De Russische burgeroorlog: een aaneenschakeling van verschrikkingen

Recensie

Boeken

Rusland De burgeroorlog tussen de ‘Roden’ en de ‘Witten’ die na de Russische revolutie uitbrak, werd deels uitgevochten in de regio waar het nu oorlog is. Ook toen al werd de strijd gekenmerkt door incompetente officieren en ongekende wreedheden.

De bestorming van het Winterpaleis in oktober 1917. In werkelijkheid verliep de staatsgreeprustig.
De bestorming van het Winterpaleis in oktober 1917. In werkelijkheid verliep de staatsgreeprustig.

Foto Photo12/Universal Images Group via Getty Images

Verdraaid, we zijn een boer vergeten! Commotie in de Russische afvaardiging die eind 1917 op weg was naar Brest-Litovsk om met de Duitsers te onderhandelen over de beëindiging van de Eerste Wereldoorlog. Na hun staatsgreep in oktober was het de eerste prioriteit van Lenins bolsjewieken om een streep te zetten onder de oorlog, zodat ze hun handen vrij zouden hebben om af te rekenen met hun interne vijanden. Daarom reisde een zware delegatie naar het Duitse hoofdkwartier om aan drie jaar vechten een eind te maken.

Het gezelschap kende een keurige revolutionaire samenstelling. Lev Kamenev, een van de kopstukken van de partij, had de leiding. Hij werd vergezeld door een soldaat, een matroos en een terrorist van de linkse Socialisten-Revolutionairen, een partij die (nu nog) gelijk optrok met de bolsjewieken. Maar een boer waren ze dus vergeten. En vind die maar eens op het Warschaustation in Petrograd.

Kamenev ging de straat op en hield een man aan van wie zijn wilde gezichtsbeharing deed vermoeden dat hij van het platteland kwam. Die gok pakte goed uit. Roman Stasjkov was een boer én een Socialist-Revolutionair. Nu moest Kamenev alleen nog weten of hij binnen deze stroming links of rechts was. „Links, kameraden, links natuurlijk. Uiterst links.” Stasjkov was eigenlijk op weg naar huis, maar hij liet zich overhalen om mee te gaan naar Brest-Litovsk.

Daar bestond zijn bijdrage aan de beraadslagingen vooral uit het naar binnen werken van grote hoeveelheden voedsel en drank. Toen een Duitse officier hem vroeg of hij liever rode of witte wijn wilde, was Stasjkovs antwoord: „Welke wijn is sterker?”

De avonturen van deze fortuinlijke agrariër vormen de enige komische noot in het nieuwe boek van de Engelse historicus Antony Beevor. Voor de rest is Rusland. Revolutie en burgeroorlog 1917-1921 namelijk een aaneenrijging van verschrikkingen. Pogroms, martelingen, executies: Beevors relaas over de Russische burgeroorlog tussen ‘Roden’ en ‘Witten’ bewijst maar weer eens dat niets zo wreed is als een broederstrijd.

Gedesillusioneerde soldaten

Beevor begint zijn boek met een beschrijving van het verloop van de Eerste Wereldoorlog en de revoluties van februari en oktober 1917, waarbij eerst de tsaar en daarna de Voorlopige Regering de macht ontnomen werd. Gedesillusioneerde soldaten speelden een prominente rol bij beide gebeurtenissen.

Het belang van de oorlog voor de Russische Revolutie en de daaropvolgende burgeroorlog kan niet overschat worden. De slachtpartij aan het front had geleid tot diepe onverschilligheid ten opzichte van menselijk leed en een grote haat van de gewone soldaten ten opzichte van hun officieren. Toen in 1917 de kans kwam om wraak te nemen, werd die met beide handen aangegrepen.

Van de vijfhonderd pagina’s van dit boek gaan de eerste honderd over de periode 1914-1917. De overige vierhonderd bladzijden besteedt Beevor aan een nauwkeurige reconstructie van de strijd die losbarstte na de coup van de bolsjewieken. Aan de ene kant vochten Lenins communisten (zoals ze zich nu noemden) en de meest linkse andere revolutionairen. Aan de andere kant een onoverzichtelijk allegaartje van gematigde hervormers, monarchisten, tirannieke generaals, Jodenhaters en buitenlanders.

Buitenlanders inderdaad, want al was er in naam sprake van een burgeroorlog, er vochten naast Russen ook Polen, Letten, Esten, Finnen, Fransen, Britten, Tsjechen, Japanners, Amerikanen en Chinezen mee. Die laatsten vooral aan de zijde van de Roden (Lenins kant), de rest aan Witte zijde. De strijd tegen de revolutie werd ook bekostigd vanuit het Westen, waar veel politici na de nederlaag van de Duitse keizer het communisme als het grootste gevaar voor de wereld zagen. Winston Churchill, de Britse minister van Oorlog in 1919, wilde Lenins beweging daarom „in de wieg wurgen”.

De Russische burgeroorlog speelde zich af op drie fronten: rond de Baltische staten en Finland, in Zuid-Rusland en Oekraïne en in Siberië. Beevor heeft de verstandige keus gemaakt om de voortgang aan die fronten telkens in aparte hoofdstukken te behandelen. Zo is het makkelijker om het overzicht te bewaren.

Gevecht om het spoor

Dat de communisten van drie kanten tegelijk werden aangevallen, was voor hen zowel onhandig als handig: onhandig omdat ze zich tegen meerdere aanvallen tegelijk moesten verdedigen, handig omdat het door hen beheerste grondgebied zich in het midden van Rusland bevond. Daardoor waren hun aanvoerlijnen korter en was het makkelijker om troepen van het ene front naar het andere te verplaatsen.

Dat deden ze per trein. Het gevecht om het spoor was een belangrijk onderdeel van de oorlog in dit uitgestrekte land. Met pantsertreinen reden de strijdende partijen naar de stad die ze wilden veroveren, waarna ze hun mannen uitlaadden en de artillerie het vuur lieten openen. Toen een legioen van Tsjechische soldaten bijna de gehele trans-Siberische spoorweg in handen had gekregen, bezorgde dat de Roden grote problemen. (En later ook de Witten, met wie ze in onmin raakten.)

Beevor besteedt de meeste aandacht aan het optreden van de Witte legers. Leon Trotski, de vermaarde grote organisator van het Rode Leger, komt ook aan bod, maar de hoofdrol in Rusland is weggelegd voor de kleurrijke figuren die er met hun onbehouwen en onkundige optreden voor zorgden dat de Witte nederlaag onafwendbaar dichterbij kwam.

Wat bijvoorbeeld te denken van admiraal Alexander Koltsjak, die in Siberië de scepter zwaaide? (Of trachtte te zwaaien, want plaatselijke kozakken moesten weinig van hem hebben.) Koltsjak was wreed en lichtgeraakt en zorgde voor opgetrokken wenkbrauwen door zich overal te vertonen met zijn minnares, die half zo oud was als hij.

Een Franse generaal beschreef de admiraal als ‘een magere hypernerveuze man met een verwilderde blik in zijn ogen. (…) Zijn de geruchten over zijn morfineverslaving juist? (…) Mij werd verteld dat hij zondag aan tafel vier glazen kapot gesmeten had.’ Koltsjak viel begin 1920 in Rode handen. Hij werd na een langdurige ondervraging geëxecuteerd en door een gat in het ijs in de rivier de Angara gegooid.

Dit was een relatief milde dood, blijkt uit de talrijke gruwelijke martelingen en executies die Beevor beschrijft. Een voorbeeld: de Tsjeka, de geheime politie van de Roden, bevestigde op het lichaam van sommige slachtoffers een buis waarin een rat werd gestopt. Deze opening werd vervolgens met een vlam verhit, zodat het dier alleen kon ontsnappen door zich aan de andere kant van de buis een weg te knagen door het lijf van de gevangene.

Het was een combinatie van deze twee zaken – onkundige Witte bevelhebbers en keiharde Rode wreedheid – die ervoor zorgden dat Lenins communisten uiteindelijk de burgeroorlog wonnen, aldus Beevor. Zeker, de Witten maakten zich ook permanent schuldig aan nodeloos, sadistisch geweld, maar het was de gerichte, methodische toepassing van onmenselijke wreedheid die de Roden mede aan hun zege hielp.

Beevors laatste boek De slag om Arnhem was een enigszins plichtmatige exercitie, maar met Rusland is hij terug op zijn oude niveau. Dit is een belangrijk boek, en niet alleen omdat de strijd gedeeltelijk plaatsvond op terrein waar Rusland op dit moment zijn oorlog met Oekraïne uitvecht. Beevor laat ook zien waartoe mensen in staat zijn wanneer politici hun hoofd volpompen met haat voor ‘de Ander’.