonheid is misschien wel de beste manier om mensen te raken, te verbinden en, vooruit, ook in stilte een ‘geweten te schoppen’.
Zo zag ik de prachtige voorstelling The Ballad of Mauthausen van Niki Jacobs. Zij zingt de Mauthausen cyclus van Mikis Theodorakis, in het Jiddisch, en vertelt tussendoor over haar liefde voor traditionele Jiddische liederen. Twee keer zegt Jacobs in de voorstelling: „Als ik de moed zou hebben zou ik de straat oprennen en schreeuwen: vrede, vrede, vrede.” Het volkslied waaruit ze komen is rond 1880 ontstaan in een tijd dat je niet openlijk Joods mocht zijn. Adrienne Cooper gaf het nummer een nieuwe draai, zodat hij voor iedereen kon gelden. Het lied is een oproep om de moed op te brengen je stem te laten horen voor vrede. In plaats van de straat op te gaan en te vechten, te vernielen, laat je je stem horen voor vrede.
Deze schitterende voorstelling moest een aantal keer met beveiliging worden gespeeld, en deze week meldde het Concertgebouw dat ze omwille van de niet te garanderen veiligheid het Jerusalem Quartet besloten te annuleren. Mijn hart weent. Want het is juist cultuur – films als Waltz with Bashir, Paradise Now of muziek als The Ballad of Mauthausen – die mij verbindt met het lot van anderen. Ja, als ik de moed zou hebben, zou ik de straat op rennen en schreeuwen: vrede, vrede, vrede.
Stine Jensen is filosoof en schrijver. Ze schrijft om de week een column op deze plek.
Judith Eiselin:Een sprekende auto, waar je seks mee kunt hebben
Mijn forse tante struikelde en viel voorover. Bijna. Want ze kon nog net een voet naar voren zetten. En toen nog een. En daarna weer een. Zo snelde zij al voorovervallend voort, heel haar woonplaats door (tot ze op een zebra tegen een kinderwagen botste). Ze vertelde dit doodernstig, het was me wat, een vreselijke ervaring, maar ik moest lachen. En dacht aan het werk van Rob van Essen, de auteur bij uitstek om iets dergelijks op te schrijven.
Struikelen en voort struikelen, vallen en voort vallen, desnoods dwars door de tijd heen: laat het maar aan Van Essen over om zoiets overtuigend te brengen. Waar veel literatoren eropuit zijn iets vast te leggen, het te behouden, lijkt zijn doel vooral dingen open te breken, mogelijkheden te verkennen. In zijn werk wemelt het van de alternatieven, uitgaand van de vraag naar wat ook had gekund, en naar waar iets begint en eindigt. Bestaat zoiets als de juiste, logische volgorde?
In deze zoektocht vol zijpaden komen hoogst merkwaardige dingen voor. Een sprekende auto, waar je seks mee kunt hebben. Een tandem waarop twee mannen maar door en door rijden. Een tijdmachine. Absurd, maar volstrekt geloofwaardig gebracht. Idioot, maar zo laconiek gepresenteerd dat je er als lezer soepel in mee gaat. De hoofdpersonen balen wel eens van alles wat hun overkomt, hetgeen al even voorstelbaar is. ‘Wanneer blijft alles nou eens zoals het is?’ verzucht iemand in Miniapolis (2021). Tja. Als dat je wens is, had je maar beter geen personage in een verhaal van Van Essen kunnen worden.
De menselijke hang naar houvast, naar richting, doet snakken naar een sturende instantie, een almacht, iets of iemand die je in de smiezen houdt. Het zou zo fijn zijn als dingen de Bedoeling waren. De Enige Bedoeling. Of toch niet? Die vraag verkent de in het bevindelijk gereformeerde geloof grootgebrachte auteur in alles wat hij schrijft, maar steeds anders en altijd verrassend. Er is alle begrip voor de wens, net zo goed als voor de benauwenis die een dergelijke eenduidige waarheid (zou die bestaan) oplevert. In voorbestemming schuilt geen vrijheid, integendeel. Maar in de eigen verantwoordelijkheid ook maar betrekkelijk.
De speelsheid, de zwier, de vaart, de humor maar vooral het lef van Rob van Essen om realisme en fantasie beheerst, maar vrijelijk te vermengen zijn in de literatuur zeldzaam. Zeker in literatuur voor volwassenen. Kom op dit alles dus vooral nog eens terug, zou ik zeggen.
Thomas Heerma van Voss:Als het verhaal zwaar dreigt te worden, volgt er een kwinkslag
Op ongeveer een kwart van Ik kom hier nog op terug denkt hoofdpersoon Rob Hollander: ‘Ik weet nooit waar een verhaal heen moet. Er zijn zoveel mogelijkheden, waarom zou je het ene vervolg kiezen en alle andere mogelijkheden verwerpen?’
Het is een van de vele citaten die ik aanstreepte in deze roman. Omdat het een vraag is waar schrijvers onvermijdelijk mee te maken krijgen – wat werken ze wel uit, wat niet? – en ook omdat in de vraag ligt besloten wat dit boek zo sprankelend maakt. Rob van Essen kiest in Ik kom hier nog op terug voor veel wonderlijke wendingen, de plot maakt zo nu en dan omtrekkende bewegingen en er zitten geweldige kronkels in – en ondertussen lijkt de schrijver precies te weten waar zijn verhaal heen moet.
Terugreizen in de tijd, die mogelijkheid wordt Rob Hollander geboden en zet de boel in beweging. Bij veel schrijvers zou dat de opmaat zijn voor het minutieus uitpluizen van een jeugdtrauma. Van Essen kiest voor iets originelers. Er is wel een jeugdtrauma, maar je moet er goed voor zoeken. Wat zich daaromheen ontvouwt, is een wonderlijk, fantasievol verhaal, speels, soms ernstig, vaak grappig, en altijd met die typische Van Essen-stijl: zowel helder als ongrijpbaar, tegelijkertijd ongeremd en koersvast.
Als het verhaal zwaar dreigt te worden, volgt er een kwinkslag, niet flauw, wel verlichtend, alsof er voortdurend raampjes open gaan en nieuwe uitzichten worden geopenbaard. Nergens volgt een verklaring over hoe alles natuurkundig in elkaar zit, dat tijdreizen wordt feitelijk gepresenteerd: zo zit het, punt. En juist dat gebrek aan uitleg werkt overtuigend.
Ik geloofde deze wereld, zoals ik in het geweldige oeuvre van Rob van Essen vrijwel alles geloof. Tijdreizen klinkt natuurlijk vreemd, buitenissig, alleen het punt is: iedereen doet het voortdurend. Mensen dwalen af in hun hoofd, slaan peinzend zijpaden in, komen terecht bij op het oog willekeurige herinneringen. En dat is een van de fijne dingen van deze roman: de plot klinkt wellicht ongebruikelijk, maar Rob van Essen benadert iets herkenbaars, hoe de meest alledaagse en soms kleine taferelen zich in je kunnen vasthaken, hoe je af en toe opeens denkt aan een voorval van decennia geleden, een ongrijpbaar gevoel, iets tussen droom en herinnering en fantasie in.
Over dat laatste, over die fictie, gaat deze roman ook. ‘Was er iets gebeurd, iets wat ik me niet meer kon herinneren, had ik iets verdrongen?’ denkt de verteller na een tijdje. ‘Was er veel meer gebeurd dan ik wist?’ Wat er eventueel verdrongen is, hoe het allemaal zit: op den duur wilde ik het zo graag weten als Rob Hollander zelf.
Arjen Fortuin:Dromen van meisjes die alles goed hadden kunnen maken
Sommige boeken zijn als oude vrienden van wie je je niet kunt voorstellen dat je ze al zo lang niet meer in de ogen hebt gekeken. Zo blijkt het alweer 22 jaar geleden dat ik werd verleid door Kwade dagen. De derde roman van Rob van Essen een wonderlijk boek noemen is een understatement. Het begint in de sfeer waarin de vroege romans van Van Essen wel vaker (lees vooral ook Engeland is gesloten) geworteld zijn: het nog niet aangeharkte Amsterdam van eind vorige eeuw, en dan vooral de zedeloze subcultuur van gesjeesde studenten, verwaarloosde huizen, somber stemmende bandjes en dromen van meisjes die alles goed hadden kunnen maken.
In Kwade dagen wordt Matthijs Verkerk, de 35-jarige held van het verhaal, op het Waterlooplein gewezen op een lp van een christelijk jongenskoor. Daar zong hij in toen hij nog in het zeer christelijke dorp Rijshorst (pardon, geen dorp, stadsrechten sinds 1354 – een running gag in het boek) woonde. Saillant detail: iemand heeft op de foto het hoofd van Verkerk met een cirkel gemarkeerd. In de hoes zit trouwens een andere plaat. Die is van jongensband The Pubers, waar Verkerk later de voorman van was. Nu is hij de tekstschrijver van de hit Hellbender, waarvan het refrein besluit met ‘fucking hell fucking hell fucking hell fucking hell’. Een nummer dat nergens over gaat, meent Verkerk, maar de lezer van Kwade dagen begrijpt al snel dat in deze roman de duivel in de details schuilt.
Verkerk keert terug naar Rijshorst, waar men hem niet blijkt te zien als verloren zoon, maar als de duivel in vermomming – en dat in een gemeenschap waar men woorden graag letterlijk neemt. We zijn inmiddels op zeer vertrouwd Van Essen-terrein, met scènes waarin hallucinatie, herinnering en herbeleving naadloos in elkaar overgaan. Wat in 2002 nog ontbrak, was de superieure, ogenschijnlijk laconieke vertelstem waarmee hij zijn lezers de laatste jaren door zijn boeken leidt.
Verder levert het Rijshorst van Kwade dagen voor de lezer van zijn gelauwerde Ik kom hier nog op terug, waarin de verteller óók terugkeert naar het Rijshorst van zijn kinderjaren, het ene na het andere déjà vu op. Want ook in Kwade dagen zien we een broer en zus die eerst voor iets anders worden gehouden, woont er een mysterieuze man in het bos met wie het slecht afloopt, blijken figuren gestuurd door een verborgen verleden. Bovendien is er een moment waarop een collectieve woede zich tegen een individu keert, waarbij de vraag is in hoeverre de hoofdpersoon de aanstichter daarvan is.
Het zijn kwesties uit Ik kom hier nog op terug, maar dan 22 jaar eerder (en met net andere nuances). Zo blijkt de tijdmachine die Van Essens laatste roman is, óók een manier voor de schrijver om op Kwade dagen terug te komen.
Peter Buurman:Rob van Essen gaf mij als student een identiteit
Mijn eerste Rob van Essen kreeg ik per toeval in handen. Het was op (toen nog) Koninginnedag, twee meisjes waren hun kleedje met boeken alweer aan het opruimen en ik kocht nog net een willekeurig boek van ze, voor één euro geloof ik, misschien twee, het maakte ze niet zoveel meer uit. Het was de novelle Visser.
Ik studeerde net Nederlands in die tijd, de literatuur was niet hoofdzakelijk iets waar ik plezier aan beleefde, het was iets dat ik van een afstandje bestudeerde. De boeken die we moesten lezen waren van ernstige figuren met gewichtige ideeën, die schreven alsof ze al wisten dat ze gecanoniseerd zouden worden. Ik was geïntimideerd door die boeken, er waren altijd wel mensen die ze beter begrepen hadden dan ik.
Visser had zich destijds prima kunnen lenen voor een studie-opdracht, het gaat onder meer over fascisme en ironie, het lijkt sinds de verschijning alleen maar actueler te worden. Maar toen ik het las gebeurde er iets anders: ik voelde het. Het is een grappig boek, vervreemdend en verontrustend. Het is verraderlijk vlot geschreven, maar ik voelde dat de absurditeiten niet alleen voor de grap werden gebruikt, ze raakten aan iets diep menselijks, voor mij tenminste: dat de wereld een vreemde plek is, en dat we onszelf vaak niet begrijpen.
Ergens in mijn brein viel iets op z’n plek, een bevrijdend inzicht dat achteraf heel simpel lijkt: dat de literatuur natuurlijk gewoon kan zijn wat het wil.
Sindsdien las ik alles van Rob van Essen, hij gaf mij als student een identiteit. Het was heerlijk om te zeggen dat de Nederlandse gecanoniseerde literatuur mij te ernstig en realistisch was, dat er in dit saaie land geen waardering is voor humor en verbeelding.
Door hem nu in vijf jaar tijd twee keer de Librisprijs te geven heeft de jury mij die identiteit definitief ontnomen. Jammer voor mij, maar goed voor de literatuur.
Onlangs las ik pas Reddend zwemmen, zijn debuut uit 1996, heruitgegeven in 2021, mede dankzij het succes van zijn eerste Libriswinst. In een bijgevoegd nawoord reflecteert Van Essen zelf op zijn doorbraak na ruim twintig jaar schrijven met minder waardering. Waar het aanvankelijk zijn verhalen waren die mij inspireerden, denk ik nu vaak aan de bescheidenheid van dat nawoord. ‘Ik ben altijd een gelukkige schrijver geweest’, schrijft hij.
En misschien was dat het gewoon wat ik voelde, de eerste keer dat ik hem las.
Als alles goed gaat, maakt CTS-100 Starliner dinsdagavond 21 mei zijn eerste testvlucht met astronauten aan boord. De ervaren astronauten Sunita Williams en Butch Wilmore vliegen dan naar het internationaal ruimtestation ISS in een baan om de aarde. Ze koppelen aan, en keren een week later weer terug naar de aarde. Het ruimteschip, ontwikkeld door Boeing, zal om 22:43 uur Nederlandse tijd opstijgen op een Atlas V-raket vanaf Cape Canaveral in Florida.
„Het is wel een historische gebeurtenis dat er weer mensen de ruimte ingaan in een nieuw ruimtevaartuig”, zegt Erik Laan van het ruimtevaart-consultancybedrijf Eye On Orbit, „ik ga de lancering zeker volgen.”
Na het pensioen van de Space Shuttle in 2011 is Starliner het tweede Amerikaanse ruimteschip dat weer mensen naar het ISS kan brengen. Dat was SpaceX, het ruimtevaartbedrijf van Elon Musk, al gelukt in 2020 met de capsule Crew Dragon.
Daarmee kwam NASA’s ongemakkelijke afhankelijkheid van de Russische Sojoez-raketten en -capsules na negen jaar eindelijk ten einde. Crew Dragon-taxivluchten van en naar het ISS zijn inmiddels routine. Starliner biedt nu nóg een alternatief, maar zelfs een vlekkeloze testvlucht zal voor Boeing maar een gedeeltelijk succes zijn.
De onvoorziene uitgaven hebben Boeing 1,5 miljard dollar gekost
Het ruimteschip had in 2017 al zullen vliegen, maar de reeks technische problemen bij de ontwikkeling was zelfs voor de uitstelgevoelige ruimtevaartsector wel erg lang. Zo ging een testvlucht zonder astronauten in 2019 mis door een softwarefout, waardoor het ruimteschip te veel brandstof verspeelde om nog bij het ISS aan te komen. De testvlucht moest over, een aanzienlijke kostenpost. Technische problemen met onder andere ventielen en parachutes leverden verder uitstel op, tot deze week. De onvoorziene uitgaven hebben Boeing 1,5 miljard dollar gekost.
In 2014 leken de kaarten nog heel anders te liggen. De gevestigde luchtvaart-, defensie- en ruimtevaartgigant Boeing kreeg van NASA 4,2 miljard dollar voor de ontwikkeling van een bemenste ruimtetaxi. Pas na lobbyen kreeg concurrent SpaceX ook zo’n contract, voor 2,6 miljard dollar.
Een belangrijk detail was daarbij wel de vorm van het contract. Boeing was gewend aan de traditionele cost-plus-contracten: NASA ontwerpt iets, het bedrijf bouwt het tegen een afgesproken som, plus meerkosten in geval van de onvermijdelijke technische problemen en uitstel. Zulke contracten, met weinig prikkels voor innovatie, efficiëntie of zelfs maar haast, waren uitgegroeid tot melkkoe voor ruimtevaartbedrijven, dus gooiden NASA-managers het over een andere boeg.
De mededingers mochten zelf uitzoeken hoe ze hun ruimtetaxi ontwierpen en werden betaald zodra ze mijlpalen haalden. Technische problemen zijn zo voor rekening van het bedrijf, maar besparingen door innovaties ook. Deze meer concurrentie-aanjagende fixed cost-contractvorm was een succes geweest bij het ontwikkelen van het commerciële ruimtevrachtschip Cargo Dragon van SpaceX. Maar Boeing verslikte zich erin, in dezelfde periode waarin gebrekkige kwaliteitscontrole bij de luchtvaarttak leidde tot meerdere luchtvaartrampen en incidenten.
Behoorlijk innovatief
Toch is Starliner, een afgeknotte kegel van 4,56 meter diameter die sterk aan de vroegere Apollo-capsules doet denken, technisch gezien behoorlijk innovatief. Zo landt hij als eerste Amerikaanse capsule op land, in plaats van op zee, wat het ophalen een stuk eenvoudiger maakt. Het hitteschild, dat bij terugkeer in de dampkring deels verdampt en opbrandt om de hitte op te vangen, wordt na gebruik afgeworpen. Zo kan de capsule de vuurdoop ongeschonden doorkomen, waarmee Starliner tot tien keer herbruikbaar moet zijn.
Ook kan de capsule op vier verschillende draagraketten gemonteerd worden, een primeur. Behalve de Atlas V, die hem deze keer de ruimte inschiet, zijn dat de Delta IV-raket, de Falcon 9-raket en de nieuwe Vulcan Centaur, die in januari dit jaar zijn debuut maakte. Maar werkpaard Atlas V gaat met pensioen, en zal nog maar zes operationele Starliner-vluchten uitvoeren. De Falcon 9 is van concurrent SpaceX, en Delta IV is al uit de vaart genomen.
Ook wat betreft de bestemming lijkt Starliner de boot te missen. In vorige decennium werd het einde van het ruimtestation ISS nog regelmatig met vier jaar uitgesteld. Maar inmiddels is duidelijk dat het ruimtestation rond 2030 toch echt vurig terug zal storten naar de aarde.
Verschillende partijen werken aan commerciële opvolgers, waar ruimtetoeristen en onderzoekers tegen betaling mogen wonen en werken. Boeing is met Starliner partner in het geplande ruimtestation Orbital Reef. Maar of zulke commerciële ruimtestations er echt gaan komen, en of ze een serieuze markt aanboren, moet nog blijken. Hoe dan ook zal SpaceX, met zijn beproefde Crew Dragon, vermoedelijk goedkoper zijn.
Lees ook Het ISS is bijna op. Wat komt erna?
Toch is Erik Laan van Eye on Orbit optimistisch over Starliners toekomst. „Organisaties die lanceringen inkopen, willen graag de keuze hebben, voor als er problemen optreden. Zolang het prijsverschil tussen de twee niet extreem is, is er plaats voor twee bakkers in het dorp.”