Een vriendelijk grijnzend autootje

Sterft de budgetauto uit? De database van hier geleverde modellen toont hoe het auto-aanbod aan de onderkant verschraalt. Onder de vijftien mille koop je geen nieuwe auto meer. Slechts vijfentwintig modellen blijven onder de 20.000 euro. Tussen de 20 en 30 mille zijn er al 209 in de race, waarvan het gros boven de 25.000 euro uitkomt. Nu opgelet. Tussen 30 en 40 mille groeit het assortiment naar 570 auto’s, waarvan het merendeel meer dan 35.000 euro kost. Tussen de veertig- en vijftigduizend zijn het er 565, gevolgd door 955 dure jongens tussen 50- en 100.000 euro.

De industrie bedient liever de grote dan de kleine beurzen. Daar zitten de marges. Aan kleine autootjes verdien je niks, en omdat laagbetaalden zuinig zijn, blijven ze er veel te lang in rijden.

Hoor het betwetersgemaar aanzwellen. Auto’s duurder? Jamaar luxer, veiliger en zuiniger, meer waar voor het geld. Pardon? De koper moet toch eerst die steeds hogere drempel over. Er liggen dus enorme kansen voor de fabrikant die de opwaartse prijsspiraal weet te doorbreken met een gouden propositie voor de massa.

Afbeelding met meerdere focuspunten die samen een verhaal vormenZoom in voor alle details van de MG3 Hybrid+Klik op de punten voor uitleg over de detailsFoto Merlijn Doomernik

Het lijkt erop dat het de Chinese fabrikant MG is gelukt met de MG3 Hybrid+, een kleine maar hybride hatchback voor vanaf 22.769 euro. Dat is inderdaad aanzienlijk meer dan het bedrag waarvoor je niet zo lang geleden een compact vijfdeursje aanschafte. Een kwarteeuw geleden verkocht Toyota voor omgerekend 15.000 euro een Starlet met alles erop en eraan. Zes jaar geleden had je van hetzelfde merk nog een Yaris voor die prijs, inclusief airco.

Maar de Hybrid+ heeft iets meer in zijn mars dan zijn voorzaten. Hij koppelt een verbruik van 1 op 23 aan een ontzagwekkend systeemvermogen van 192 pk. Die vuurkracht zagen we in deze klasse nog niet eerder. Hier waren mannen met een BMW ooit trots op. Dit vriendelijk grijnzende autootje trekt in acht seconden naar de honderd.

Nog interessanter wordt het als je ziet wat een vergelijkbare hybride Yaris kost. In een nieuwe 130 pk-versie, die het tot Beyaris omgedoopte voertuigje iets meer elan moet geven, gaat hij ruim over de dertig mille – met nog steeds 62 pk minder dan de onaanzienlijke Chinees.

Het is vooral symbolisch overwicht. Na het eerste testsprintje met de MG denk je niet: dat moeten we vaker doen. De Yaris rijdt beter. Maar hard kan de Hybrid+ zeker. Verder kan in de MG een volwassene wel achterin zitten. Wie dat ooit in de Toyota uitprobeerde weet dat alleen de brandweer je dan nog kan redden.

Geprononceerde welvingen geven de flanken enige schwung.
Foto Merlijn Doomernik
Duur doen; doorlopend aluminium lijntje van dashboard naar deuren. Het lukte redelijk.
Foto Merlijn Doomernik
De recensent begreep het niet, de fotograaf begreep het niet, en de importeur wist het ook niet.
Foto Merlijn Doomernik
De spiegels zijn elektrisch verstelbaar en op de Luxury-versie zelfs voorzien van dodehoekdetectie.
Foto Merlijn Doomernik

Beperkte aantrekkingskracht

De MG3 Hybrid+ concurreert niet alleen met de usual suspects in zijn klasse. Hij zou, en daar mag je zorgen over hebben, een bres kunnen slaan in de toch al beperkte aantrekkingskracht van betaalbare elektrische auto’s. De aanstaande budget-EV’s voor rond de 25 mille, na aftrek van aankoopsubsidie grofweg zo duur als de MG, zullen met hun standaardbatterijen geen enorme afstanden afleggen, terwijl ik op het boordcomputerdisplay van de Hybrid+ de actieradius zie oplopen tot de vorstelijke 600 kilometer die ik hem wel zie halen ook.

Stroom wordt net als tanken duurder en wegenbelasting betaal je vanaf volgend jaar ook voor EV’s. De verbeterde concurrentiepositie van hybrides kan een ongemakkelijk obstakel worden voor een energiebeleid dat complete elektrificatie van de auto voorstaat.

Hij had een Kia of Hyundai kunnen zijn, behoedzaam gestileerd voor een bescheiden cliëntèle, en de uitrusting is zo royaal als de zitruimte

De behoorlijk afgewerkte MG3 zal niemand voor het hoofd stoten. Hij had een Kia of Hyundai kunnen zijn, behoedzaam gestileerd voor een bescheiden cliëntèle, en de uitrusting is zo royaal als de zitruimte. Hij heeft elektrisch bedienbare raampjes en buitenspiegels, verlichte make-upspiegels in beide zonnekleppen, in de voorruitstijlen speakertjes zoals in auto’s die volgens de meetelmaatstaf écht iets voorstellen. De airco werkt prima. Zelfs de bij gearriveerde merken courante rijmodi eco, normaal en sport zijn present. Alle 3-versies hebben twee beeldschermen vol minuscule graphics die zich uitsluitend met een loep laten ontcijferen, maar mijn auto heeft wel navigatie en bluetooth voor de draadloze verbinding van de telefoon.

De MG staat voor wat we decennia goed genoeg vonden, toen tevredenheid nog een maatschappelijke plicht was. Saai? De deugd wordt rijkelijk beloond. Tijdens de kennismakingsrit met een verbruik van 1 op 21,3 was de fabrieksopgave al in zicht. Dit wagentje kan weleens heel succesvol worden.


Onze zoon met autisme wil niet naar school

Vader: „Onze jongste (14) is gediagnosticeerd met autisme (ASS). Hij zit op het voortgezet speciaal onderwijs en volgt daar vmbo-theoretische leerweg. Hij vindt school niet leuk en ervaart te veel prikkels. Hij komt elke dag moe thuis en heeft dan moeite met huiswerk maken. Op school doet hij alsof alles goed gaat. Hij haalt met weinig inspanning goede cijfers, maar zegt: ‘Straf me niet door me naar de havo te sturen.’ Hij vraagt vaak: ‘Willen jullie van mij nou een leerrobot maken of mag ik een vrolijke tienertijd hebben, met veel meer tijd voor mijn hobby’s?’ Hij verlangt naar rust, zegt hij. Wil het liefst ontwerpen, is met fantasiewerelden bezig, de game Minecraft. School kan weinig voor ons doen, stelt het curriculum centraal, waar wij liever inzetten op zijn talenten. Hoe gaan we hier mee om?”

Naam en woonplaats zijn bij de redactie bekend. De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]

Zelfinzicht kweken

Suzanne Rouwhorst: „Er is een mismatch tussen wat jongeren met een autismediagnose nodig hebben en wat de maatschappij van hen vraagt. Dat kan bij jongeren veel stress opleveren. IUw zoon is waarschijnlijk zo hard bezig met de aanpassing aan zijn schoolomgeving, dat hij thuis geen energie meer over heeft.

„Het kan hem helpen om meer te leren over zijn eigen vorm van autisme. Ga samen op zoek wat voor hem de juiste omstandigheden zijn om zich goed te voelen. Wanneer laadt hij zich op? Wanneer kan hij rustig leren? Wanneer wordt het hem te veel? Ook voor zijn toekomst is het belangrijk dat hij dat door middel van psycho-educatie leert toepassen. De school kan uw zoon dan tegemoetkomen door hem bijvoorbeeld vaker een pauze te gunnen.

„Geef hem inzicht in de relatie tussen school en zijn interesses. Stel dat hij programmeur wil worden, dan is wiskunde nu belangrijk. Of misschien wil hij ooit reclame maken voor games, dan is Nederlands handig. Gebruik zijn intrinsieke interesse voor design en games om zich naast school verder te ontwikkelen. Zo bestaat er ‘Minecraft Education’, een didactisch programma van Microsoft dat uw zoon mogelijk interessant vindt.”

Consequenties bespreken

Jelle Jolles: „Ook al is uw zoon gediagnosticeerd met autisme, hij is ook gewoon tiener. En hij wil net als andere tieners liever gamen en chillen dan huiswerk maken. Bespreek daarom met hem op een niet belerende manier de consequenties van zijn nog naïeve denken. Ook een tiener met een autismediagnose heeft groeipotentie, en het is belangrijk zijn ambitie te blijven prikkelen. Wie weet hoe uw zoon zich nog kan ontwikkelen.

„Zeg: ‘Ik snap heel goed dat je meer tijd wilt voor je hobby’s. Hoe ziet je leven er dan over een jaar uit? En over vier jaar, of tien jaar?’ We moeten tieners vanwege hun nog onontwikkelde brein helpen met de verbeelding van dergelijke toekomstscenario’s, inzicht geven waarom er nu op school werk van hen wordt gevraagd.

„Alle leerlingen in het voortgezet onderwijs ervaren druk en stress. Daarom is lummeltijd zo belangrijk, en zeker voor kinderen die gevoelig voor prikkels zijn. Vraag uw zoon hoe u en school hem kunnen helpen meer rust te ervaren en help hem met het beter verdelen van tijd.

„U kunt zijn hobby’s gebruiken om een bredere belangstelling bij hem te kweken. Vraag hem naar zijn gedachten over ontwikkelingen op het gebied van technologie en design. Daarmee versterkt u het taal- en leervermogen vanuit de eigen belangstelling van het kind.”

Suzanne Rouwhorst is voorzitter van de expertgroep autisme en onderwijs van de Nederlandse Vereniging voor Autisme. Ze schreef Vind je weg met jouw autisme. Jelle Jolles is hoogleraar neuropsychologie en auteur van Het tienerbrein en Leer je kind kennen.

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.


‘Dat ze zo dicht bij elkaar zijn, misschien is dat wat mij roert’

‘Deze foto maakte ik begin jaren 60. Hij staat in mijn geheugen gegrift, eerst omdat ik hem qua compositie zo goed vond en dacht dat hij in een reclamefolder van Bretagne had kunnen worden opgenomen. Later omdat ik besefte dat hij ook staat voor het beeld dat ik van mijn ouders heb. Harmonieus en ontspannen. Elkaar ondersteunend, ook als zij niet bij elkaar waren, in de Tweede Wereldoorlog en daarna als mijn vader door zijn werk korte of langere tijd van huis was. Misschien is dat wat mij roert in de foto: dat ze zo dicht bij elkaar zijn.

De foto toont mijn ouders onderweg naar het familiehuis op een eiland voor de kust van Bretagne. Mijn vader reed, de loodgieterstassen met dossiers achter in de auto. Mijn moeder zorgde voor de lunch. Onderweg picknicken langs de D777. Vitré, Janzé, Bain de Bretagne, de namen geven mij al een vakantiegevoel. Zo moeten mijn ouders dat ook hebben ervaren. De vakantie is begonnen. Even geen werk, maar een baguette op een plaid in het weiland en dan een dutje voor we verdergaan. Pas op het eiland wordt er weer gewerkt. Maar ook gezwommen en geschaakt.

Mijn grootouders kochten het huis bijna honderd jaar geleden. Zij reisden met de trein en stuurden de bagage met Van Gend en Loos vooruit. Vanaf 1953 gingen mijn ouders met de auto. Mijn vrouw en ik, onze kinderen, neven en nichten gaan nog steeds naar het familiehuis. Als we er een dag zijn, voelt het alsof er niets is veranderd. Maar de reis is wel echt anders. Er is een autoroute en terwijl onze elektrische auto wordt opgeladen bij de Supercharger, lunchen wij bij McDonald’s.

Opgetekend door


De Spaanse kapsalon

Op het achtuurjournaal zag ik onze toekomstige koningin op witte sneakers door Amsterdam wandelen. Ze zag er prachtig uit in haar crèmekleurige mantel – ze kleedt zich al even stijlvol als haar moeder – en ze glimlachte dapper. Maar ze straalde ook iets ongemakkelijks uit, wat eigenlijk nogal wiedes is wanneer je bedenkt dat ze daar speciaal voor de camera’s van de verzamelde pers liep.

Het ging om oude beelden, gemaakt aan het begin van Amalia’s studietijd, toen zij en haar ouders nog dachten, of waarschijnlijk tegen beter weten in hóópten, dat ze in de hoofdstad ‘normaal over straat’ zou kunnen. Vorige week hergebruikte de NOS ze bij het nieuws dat de prinses vanwege aanhoudende bedreigingen een jaar lang in het geheim in Madrid woonde en studeerde.

Ik vroeg me af hoe haar leven in Madrid eruit had gezien. Er zijn vervelender plekken om naartoe te vluchten. Ik hoop vooral dat ze er inderdaad normaal over straat kon. Madrid is een heerlijke stad om te struinen, om even op een bankje plaats te nemen en de voorbijgangers in je op te nemen, om languit in het gras te gaan liggen in het Retiro-park – waar ze vlakbij woonde.

Een heerlijke plek ook om met je medestudenten tot diep in de nacht van tapasbar naar tapasbar te trekken. Een caña (fluitje bier), een paar croquetas de jamón (hamkroketjes) en weer door. Of om boodschappen te doen bij de Lidl, zoals ondanks een dringend verzoek aan de media om haar schuilplek niet te verraden en haar met rust te laten, te zien was op foto’s van paparazzi.

Wat ik ook hoop is dat Amalia op z’n minst kennis heeft gemaakt met de Madrileense specialiteit huevos rotos, ofwel slappe friet bedolven onder gebakken eieren. Met enige fantasie zou je dit de Spaanse kapsalon kunnen noemen. Het is in elk geval studentenvoer bij uitstek. Goedkoop en voedzaam en een perfecte bodem om op te drinken.

De beroemdste huevos rotos van Madrid eet je bij Los Huevos de Lucio, een taberna (taveerne) in de centrale wijk La Latina. Deze eetgelegenheid ligt pal tegenover het oudere, klassiekere Casa Lucio, dat van dezelfde eigenaar, de nu 91-jarige Lucio Blázquez is. Naar verluidt was hij de eerste die dit boerse gerecht, dat hij leerde maken van zijn oma, op de kaart van een restaurant durfde te zetten. De rest is geschiedenis.

Zoals dat gaat met succesgerechten zijn er in de loop der tijd talloze varianten ontstaan. Bij Los Huevos de Lucio kun je je rotos bijvoorbeeld bestellen met extra toppings als chistorra (dunne, chorizo-achtige worst), bacon, pisto (een soort ratatouille) of jamón. Vooral dat laatste is een tamelijk briljante toevoeging aan het origineel. Wanneer je dungesneden ham op gloeiendhete frieten legt smelt het witte vetrandje en trekt de smaak daarvan in de aardappels en dat is verdraaid lekker.

We gaan ze maken vandaag, waarom niet? Zoals ik al schreef zijn huevos rotos een perfecte bodem om op te drinken, een vetrijk matras om oranjebitter, Aperol spritz danwel straatbier op te laten landen. Bovendien weet ik bijna zeker dat u er alles al voor in huis heeft: aardappelen, eieren en olijfolie. (De ham is optioneel en zeker niet noodzakelijk voor een bevredigende rotos.) Zo blijft er meer tijd over om te koningsfeesten.


‘Voorbereiden van zo’n gerecht is bijna zen’

Mijn vader zei altijd „The road to hell is paved with good intentions”. Zo was het altijd met mij en tofu. Gekocht met de beste intentie, maar bij de naderende uiterste houdbaarheidsdatum lag het nog ongebruikt ergens uit het zicht in de koelkast. Toen ik Jannekes recept ‘Eten om naar te luisteren’ las, zag ik mijn kans schoon. Ik kon immers dat stukje tofu eindelijk gebruiken, maar ook een masterclass wokken volgen. De meeste ingrediënten had ik in huis, maar voor de verse groenten en de Japanse rijstwijn moest ik op pad. Helaas kon ik geen Shaoxin-rijstwijn vinden, dus werd het een droge sherry. Het voorbereiden van zo’n wokgerecht is lekker rustig, bijna zen. Ik heb de wok heter laten worden dan ik ooit eerder durfde en er toen een flink plas olie in gedaan. Verder de aanwijzingen van Janneke gevolgd, vooral dat je moest zorgen dat je tafelgenoot al klaar zat. Het was heerlijk, de tofu was knapperig en de zwammen en broccoli waren zacht maar hadden toch een bite. Wij dronken er een biologische witte wijn bij.


Dirigent Elim Chan: ‘Als ik het niet weet, denk ik: wat zou Haitink doen?’

Twee jaar voor de Britse kroonkolonie Hongkong wordt overgedragen aan China, stapt de achtjarige Elim Chan op de bus naar haar eerste schoolconcert. Muziek kent ze vooral van de cd’s die haar vader, kunstschilder, draait in zijn atelier. Flarden van een orkest zag ze in de Disneyfilm Fantasia, waarin een echte dirigent een animatiewereld tot leven wekt. Die dag, met klasgenoten in de concertzaal, ziet ze voor het eerst een orkest in het echt, hoort ze waar muziek vandaan komt. De dirigent is een vrouw. „Zij was een tovenaar voor mij. Ze zwaaide met haar armen en dan kwamen er die grote, geweldige geluiden.”

Bijna dertig jaar later is Elim Chan (37) een gerespecteerd dirigent. Geprezen om haar energie, haar ernst en ook omdat ze kwetsbaarheid laat zien. Sinds 2019 is ze chef-dirigent van het Antwerp Symphony Orchestra; als gastdirigent werkte ze met tal van toporkesten. In maart debuteerde ze met het New York Philharmonic. „Ze heeft hoge verwachtingen van zichzelf en van de musici met wie ze optreedt”, zei pianist Igor Levit in een profiel over haar in The New York Times. „Maar ze verwart die verwachtingen niet met arrogantie of Julius Caesar-achtig gedrag.”

In mei vertrekt Chan bij het Antwerpse orkest, een jaar eerder dan gepland. Ze geeft twee afscheidsconcerten waarvan één in Amsterdam (op 24 mei). Amsterdam is haar thuisstad, ze woont er met haar Nederlandse echtgenoot. We hebben er afgesproken in een restaurant.

Haar voortijdige vertrek heeft ermee te maken dat ze meer regie wil over haar tijd, zegt ze. Corona zette haar aan het denken: de eerste lockdown was een opluchting. „Die maand, februari 2020, was ik maar twee dagen thuis. Er is altijd het gevoel: je moet nu daarheen, je mag niets missen, pak elke kans. Door corona besefte ik hoe ik het waardeer om thuis te zijn.”

Ik kies uit wat ik wil doen, met wie ik het wil doen

Vorig jaar stapte ze over naar een kleiner managementbureau. „Ik kies uit wat ik wil doen, met wie ik het wil doen. Ik weet nu: dit zijn de solisten met wie ik me identificeer, dit zijn de orkesten waarmee ik tijd wil doorbrengen. Dat geeft me het gevoel dat mijn werk ertoe doet.”

Ze draagt een oranje coltrui, in haar oren heeft ze zwarte hartjes met een gouden rand. Die ochtend heeft ze gefitnest. In de coronatijd leerde ze Nederlands, voor interviews verkiest ze Engels. Ze praat met haar handen, armen, schouders, gezicht. Haar wenkbrauwen vormen sceptische golfjes en verbijsterde boogjes. Beeldend doet ze na hoe musici op haar reageerden toen ze net begon: het achterover ploffen, lucht uitblazen, wat krijgen we nou? „Voor ik ook maar iets had gedaan was het al hahaha, wat is dit, een kind van negen?”

U werd uitgelachen?

„Ach, na een tijdje werd het wel vermakelijk. Het is zo onprofessioneel. Doorgaans stopt het als het werk begint, dan is het wow, oh, oké.”

Dirigent Barbara Hannigan zei vorig jaar in NRC dat ze eens voor een orkest stond waarvoor het voelbaar een probleem was dat zij een vrouw was. Kent u die ervaring ook?

„Zeker. Dat musici Frans gaan praten met elkaar, wat ik niet spreek. Dat ze na drie minuten alleen nog maar naar hun partituur kijken en niet meer naar mij. Dan weet je dat je het kunt vergeten. Toen ik net begon werd ik weleens geboekt en weer gecanceld omdat het management besefte: o, ze is een vrouw.

Of het nu beter is – ze betwijfelt het. „Beginnende vrouwelijke dirigenten hebben het misschien wel zwaarder dan tien jaar geleden.” Bij orkesten is meer vraag naar vrouwelijke dirigenten, maar dat houdt volgens haar ook een gevaar in. „Managers zeggen altijd: doen, ook als iemand er nog niet aan toe is. Waar dat misgaat geeft dat sceptici weer de kans om te zeggen: zie je wel, vrouwen kunnen dit niet.”

Elim Chan komt niet uit een muzikale familie. Ze groeit als oudste van drie op in een Hongkongs middenklassegezin. Thuis spreken ze Kantonees, op haar Britse school krijgt ze Mandarijn als de overdracht aan China dichterbij komt. Haar vader schildert en geeft les in kunst en design, haar moeder is ongeveer het andere uiterste. „Ze is, ik wil niet zeggen intimiderend, maar stérk. Altijd strak in het pak naar haar werk, ze was ambtenaar voor het Britse bestuur.” Elim wil graag op pianoles, balletles, bij het kinderkoor, het mag allemaal. Met het kinderkoor is ze bij de plechtigheid waarmee Hongkong in 1997 overgaat in Chinese handen. „Het regende. Je zag de Britse vlag naar beneden komen en de Chinese omhooggaan.”

Op haar middelbare school, een meisjesschool, wordt ze gevraagd het schoolkoor te leiden, dat op een jaarlijks festival ‘strijdt’ met andere scholen. Maar een muziekcarrière ligt in haar familie niet voor de hand. „Ik haalde goede cijfers, ik kon arts worden of advocaat. Muziek zou mijn hobby zijn.” Op haar achttiende vertrekt ze naar Massachusetts voor een studie psychologie. „Om te kunnen gaan werken met criminelen. Mijn moeder had criminologie en sociale psychologie gestudeerd en ik smulde van The X-Files, Sherlock Holmes, Agatha Christie. The Silence of the Lambs veranderde mijn leven. De slechterik daarin, mijn god, zo eng. Ik wilde onderzoeken waarom die mensen zo vreemd en griezelig waren.”

In haar tweede jaar komt de omslag, tijdens een repetitie van het ‘Dies Irae’ uit het Requiem van Verdi met het universiteitskoor – zij is assistent-dirigent. „Ik begon te vertellen: het moet zo klinken en niet zo, ik probeerde het te maken zoals ik het in mijn hoofd had. Het was een soort donderslag. Opeens wist ik dat dit was wat ik moest doen, dat dit mijn plek was.”

Het dirigeervak leert ze vervolgens op de universiteit van Michigan. „Vanaf het begin had ze een bijzondere gave om eruit te zien zoals de muziek”, zegt haar docent Kenneth Kiesler in het profiel in The New York Times, „te laten zien wat ze voelde, kwetsbaar te zijn, en het dan weer naar buiten te laten komen, zodat mensen er getuige van konden zijn”. Hij noemt het een „kinesthetische gave”, en „een kameleonachtige respons op muziek”.

Foto Lars van den Brink

In haar laatste studiejaar wint ze als eerste (en tot nu toe enige) vrouw de prestigieuze Donatella Flick Conducting Competition voor jonge dirigenten in Engeland. Prijs: 15.000 pond en een jaarcontract als assistent-dirigent van het London Symphony Orchestra. Ze verhuist naar Londen. Haar zus en broer zijn daar ook gaan wonen, later volgen haar ouders.

In Londen werkt ze onder meer met de dirigenten Bernard Haitink en Valeri Gergiev. Met Haitink blijft ze in contact tot zijn dood (op 21 oktober 2021). De dag erna moet ze de vijfde van Mahler dirigeren in Londen. „Ik kon het gewoon niet, ik blokkeerde bij de generale repetitie. Haitinks opnames van Mahler en Bruckner zijn de standaard. Als ik de partituur opensla is het bijna alsof ik overal zijn aantekeningen zie. Het was echt: hoe moet ik verder?”

Haitink was een goede mentor, zegt ze. „Als ik hem vroeg: hoe werkt deze overgang, dan zei hij: dat weet ik ook niet, laat mij eens proberen. Soms was het dan zo perfect, zo natuurlijk, dat ik zei: hóé doe je dat. En soms werkte het bij hem ook niet. Dan zei hij: oké, vandaag lukt het niet. Dat neemt meteen alle druk weg. Als ik niet weet hoe ik iets moet oplossen denk ik altijd: wat zou Haitink doen.”

Wat zijn uw sterke en zwakke punten?

Neergeslagen ogen. Dan, lachend: „Veel zwakke punten. Ik heb om de zoveel tijd nog steeds een existentiële crisis, van ik wil dit niet. Er is zoveel muziek. Ik heb veel Russisch repertoire gedaan, dat staat dicht bij me. Maar zelfs daarvan heb ik nog niet alles gedaan. Van sommige stukken weet ik dat ze nog niet tot mij spreken, dat heeft tijd nodig. Dirigeren is voor mij een manier van communiceren via je lichaam. Het gaat erom hoe helder en sterk je visie op de muziek is. Als mijn muzikale beslissingen niet helder zijn, worden mijn gebaren ook” – ze doet het voor – „modderig. Musici zijn het dankbaarst als helder is wat de dirigent wil. Het wordt frustrerend als de dirigent moet stoppen en erover praten. Hoe meer je praat, hoe ingewikkelder het wordt.”

Hoe heeft u die lichaamstaal ontwikkeld?

„Als je eenmaal weet hoe je de muziek wilt, dan vertelt dát je lichaam wat het moet doen. Als je bepaalde gebaren gaat instuderen, wordt het dans. En je verliest alle spontaniteit. Tijdens het dirigeren wil je misschien opeens dat het publiek op de trompetten let in plaats van op de violen. Je denkt: die sectie heeft hulp nodig; vandaag moet dit of dat een tikje sneller. Het is een risico om het zo te doen – niet veel dirigenten gaan zo ver. Gergiev, een naam die niet zo populair meer is [hij staat bekend als medestander van Poetin], krijgt alle toeschouwers en alle musici op het puntje van hun stoel omdat je echt niet weet wat hij gaat doen. Mensen zeggen dat hij onduidelijk is. Nee, hij is heel duidelijk. Hij dwingt je om echt met hem in het moment te zijn. En als je dat bent, vertelt hij je precies wat je moet doen.”

Misschien wil ik opeens dat het publiek op de trompetten let in plaats van op de violen

Is dat ook hoe u werkt?

„Ik probeer het, en het wordt sterker. Ik wil het publiek iets geven, zeker nu we door corona weer weten hoe onmisbaar het publiek is. Mensen verlaten hun huis om samen te komen in een concertzaal. Ze hebben die inspanning ervoor over. Dan wil ik hen ook iets laten ervaren. En morgen weer iets anders. Ook voor mezelf, ik wil niet iets herhalen. Het is geen massaproduct.”

Vergeleken bij haar man, slagwerker Dominique Vleeshouwers, heeft zij een voorspelbaar leven, zegt ze. „Ik werk mijn schema af, concert na concert. Hij kan de ene week met dansers werken, de volgende met mensen die compleet nerdy zijn over bepaalde AI-technologie.” Ze ontmoetten elkaar in 2016 in Slowakije, „op een muziekfestival waar ze winnaars van verschillende competities bij elkaar hadden gezet. Zoals in The Hunger Games, alleen hoefden wij niet tegen elkaar te vechten.” Hij nodigde haar uit naar Amsterdam te komen om het Concertgebouworkest te zien. „Ik kwam en zag Mariss Jansons dirigeren. Niet slecht voor een eerste date.”

Haar man maakt graag dingen die mensen van zijn eigen leeftijd aanspreken, zegt ze. „Ik heb te maken met een ouder publiek. Financiers en promotors willen het vaak niet te avontuurlijk. Dat kan frustrerend zijn: wéér de achtste of de negende van Dvořrák.” Ook orkesten kunnen behoudend zijn. „Ik hou ervan als een orkest open is, ruimdenkend en hongerig om iets anders te doen, nieuwe dingen te proberen.” De titeltrack van haar net verschenen afscheidsalbum met het Antwerp Symphony Orchestra, All These Lighted Things, is een nieuwe compositie van Elizabeth Ogonek, een jonge Amerikaanse componist met wie ze bevriend is. „Het was heerlijk om met haar samen te werken. Omdat ze me goed kent kan ze iets schrijven met mij in haar hoofd.”

Ze wil eigenlijk alleen nog maar dingen doen die voor haarzelf van betekenis zijn. In 2026 doet ze haar eerste opera, in Zwitserland, Le Nozze di Figaro. „Dat is al jaren mijn droom.” Ze wil de gaten in haar repertoire dichten, de juiste orkesten vinden om dat te doen. „Alles is zo zichtbaar. Zodra je ergens bent, wordt er met laserogen naar je gekeken. Sommige stukken doe ik voor het eerst en dan heb je altijd kans dat een criticus vindt dat ik er niks van bak. Ik wil plekken vinden waar ik kan experimenteren en fouten kan maken. Ik blijf doen waar ik goed in ben, maar er moeten momenten zijn dat ik mijn laboratorium in kan gaan om nieuwe toverdrankjes te brouwen. En als het ontploft, ontploft het.”


Wonen in Nederland: eenheidsworst. Dat het anders kan, zie je hier

Lopend door Almere houdt Jacqueline Tellinga stil bij een talud. De strook schuin aflopend gras tussen het fietspad en water is zo’n vijftien meter breed. Er liggen hondendrollen en een putdeksel. Je zou het als voorbijganger niet zeggen, maar op de grasstrook is een experiment bezig.

Als alles goed gaat, staan er binnen nu en een jaar acht woningen. En het is niet een projectontwikkelaar, maar een groep Almeerders uit de naastgelegen Kruidenwijk die de plannen maken – en er uiteindelijk ook zelf gaan wonen. Met hulp van de gemeente Almere, die hen wegwijs maakt in het doorlopen van de procedures, ontwikkelen ze het stukje gras tot een bouwkavel.

Tellinga is namens de gemeente de projectleider van de pilot Bouwen door de Buurt. „Dit stukje gemeentegroen is voor een ontwikkelaar vanwege de kleine omvang niet interessant. Maar voor de toekomstige bewoners wel – ze hebben het zelf gevonden en kunnen er nu hun eigen betaalbare woning bouwen.”

Woonexperimenten als deze dragen bij aan het oplossen van de problemen die op Nederland afkomen de komende decennia, is de afgelopen jaren geregeld de conclusie van woningmarktonderzoekers en experts. Vergrijzing, klimaatverandering en migratie, kortom: een oplopend gevecht om ruimte in een dichtbevolkt land.

Veel van deze problemen zullen samenkomen, én misschien ook wel kunnen worden opgelost, bij de manier waarop Nederlanders wonen. De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 constateerde begin dit jaar dat er dringend een „nieuwe woon- en bouwcultuur” nodig is. Een rapport van de TU Delft, Ruimte voor wonen, concludeerde begin deze maand dat er sterke behoefte is aan een grotere diversiteit aan huizen en woonvormen, „die passen bij de uiteenlopende manieren waarop mensen in Nederland willen leven en samenwonen”.

Wie nu om zich heen kijkt, ziet vooral appartementencomplexen en rijtjeshuizen. Terwijl er zoveel meer opties zouden kúnnen zijn. Gemeenschappelijk wonen in hofjes met gedeelde binnentuinen en gezamenlijke ruimtes. ‘Kangoeroe-woningen’ voor meerdere generaties, met verschillende ingangen. Duurzame, ‘off the grid’-woningen, tiny houses. Architect en voormalig Rijksbouwmeester Floris Alkemade constateerde recent in NRC: „Nederland beschikte in de Middeleeuwen over meer woonvormen dan nu.”

Mensen kijken hier naar elkaar om

Onder druk van de wooncrisis dreigen huizen nog eenvormiger te worden. Hugo de Jonge, demissionair minister van Volkshuisvesting (CDA), wil dat er in hoog tempo wordt bijgebouwd: een miljoen extra woningen tot en met 2030. Dat maakt dat experimenteren niet altijd de hoogste prioriteit krijgt. In de tekeningen bij nieuwbouwwijken is het huis-met-voor-en-achtertuin dominant, net als het appartementencomplex in de steden.

Wíllen Nederlanders wel anders wonen? Elke drie jaar worden de woonwensen van Nederlanders gepeild in een grote enquête voor het CBS en het ministerie van Binnenlandse Zaken. In het laatste onderzoek uit 2021 vulde 6 procent van de ondervraagden met een verhuiswens in op zoek te zijn naar een ‘ander soort woning’. Dat wil vooral zeggen: niet in een flat, rijtjeswoning, boerderij of woning boven een winkel. Welke woonvormen de respondenten precies zoeken, valt aan de data verder niet af te lezen. Het onderzoek laat wel zien dat met name ouderen met een verhuiswens vanwege hun zorgvraag op zoek zijn naar woningen met gedeelde voorzieningen, en jongeren tussen de 17 en 24 jaar op zoek zijn naar kamers.

Onderzoeker Darinka Czischke van de TU Delft denkt dat dit voor een belangrijk deel een kip-eiverhaal is: zonder aanbod, ook geen vraag. Ze wijst onder meer op de lange wachtlijsten voor ‘knarrenhoven’, een gemeenschappelijke woonvorm voor senioren die de afgelopen jaren aan bekendheid wint. Tienduizenden mensen hebben zich daar al op een wachtlijst voor ingeschreven, terwijl het aanbod slechts enkele honderden huizen is. „Het verlangen naar gemeenschapszin groeit”, zegt Czischke. „Er zijn daarnaast door klimaatverandering veel mensen op zoek naar duurzamere woonvormen waarbij ze ook echt een stapje verder willen gaan.” Harde cijfers ontbreken omdat woonwensen veranderlijk zijn, afhankelijk van het aanbod, en dus moeilijk te meten zijn, zegt ze.

Maar Czischke wijst erop dan in landen die cultureel en demografisch op Nederland lijken, al veel meer woonvormen bestaan. In Denemarken is de laatste decennia vanuit zowel landelijke als lokale overheden gewerkt aan meer gezamenlijk wonen, voor jong en oud, met bijvoorbeeld kleinere individuele woonruimtes, en grotere gedeelde (buiten-)ruimtes. „Gezamenlijk wonen, wat in het Deens bofællesskab heet, is daar een veel groter onderdeel van de wooncultuur dan hier.” Ongeveer een derde van de nieuwe woningen in Kopenhagen valt in de categorie co-housing, waarbij bewoners huiskamers of tuinen delen.

Experimenten zijn afhankelijk van financiering. Dat banken in Nederland tot nu toe huiverig zijn om aan gemeenschappelijke projecten hypotheken te verstrekken, helpt niet mee. Ulf Hackauf, coördinator en auteur van het recente TU Delft-rapport ziet dat dat in Duitsland anders is. „Daar heb je veel meer Baugruppen, bewonersinitiatieven die samen alternatieve woonvormen bouwen.” Duitse banken zijn daar beter op ingespeeld dan hier, verstrekken daar wél hypotheken.

In Nederland wordt er op kleine schaal geëxperimenteerd, maar ligt bij woningcorporaties, beleggers en banken de focus sterk op de woonvormen die we al kennen.

Misschien moeten Nederlanders gewoon wennen aan de nieuwe realiteit van de woningmarkt: dat er enorme schaarste is, en dat het ideaalplaatje dat veel mensen hebben niet meer realistisch is. Nederlanders wonen volgens het CBS met gemiddeld 53 vierkante meter per persoon relatief royaal; in Europa hoort Nederland tot de landen waar mensen het grootst wonen. In veel experimentele woonconcepten leveren bewoners individuele meters in voor meer gezamenlijke ruimtes.

Het blijkt lastig om de bestaande patronen te doorbreken, maar wederom: ligt het aan de vraag of aan het aanbod? „We zien óók dat ouderen die op zich wel willen doorstromen naar kleinere huizen, blijven zitten omdat er geen aanbod is”, zegt Hackauf.

Volgens hem loont het om te kijken naar wereldsteden met weinig ruimte, zoals Hong Kong. Daar hebben veel appartementengebouwen kleine individuele woonruimte, maar wel gedeelde function rooms, voor als er gasten blijven slapen of als bewoners een borrel geven bijvoorbeeld. Je zou nieuwe gebouwen bijvoorbeeld ook zó kunnen bouwen dat ruimtes makkelijker van functie kunnen wisselen, zodat ze flexibeler zijn en beter zijn aan te passen aan de veranderende leefsituatie van de bewoners.

De overheid speelt een belangrijke rol in het al dan niet slagen van woonexperimenten. Veel experimenten lopen spaak omdat het jaren kost om zaken zoals vergunningen en grondaankoop te regelen. Het maakt experimenteren ingewikkeld, tijdrovend en duur. Het begint al met het eigenaarschap van de grond. Want wie de grond bezit, kan besluiten wat en hoe er gebouwd wordt. Veel grote projectontwikkelaars hebben grond in bezit waar ze woningbouw verwachten. Die grond is vaak duur aangekocht, en wat er komt te staan, moet renderen.

Experimenteren op dure grond is voor veel ontwikkelaars te risicovol, ziet ook Jacqueline Tellinga in Almere. „Welke ontwikkelaar gaat meewerken aan een woonconcept dat nog niet bewezen is?”

Van groen naar wonen

Ook voor de groenstrook waar nu nog hondenpoep ligt, moeten de toekomstige bewoners de volledige vergunningsprocedure doorlopen. Ze moeten zelf een voorstel opstellen om af te wijken van het bestemmingsplan, zodat het stukje gras een woonbestemming krijgt. Voor de planologische vergunning moeten de initiatiefnemers rapporten over stikstof, flora en fauna regelen, en een inspraakmiddag voor buurtbewoners organiseren.

Extra complicatie is dat er voor de groenstrook richtlijnen gelden voor het geval er hoogwater optreedt en het talud moet kunnen volstromen met water.

„Ons land is dichtgeplakt met beleid en bestemmingsplannen, waardoor we één grote status quo zijn geworden”, zegt Tellinga. „Dat biedt grote voordelen, zoals rechtszekerheid en bescherming voor bedrijven, planten en dieren. Maar zodra je iets wilt bouwen dat net buiten dat status quo ligt, moet je van goeden huize komen om dat voor elkaar te krijgen.”

Ze legt een dikke bundel papieren op tafel. Het zijn gemeentelijke nota’s, beleidsstukken, onderzoeken, rapporten. „Dit is allemaal nodig, veel te veel voor een individu om te regelen.” Experimenteel wonen lukt in Nederland alleen als je heel veel geduld, heel veel tijd, en heel veel doorzettingsvermogen hebt.

ZwolleAahof

‘Er wordt hier regelmatig een dansje gedaan’, zegt Marijke Langenbach (75) terwijl ze koffie zet in het Hofhuys, een gemeenschappelijk gebouw in het Aahof in Zwolle, het eerste ‘Knarrenhof’ van Nederland. Er hangt een foto-expositie van een lokale fotograaf aan de muur, een enorm tv-scherm met stoelen staat klaar voor een filmavondje. In totaal staan er 48 woningen rondom dit gemeenschappelijke gebouw, het is nieuwbouw, maar in de stijl van een middeleeuws hofje: relatief kleine huizen, een groene gemeenschappelijke binnentuin, met aangrenzend de tuintjes van de bewoners. Helemaal omsloten, autovrij en rustig.

Bedenker Peter Prak (57) schuift aan om de kern van het idee uit te leggen: „Dat is het creëren van gemeenschappen, noaberschap zoals we het hier noemen.” Ruim twaalf jaar geleden bedacht hij het knarrenhof, omdat hij zag dat door vergrijzing woonwensen aan het veranderen waren. „En door het dreigende zorginfarct. Een oplossing is dat je toch een beetje op je naasten, je buren let.”

Het idee slaat aan: er zijn nu negen knarrenhoven. Nummer tien en elf worden dit jaar opgeleverd, en dat kan de komende jaren oplopen tot twintig à dertig knarrenhoven, hoopt Prak, ook in de Randstad. Intussen zijn ook enigszins vergelijkbare concepten in opkomst, zoals het zogeheten ‘ubuntu-wonen’ en ‘erfdelen’, al gaat de realisatie daarvan doorgaans traag. De vraag is veel groter dan het aanbod: er staan volgens Prak ruim 47.000 mensen geïnteresseerden ingeschreven.

<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="

In Zwolle staat het eerste Knarrenhof, inmiddels zijn er negen van deze hofjes voor ouderen klaar.

” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="

In Zwolle staat het eerste Knarrenhof, inmiddels zijn er negen van deze hofjes voor ouderen klaar.

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-3.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/04/23091151/data114482574-89515f.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-24.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-22.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-23.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-24.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-25.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/FjTvpoMiX1j-LywZh-V9osEpcls=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/04/23091151/data114482574-89515f.jpg 1920w”>

In Zwolle staat het eerste Knarrenhof, inmiddels zijn er negen van deze hofjes voor ouderen klaar.

„Mensen kijken hier naar elkaar om, het voelt ook echt als een gemeenschap”, zegt Langenbach. Ze woont er nu zes jaar en zou niet meer anders willen. Wel vertelt ze dat het delen van de tuin voor strubbelingen heeft gezorgd. „De een wil een boom, de ander wil geen boom, die wil tulpen, die wil narcissen. Op een gegeven moment dreigde een bewoner gif in de boom te spuiten. Uiteindelijk is die ruzie gesust, en de boom staat er nog steeds. „Je moet geven en nemen.”

Matina Fidder (67), ook bewoner van het eerste uur, en voorzitter van de bewonersvereniging, vertelt dat haar man in het begin wel moest wennen. „Wat hij miste, was jonge mensen, kinderen. Ja. Die zie je in een gewone straat wel. En hier gaan veel mensen dood.”

Bij de inschrijving in 2012 was de gemiddelde leeftijd 62, vertelt Peter Prak, inmiddels is die 74. „Waar we dus heel erg mee bezig zijn, is om leeftijden meer te mengen.”

In het Aahof komen daarom ook woningen beschikbaar voor mensen vanaf 45 jaar: „Als we met z’n allen achter de rollator door de hof gaan, dan kan niemand elkaar meer helpen.”

En elkaar helpen is precies de bedoeling, zegt Matina Fidder. „We hebben een vrouw gehad die veel naar het ziekenhuis moest voor chemokuren, toen hebben bewoners een rooster gemaakt om haar te brengen. Er zijn mensen die af en toe een pannetje eten krijgen, mensen die boodschappen voor elkaar doen. Of alleen even binnenlopen en even kijken hoe het gaat. Soms zeg ik wel een: dit is een blue zone.” Daarmee verwijst ze naar de plekken op de wereld waar mensen het oudst worden, door een gezonde leefstijl en veel sociaal contact.

Voor Prak is het een fulltime baan om alles te regelen; bewoners en geïnteresseerden in wonen in een Knarrenhof betalen hem ervoor. Het verwerven van grond, het onderhandelen met gemeentes over vergunningen, voorkomen dat projectontwikkelaars het alleen voor het geld doen waardoor de huizen onbetaalbaar worden, het bewaken van het concept. Maar ook de details over hoe je een hofje inricht, hoe hoog de heggen van de tuintjes mogen zijn en de vraag wat er moet gebeuren als iemand ineens paars kunstgras in zijn tuintje wil, zoals laatst in een ander knarrenhof gebeurde. Zonder iemand die dat professioneel regelt, is dat onmogelijk, zeggen de bewoners.

Almere-PoortBouwexpo Tiny Housing

Verscholen tussen de kale, hoekige bouwblokken in Almere-Poort ligt een klein pleintje. Wie het pad volgt, komt uit ineen hofje uit met kleine, losstaande woningen die met de voordeur naar elkaar toe liggen. De huisjes zijn klein van stuk en hebben opvallende vormen. Een driehoekig huis met glazen gevel valt op, net als woning met ronde hoeken en een houten blok van drie woonlagen met ramen aan alle zijden.

De huisjes staan op het terrein van de Bouwexpo. Een woningbouwexperiment uit 2016, waarbij iedereen een ontwerp voor een huis van maximaal 50 vierkante meter mocht insturen. De zestien winnende ontwerpen kregen een bouwkavel op het pleintje in Almere-Poort.

Dennis van Ling woont sinds 2019 in het kleinste huisje van de straat, met een woonoppervlak van 19,5 vierkante meter. Na te zijn gescheiden was hij hard op zoek naar een woning in Almere, maar kon niets vinden. „Ik was er wel depressed van ja. Bij koopwoningen kwam ik er niet tussen, en huren was te duur.” Doordat hij tijdens zijn relatie was uitgeschreven bij de woningcorporatie, moest hij na zijn scheiding op zoek in de vrijehuursector. Via via werd hij op de kleine huisjes in ‘Poort’ gewezen. Hij betaalt nog geen 800 euro per maand. „Daar krijg je in de rest van Almere geen woning voor, en in Amsterdam betaal je het dubbele.”

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="

Dennis van Ling trok na zijn scheiding in een mini-huurhuisje.

” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid” readability=”1″><img alt data-description="

Dennis van Ling trok na zijn scheiding in een mini-huurhuisje.

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-6.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/04/23091146/data114524836-84ad73.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-31.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-29.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-30.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-31.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-32.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/T4eF3Ve0VFw7IiF1bsgfGtfbLb8=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/04/23091146/data114524836-84ad73.jpg 1920w”>

Dennis van Ling trok na zijn scheiding in een mini-huurhuisje.

Van Lings huis bestaat uit drie delen. Aan de voorkant heeft hij een tot slaapbank uitvouwbare hoekbank en een tv-meubel. Middenin een keukenblokje en een badkamer annex toilet. In het achterste deel een bed en kledingkast. De voor- en achterzijde van het huis zijn glazen klapdeuren die helemaal open kunnen. Van Ling heeft er kunstgras voor gelegd.

Op zo’n klein woonoppervlak leven, vergt aanpassingsvermogen. Zo moest Van Ling na zijn scheiding veel spullen wegdoen. Er is geen plek voor een wasmachine, en het was het zoeken naar een tafel die paste. Buiten de kledingkast en het tv-meubel is er geen kastruimte in huis. Zelf slaapt Van Ling op de slaapbank, het strak opgemaakte bed is voor zijn zoontjes van 10 en 11 als ze hem in de weekenden komen opzoeken. „Voor hen was het ook wennen in het begin. Toen was het van: ‘goh papa, wat een klein huisje’. Maar inmiddels zijn ze er helemaal aan gewend”, zegt Van Ling.

Het probleem dat het huisjesproject bestrijdt, is dat van de gestokte doorstroming. Door klein te bouwen, kunnen de bouw- en huurkosten relatief laag blijven en kunnen alleenstaanden de woningen ook betalen. Van de 95.000 huishoudens in Almere bestond in 2023 een op de drie uit één persoon, zo blijkt uit data van de gemeente – maar het woningaanbod is vooral geschikt voor samenwonenden en gezinnen.

Toen hij er in 2019 introk, had Van Ling niet gedacht dat hij vijf jaar later nog in zijn huisje zou wonen. „Ik zag het vooral als tussenoplossing.”

Buiten, aan het raam van een van de huisjes hangt een groen ‘te koop’-bordje. „Als het zou kunnen…”, glimlacht Van Ling terwijl hij naar het huis kijkt. Maar de vraagprijs is voor hem te hoog. Als hij wat groter zou kunnen wonen, zou hij daar voor gaan. Tot die tijd zit hij goed. „Dit is gewoon mijn huisje.”

GeestmerambachtLiberTerra

‘Kijk, nóg een buurvrouw’, zegt Iris van Asselt (38), terwijl een bezwete medebewoner net terugkomt van een rondje hardlopen in het naastgelegen natuurgebied. Ze zegt vrolijk gedag. We zijn in de groene tuin van LiberTerra: picknicktafels, boompjes, moestuintjes. Op het terrein in het Noord-Hollandse Geestmerambacht staan tien verplaatsbare huizen, geproduceerd met zoveel mogelijk hergebruikte en natuurlijke materialen. De huisjes zijn gedeeltelijk of volledig ‘off the grid’: energie wordt duurzaam opgewekt, regenwater en gft worden hergebruikt.

De eerste huizen werden hier in 2020 neergezet, op de plek van een gestopte melkveehouderij. Het idee kwam van sociaal ondernemer Mieke Elzenga (63): „De noodzaak van meer biodiversiteit, de behoefte aan gemeenschappelijker wonen, duurzaamheid: LiberTerra laat zien dat het anders kan.”

Inmiddels wonen er 22 mensen, van jonge gezinnen tot alleenstaande ouderen. De meesten wonen er nu ruim drie jaar. En dat ging toch nét anders dan Elzenga het zich had voorgesteld: „Toen we begonnen aan het project, vroegen we aan de aankomende bewoners: wat is het belangrijkste voor je? En iedereen zei: ‘vrijheid en privacy’. Misschien niet wat je zou verwachten als je in een community gaat wonen, maar iedereen is daar heel erg aan gehecht, ook hier. Ik had van tevoren bijvoorbeeld gedacht dat we veel vaker samen zouden eten dan we nu doen.” Iris van Asselt vult aan: „Nou, vorige week met het lekkere weer zaten we wel met zijn allen buiten aan de picknicktafels.”

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="

Iris van Asselt zet haar woning in als voorbeeldproject voor haar baan als duurzaam interieur-ontwerper.

” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid” readability=”1.5″><img alt data-description="

Iris van Asselt zet haar woning in als voorbeeldproject voor haar baan als duurzaam interieur-ontwerper.

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-9.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/04/23091148/data114482412-c00b82.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-39.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-37.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-38.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-39.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-40.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/uzHRaukTMY-0EnfexWxSCORH8dI=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/04/23091148/data114482412-c00b82.jpg 1920w”>

Iris van Asselt zet haar woning in als voorbeeldproject voor haar baan als duurzaam interieur-ontwerper.

Sociaal ondernemer Mieke Elzenga.

Een terrein delen met 22 mensen, dat gaat natuurlijk niet altijd van een leien dakje. „Ik zit in een internationaal netwerk van ‘ecodorpen’, en uit hun ervaringen blijkt dat de meeste woon-community’s na vijf jaar wegens conflicten ter ziele zijn, vooral omdat je geen goede selectie doet aan de poort”, zegt Mieke Elzenga. Zelf heeft ze geprobeerd mensen te zoeken die op een lijn zitten. Er staan in LiberTerra drie waarden centraal, waar bewoners zich ook aan moeten committeren: inspireren, duurzaamheid en samenwerken. „Als jij zegt, ik wil op een hutje op de hei wonen, maar niet mijn huis geregeld openstellen, op open dagen of op dagen voor scholieren, die we hier bijvoorbeeld ook organiseren – ja, dan is dat niet passend bij onze waarden.”

Waar het in woongemeenschappen vaak misgaat, is geld, macht en relaties, vertelt ze. „De bewoners nemen samen besluiten. We hebben hier bijvoorbeeld discussies gehad over huisdieren. Mag je hond of kat hier rondlopen of gaan de vogels voor.”

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="

De woningen van LiberTerra zijn verplaatsbaar. Vergunningen gingen sneller maar banken financieren ze niet.

” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="

De woningen van LiberTerra zijn verplaatsbaar. Vergunningen gingen sneller maar banken financieren ze niet.

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-11.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/04/23091149/data114482296-5c7196.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-47.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-45.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-46.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-47.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/04/wonen-in-nederland-eenheidsworst-dat-het-anders-kan-zie-je-hier-48.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/Hxll2oCUTlG5YQIBKTKu7-g0x_Y=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/04/23091149/data114482296-5c7196.jpg 1920w”>

De woningen van LiberTerra zijn verplaatsbaar. Vergunningen gingen sneller maar banken financieren ze niet.

Het opzetten van het woonproject duurde langer dan ze had verwacht, zegt Elzenga. Toen ze toestemming van de gemeente hadden gekregen voor de plannen, dachten ze dat ze er ongeveer een halfjaar over zouden doen om het terrein vol te zetten met huisjes. „Dat werd twee jaar.” De huisjes moeten verplaatsbaar zijn, want formeel is de gemeente alleen akkoord gegaan met een tijdelijk project. Dat beperkte de administratieve rompslomp, maar voedt wel de onzekerheid van bewoners.

Pionieren met wonen kan uitlopen op een fulltime baan erbij, zegt Iris van Asselt. Zij zet haar huis in voor haar baan als duurzaam interieurontwerper, als voorbeeldproject. „Het is niet iets wat je er makkelijk bij doet.”

Het vergt veel samenwerken met allerlei partijen: medebewoners, overheden, leveranciers van bouwmaterialen, zegt Mieke Elzenga: „En ja, dat kan soms frustrerend zijn.”

Zonder iemand als Elzenga, die de kar trekt voor het overleggen met alle belanghebbenden, gemeente, provincie, zou LiberTerra niet kunnen bestaan, zegt Van Asselt. Banken willen daarnaast deze verplaatsbare huizen niet financieren, dus moet het allemaal met eigen geld gebeuren. Dat kostte tussen 60 en 120 duizend euro per woning, plus een ‘instapfee’ van Liberterra van 15 duizend euro. Er staan inmiddels 300 mensen op de wachtlijst voor LiberTerra.

De woningen van LiberTerra in de kop van Noord-Holland zijn deels of geheel ‘off the grid’.


Jasperina Roozendaal schreef een boek over stiefmoeder zijn: ‘Het is hartstikke leuk’

Scène uit het leven van een samengesteld gezin. De tienjarige Eva Roozendaal gaat op schoolkamp. Haar vader, moeder en stiefmoeder staan op het schoolplein om haar uit te zwaaien. Als ze in de bus zit, zoekt ze eerst naar haar vader. Ze zwaait naar hem en geeft kushandjes. Dan haar moeder, ze lachen en zwaaien naar elkaar. Ook weer die vrolijke kushandjes.

Een stukje verderop staat de stiefmoeder. Terwijl Eva opnieuw naar haar vader kijkt, en dan weer naar haar moeder, zwaait de stiefmoeder uitbundig terwijl zich in haar buik een vervelend gevoel verspreidt. Als de bus optrekt, kijkt Eva ook naar haar. Heel even.

Acht jaar later zit Eva (18) met haar stiefmoeder Jasperina Roozendaal (52) en zus Anne Roozendaal (21) aan hun keukentafel in Amsterdam-Noord. „Wel lief, maar toch stief”, zegt Jasperina vrolijk over deze herinnering. Eva en Anne lachen, maar ze kijken geschokt.

Jasperina: „Ja! Je bent toch niet het origineel. Ik stond daar een rol te spelen door te zwaaien en te glimlachen, terwijl ik aldoor dacht: ze gaat vast niet naar mij kijken. Zulke emoties vind ik ook kinderachtig hè, want het gáát niet over mij op zo’n moment. Maar ik voel het wel. Het voelde eenzaam, want natuurlijk kon ik tegen niemand zeggen: ‘Nou, raar hè, ze zwaait helemaal niet naar mij.’ Als stiefmoeder moet je jezelf steeds vermannen.”

Ruim een half miljoen Nederlandse kinderen groeit op in een samengesteld gezin. Dat betekent dat 16 procent van alle minderjarigen samenwoont met minstens één stiefouder, stiefbroer of -zus of halfbroer of -zus, volgens CBS-cijfers uit 2020. Eva was twee en Anne was vijf toen hun ouders uit elkaar gingen. En Jasperina, tekstschrijver van beroep, was 36 toen zij de nieuwe partner werd van hun vader Martin, en de stiefmoeder van zijn dochters. Ze had zelf nog geen kinderen. Over die twee meisjes dacht ze: kom maar op, we zien het wel.

Ze heeft een boek geschreven over haar stiefmoederschap, Tot over je oren, dat afgelopen week uitkwam. Ondertitel: Een vrolijke kijk op stiefmoederen. Daarmee wil ze vooral de ándere kant laten zien. Niet die van de boze stiefmoeder uit de sprookjes, niet met de nadruk op de problemen die er ook vaak zijn in een samengesteld gezin. „Zelf heb ik een positief rolmodel gemist. Ik kwam terecht bij boeken met titels als Stiefmanagement, boeken waarin coachingstrajecten werden aangeraden.”

Vergelijk het met wanneer je zwanger bent, zegt ze. Dan wil je ook niet de hele tijd gruwelverhalen horen over andermans bevallingen. „Het kan ook goed gaan. Met mijn boek wil ik laten zien: ga maar doen, het is hartstikke leuk, je komt er wel uit met je gezonde verstand en gevoel voor humor.”

Het slechte imago van de stiefmoeder komt niet alleen door Sneeuwwitje en Assepoester. De cijfers van het CBS zijn onverbiddelijk: van de volwassenen die opgroeiden met stiefouders, beschouwt 44 procent de stiefvader als vader. Maar slechts 17 procent ziet de stiefmoeder als moeder.

Jasperina: „Dat heeft natuurlijk wel een bredere context. De meeste kinderen blijven bij hun moeder wonen, zeker in de tijd dat de ondervraagde volwassenen jong waren. Die stiefmoeder zagen ze daardoor minder vaak dan de stiefvader, waardoor er minder tijd was om aan elkaar te wennen.” En daarbij, zegt ze, worden stiefmoeders langs de lat van de heilige moeders gelegd.

Kinderen zijn niet de meest dankbare wezens hèJasperina Roozendaal

Dat zag hogeschooldocent Johannes Mol ook in het onderzoek dat hij deed voor zijn boek Stiefvadergezinnen, waarnaar Jasperina Roozendaal in háár boek regelmatig verwijst. Jasperina: „Stiefmoeders nemen meer zorgtaken op zich dan stiefvaders, werken harder om de boel draaiende te houden, maar ze doen het veel minder snel goed. Kinderen zijn niet de meest dankbare wezens hè, ze zeggen niet: wat tof dat je al die dingen voor ons doet. En zeker in het begin moet je dat dan ook nog doen zonder hun onvoorwaardelijke liefde. Dus je kookt, wast en zorgt, je hebt slapeloze nachten door al je onzekerheden, je leeft ineens in rust, reinheid en regelmaat terwijl je eigenlijk in de kroeg wilt staan en dan zegt je stiefkind nóg: ja, maar jij bent mijn moeder niet.”

Kreeg jij die opmerking ook?

Jasperina: „Daar zijn Anne en Eva veel te lief voor.”

Eva: „Ik denk ook niet dat ik het zou kúnnen zeggen, omdat je altijd voor me hebt gezorgd. Ik heb geen herinneringen aan de tijd dat je er niet was.”

Het verschil tussen de biologische moeder en de stiefmoeder is een belangrijk thema in je boek. Waarom houdt dat je zo bezig?

Jasperina: „Ik zou me eraan willen ontworstelen, maar ik ontkom er niet aan. Want ook al bén ik ook hun moeder, ik zou dat nooit zeggen als iemand me vraagt wat mijn relatie is met Anne en Eva. Hooguit: dit zijn mijn dochters van een andere moeder.”

Toch noem je ze steeds ‘mijn dochters’.

Jasperina: „Ja, eerst schreef ik steeds over mijn stiefdochters. Mijn redacteur zei: het is grappig dat jij zo’n hekel hebt aan het woord ‘stief’ en het toch de hele tijd gebruikt. Ik had het idee dat ik het niet kon maken om ze mijn dochters te noemen. Maar zij zei dat ik dat moest loslaten.”

Anne: „Ik heb nooit gesnapt waarom het woord stiefmoeder zo’n negatieve lading heeft. Ik voel die lading niet als ik het zeg, maar omstanders reageren er wel zo op.”

Eva: „Als ik vertel dat ik stiefouders heb, stellen mensen me áltijd een vraag waarop ze een negatief antwoord verwachten. Zoals: oh, en heb je dan een goede relatie met iedereen?”

Anne: „Of: in welk huis ben je liever? Ik vind dat een stomme en rare vraag, en kaats ’m vaak terug met: wie van je ouders vind jij leuker? Want je vraagt zóiets persoonlijks, en dan reken je ook nog op een negatief antwoord.”

Jasperina, in het boek vertel je dat Eva, toen ze klein was, zei dat ze jou ook mama wilde noemen, maar dat haar moeder tegen haar had gezegd dat ze maar één mama had. Hoe vond je dat?

Eva: „Echt?”

Jasperina: „Ja. Dit was de beginperiode, jaren later heeft hun moeder weleens tegen me gezegd dat ik natuurlijk ook hun moeder ben. Er zat geen kwade bedoeling achter.”

Het bracht Eva in verwarring.

Jasperina: „Ja, Eva, jij was toen in de war. Je vergiste je iedere keer en wilde het liefst gewoon mama gaan zeggen. Al ben je dat uiteindelijk niet gaan doen, het bleef Pina.”

Eva: „Ik weet dat echt niet meer.”

Anne: „Ik wist wel dat jij de boodschap niet begreep. Je vroeg ook aan mij waarom je Pina niet gewoon mama kon noemen. Ik zei toen dat je dat gewoon moest doen, omdat het volwassenenemoties waren waar jij je als kind geen zorgen over hoefde te maken. Jammer voor mama als zij dat niet leuk vond, maar niet jouw probleem.”

Het duurt jaren voordat een samengesteld gezin aan elkaar gewend raakt, ook in de beste gevallen. Een pijnlijke herinnering van Jasperina is de stoelendans aan het begin van elke maaltijd. „Dan zei Anne: ik wil naast papa zitten. En dan zei Eva: ik ook. Meestal ging Martin dan zelf naast mij zitten, om te laten zien dat ik echt oké was.”

Als ze een straat overstaken, wilden de meisjes alleen de hand van hun vader vasthouden. Jasperina: „Als ze op de wisseldag hier de trap opkwamen, had ik pijn in mijn buik van de spanning. Ik zag hoe Martin in de zevende hemel was dat zijn dochters er weer waren, terwijl ik dacht: ze zijn vijf en twee en ik ben báng voor ze.” Het was, zegt ze, toch een soort kleuter- en peuterjury. „Je kunt nóg zo verliefd zijn, zíj moesten mij ook accepteren. Ik deed extra mijn best, dacht nooit: ik heb vandaag een rothumeur en ga even lekker chagrijnig op de bank zitten.”

Ook moeilijk: de buitenwereld. Hun meningen, al dan niet uitgesproken, en hun ogen, al dan niet oordelend. Op een verjaardag in het huis van haar schoonouders zei Jasperina tegen Eva: we gaan weg, dus je moet nu je schoenen aandoen. „Maar Eva ging zitten, midden in die kamer vol mensen. Ik had van Martin geleerd dat je heel duidelijk moet zijn tegen kinderen, dus ik zei: we gaan, doe nú je schoenen aan. En toen begon ze heel hard te huilen.”

Anne en Eva lachen hard.

Jasperina: „Ik had het liefst een potje meegehuild. Wat zouden al die mensen denken? Wat voor vrouw heeft Martin in godsnaam in huis gehaald? Het ontplofte in mijn hoofd. En ik dacht: zie je wel, ik doe dit niet goed, ik kan dit niet. Ik was streng voor mezelf. Het moest allemaal meteen goed en er zijn veel mensen met wie je rekening moet houden. De band met de kinderen is breekbaarder. Als moeder heb je veel meer houvast. Ik heb soms nog steeds het gevoel dat ik het nog altijd kan verpesten.”

Het werd makkelijker toen ze zelf moeder werd, van Job. Jasperina: „Vanaf dat moment gingen we echt een gezin vormen. Iedereen kon zich zonder voorwaarden overgeven aan dat kleine broertje. En bij mij ging er een moederluikje open, ik snapte Martin en zijn ex-vrouw beter. In het begin zei ik nog weleens: dat co-ouderschap zou iedereen moeten doen, lekker een halve week vrij. Maar toen ik Job had, begreep ik hoe het moest zijn om de zorg voor je kind aan een ander toe te vertrouwen.”

In het boek schrijft ze dat ze soms de vraag krijgt of de liefde voor de meiden net zo onvoorwaardelijk is als die voor haar zoon. Dat vindt ze, schrijft ze, een vervelende vraag. „Alsof je liefde de maat kunt nemen.” Maar als ze het móét vergelijken, dan is de liefde voor haar zoon vanzelfsprekender. Ze schrijft: „Ik heb daar nooit over nagedacht. Het was er gewoon vanaf het moment dat hij geboren werd. De liefde voor mijn meiden moest groeien.”

Je schrijft ook dat je eens een uur hebt gepiekerd over welk kind je eerst zou redden als het huis in brand zou vliegen – die van jou, of die van hem.

Jasperina: „Ja! Ik kwam er niet uit. Maar dat zegt ook iets over wie ik ben, ik denk overal over na. Ik wilde het zo graag goed doen. Ik voelde die verantwoordelijkheid. Het is hetzelfde als dat ik me in het begin enorm schuldig voelde omdat ik niet meteen van ze hield.”

Wanneer ging je dat wel voelen?

Jasperina: „Ik merkte dat ik ze begon te missen als ze bij hun moeder waren. En dat ik over ze ging vertellen aan vriendinnen. Een vriendin vroeg altijd naar Job en ik ging denken: waarom vraag je niet naar Anne en Eva? Op een gegeven moment ís het er gewoon. Dan was ik niet meer zenuwachtig als ze kwamen, maar blij. Had ik na drie weken vakantie samen een rotgevoel als ze naar hun moeder gingen.”


Meerkoeten in Amsterdam: dobberend in een oranje polonaise

Wie heeft er op Koningsdag in Amsterdam oog voor dat ene dode hoekje achter die woonboot aan de Prinsengracht, of dat inhammetje in de kademuur? Daar zit, als je goed kijkt, een meerkoet, die níét meefeest met de oranje uitgedoste mensenmassa. Meerkoeten zijn dol op de grachten – maar nu even niet. En laat dit nou uitgerekend het seizoen zijn waarin hun eieren moeten worden uitgebroed: die staan op punt van uitkomen. Of de kleintjes zijn er al, en moeten beschermd (reigers!) en gevoed worden.

Meerkoeten laten zich niet zomaar wegjagen. Ze blijven op hun door alle pretbootjes deinende nest zitten, vaak gemaakt van afval dat ze op rustiger dagen zelf uit de grachten hadden gevist. Fotograaf Theo Bosboom kreeg twee jaar geleden oog voor deze stille getuigen van Koningsdag en begon de vogels te fotograferen. In 2023 deed hij dat nogmaals. Hij noemt de dag „een enorme uitdaging” voor de meerkoeten, „door de massa’s mensen die vaak vlak langs de nesten varen of lopen, de voortdurende muur van geluid en de grote hoeveelheid afval die in het water belandt”. Eten vinden voor hun jongen is lastig, „omdat het water van de grachten dicht bezaaid is met varende boten”.

Foto’s: Theo Bosboom

De fotoserie die hij maakte staat wat hem betreft symbool voor de relatie tussen mens en de natuur: „Meestal hebben we er totaal geen oog voor omdat we veel te druk met onszelf bezig zijn.”

Stadsecoloog en auteur van het boek De Meerkoet Remco Daalder herkent het beeld maar al te goed. „Het is inderdaad redelijk dramatisch, Koningsdag”, zegt hij desgevraagd. „Vooral die Prinsengracht is een ramp. Normaal is het daar ook al druk, maar al die rondvaartboten varen rechtdoor. Op Koningsdag vaart alles dwars door elkaar. Dat veroorzaakt hevige golfslag. Er wordt ook tegen nesten aan gevaren.” Ook staan dronken mannen op de kade soms „gewoon te pissen, boven op een meerkoet”.

Foto Theo Bosboom

Foto’s: Theo Bosboom

Foto Theo Bosboom

De volwassen vogels redden zich wel, aldus Daalder. „Maar de jongen en nesten vaak niet. Het zou me niks verbazen als de helft van alle nesten eraan gaat.” Gelukkig zijn meerkoeten „hele taaie rakkers”, zegt hij: „Ze denken: dit was jammer, pech gehad; en dóór. En beginnen gewoon een nieuw nest.” Hij houdt het dus wel vol in die grachten, stelt Daalder. „Maar de meerkoet denkt ’s morgens niet: hoera, Koningsdag!”

Foto Theo Bosboom


Honderden mensen verdronken, maar het wrak van de Salem Express is een populaire duikbestemming

We zijn al vier dagen op pad met de Dory, een duikcharter waarvan de loungeruimte is beschilderd met een olijk tafereel uit de Disney-film Nemo, als gids Mostafa een duikkaart tevoorschijn haalt en een ernstig gezicht trekt. „Dit is onze volgende duikbestemming”, zegt hij terwijl hij met zijn wijsvinger de contouren van een getekend wrak volgt. „In en om het wrak vind je nog spullen van pelgrims die hier zijn verdronken. De kapitein wilde ’s nachts in zwaar weer een kortere route nemen en voer op een koraalrif. Het schip was al vervloekt omdat het vijf keer van naam is veranderd – dat brengt ongeluk. Binnen twintig minuten was de Salem Express gezonken.”

Buddy Niek Fonteine en ik kijken elkaar aan: hebben we hier eigenlijk wel zin in? De Salem Express is een populaire maar omstreden duikbestemming omdat de veerboot sinds die in 1991 verging nog steeds stoffelijke resten herbergt. Aan de andere kant: elk wrak kent zijn eigen gruwelverhaal. De Rode Zee ligt er vol mee: oorlogsschepen als de Thistlegorm, volgeladen met motoren en jeeps, inmiddels grotendeels overwoekerd door hard en zacht koraal. De gezagvoerder op dit soort wrakken heeft plaatsgemaakt voor een reusachtige tandbaars of een uit de kluiten gewassen barracuda die nu in en om het schip de dienst uitmaakt. Een wrakduik is vanwege het imposante decor, de unieke geschiedenis en het nieuwe leven dat zich er heeft gevestigd een ervaring die lang bij je blijft. „Bij de patrijspoorten vind je een nemo-vis in een anemoon”, zegt Mostafa. „Het zeegraf is niet toegankelijk, die ruimtes zijn afgesloten.” We zijn om.

De Salem Express is ruim 115 meter lang. Het ligt op zijn stuurboordzijde, op een diepte van twaalf tot vijfendertig meter. Als we langs de ankerketting afdalen, tekenen de donkere contouren van het wrak zich al snel af: als belicht fotopapier dat in een bad ontwikkelaar wordt gelegd. Het steunt op een reusachtige mast. De romp baadt in het licht en is helemaal bedekt met kleine toefjes koraal.

Omdat het schip op zijn kant ligt vind je verticaal in het water de brug – een deel van het glas is nog intact – lieren, stalen deuren en een wirwar van staal en kabels. De davits, de takels waaraan de reddingssloepen hingen, zijn leeg. Eén sloep ligt op de zeebodem, de andere is een paar jaar geleden op mysterieuze wijze verdwenen. Om het wrak duikend zien we dat de kolossale deur naar het ruim open staat. Durven we het aan daar naar binnen te gaan?

Foto Getty Images

Fatale route

Zaterdagnacht 14 december 1991 ging het gruwelijk mis. Het stormde, de golven waren tot drie meter hoog, maar de sfeer aan boord was feestelijk. Het dek lag vol matrassen en tassen van pelgrims die op de terugweg waren van de hadj in Mekka. Er waren ook veel gastarbeiders aan boord die in Saoedi-Arabië werkten en souvenirs voor hun familie thuis bij zich hadden. Benedendeks keken tientallen van de 71 bemanningsleden naar een populaire Egyptische film. De ervaren kapitein Hassan Khalil Moro lag te slapen in zijn hut, achter het roer stond eerste stuurman Mustafa Hamad Abdel Gowad. Het schip had bij vertrek uit Jeddah wegens een brand in de machinekamer al twee dagen vertraging opgelopen, besloten werd een kortere route langs het Hyndman-rif te volgen, dat scheelde zeker twee uur varen.

Volgens Gowad bracht de hevige storm het schip uit koers, waardoor het Hyndman-rif werd geramd. Andere bemanningsleden verklaarden in een reconstructie van de Los Angeles Times dat hij een navigatiefout had gemaakt. Hoe dan ook waren de gevolgen catastrofaal. Door de botsing werd de voorste laaddeur van het roll-on-roll-offschip opengerukt. Er brak paniek uit aan boord, het licht viel uit. Omdat het schip binnen enkele minuten kapseisde en snel water maakte, lukte het maar één reddingssloep te vieren. Veel passagiers zaten benedendeks als ratten in de val. De passagiers die zich geen hut konden permitteren lagen binnen de kortste keren spartelend in het water. Kapitein Moro, wakker geschrokken van de enorme dreun, zond een mayday uit. „Hallo, dit is de Salem Express. We zouden de haven om 11.30 binnenlopen. We zijn dertig kilometer uit de kust en we zinken!”

Overlevenden vertelden over geschreeuw uit hutten die volstroomden, bemanningsleden die zich naar beneden spoedden om passagiers te wekken. In zee dobberden een paar rubbervlotten en reddingsboeien waar om gevochten werd. Intussen helde het schip vervaarlijk over naar stuurboord. De eerste stuurman Ahmed Khalid Mamdough verklaarde na afloop: „Het was net de Titanic. Ik sprong in zee en keek over mijn schouder en er was niets meer te zien van het schip.”

Langeafstandszwemmer

Vier mensen waren op een drijvende houten deur geklommen, maar werden daar al snel door de hoge golven vanaf gespoeld. Een verpleegster klampte zich urenlang vast aan een roeispaan tot ze een reddingsvlot zag dat vol water stond en waarin drie dode lichamen lagen. De meeste pelgrims konden niet zwemmen en verdronken in hun witte hadj-kleding. Maar Ismail Abdel Hassan was een amateur langeafstandszwemmer. Hij zwom in de kolkende zee richting het havenlicht. Onderweg probeerde hij twee drenkelingen te redden die zich aan zijn kleding vastgrepen maar zij stierven binnen twee uur van uitputting. Ismail hield vol. Na achttien uur non-stop zwemmen klom hij de volgende dag uitgeput aan land.

De toegangen tot de 428 passagiersverblijven werden dichtgelast

Inmiddels was een omvangrijke reddingsoperatie begonnen waaraan ook amateurduikers als vrijwilligers deelnamen. Sommigen waren zo onder de indruk van wat ze aantroffen dat ze nooit meer een duikmasker zouden opzetten. Van de ruim 650 passagiers en bemanningsleden – volgens sommige ooggetuigen waren er twee keer zoveel passagiers aan boord – konden nog er geen 180 het navertellen. Er werden volgens het Lloyd’s Casualty Report 117 lichamen geborgen, waaronder dat van kapitein Moro (45) die zijn schip niet had verlaten en op de brug werd gevonden. De autoriteiten oordeelden na drie dagen dat het te gevaarlijk was om resterende slachtoffers uit de verblijven benedendeks te bergen. Er dus werden de toegangen tot de in totaal 428 passagiersverblijven dichtgelast.

Kindertassen

Als we het ruim binnenzwemmen lopen de rillingen ons over de rug. We zien een radiocassettedeck, kinderkleren, reistassen en kookgerei. Bundels met matrassen en dekens. Ergens aan de andere kant van het dunne staal moet de laatste rustplaats zijn van honderden slachtoffers, realiseren we ons. Ten minste 485 mensen van de officiële passagierslijst zijn nooit teruggevonden. Onverteerbaar voor de nabestaanden, die nog steeds niemand hebben om te begraven. Ik denk aan de recente explosie in een woonblok in Rotterdam, de wanhoop van familieleden die hun dierbaren niet meteen konden bergen. Weer aan boord van de duikcharter bekijken we de foto’s die we hebben gemaakt en vullen onze logboeken in. Iets langer dan een uur zijn we onder water geweest, op een maximale diepte van 28 meter. De nemo in zijn anemoon, we hebben hem gevonden. De stabilisatoren aan de zijkant van het wrak, ze staan scherp op de foto. Een trap die nergens naar leidt. Een mooi stuk koraal met wimpelvissen. Een radiocassetterecorder, overdekt met stof. En dan zie ik op een foto van de wanorde in het scheepsruim een grote jute zak met een omineus opschrift. ‘Happy Journey’.