We zijn al vier dagen op pad met de Dory, een duikcharter waarvan de loungeruimte is beschilderd met een olijk tafereel uit de Disney-film Nemo, als gids Mostafa een duikkaart tevoorschijn haalt en een ernstig gezicht trekt. „Dit is onze volgende duikbestemming”, zegt hij terwijl hij met zijn wijsvinger de contouren van een getekend wrak volgt. „In en om het wrak vind je nog spullen van pelgrims die hier zijn verdronken. De kapitein wilde ’s nachts in zwaar weer een kortere route nemen en voer op een koraalrif. Het schip was al vervloekt omdat het vijf keer van naam is veranderd – dat brengt ongeluk. Binnen twintig minuten was de Salem Express gezonken.”
Buddy Niek Fonteine en ik kijken elkaar aan: hebben we hier eigenlijk wel zin in? De Salem Express is een populaire maar omstreden duikbestemming omdat de veerboot sinds die in 1991 verging nog steeds stoffelijke resten herbergt. Aan de andere kant: elk wrak kent zijn eigen gruwelverhaal. De Rode Zee ligt er vol mee: oorlogsschepen als de Thistlegorm, volgeladen met motoren en jeeps, inmiddels grotendeels overwoekerd door hard en zacht koraal. De gezagvoerder op dit soort wrakken heeft plaatsgemaakt voor een reusachtige tandbaars of een uit de kluiten gewassen barracuda die nu in en om het schip de dienst uitmaakt. Een wrakduik is vanwege het imposante decor, de unieke geschiedenis en het nieuwe leven dat zich er heeft gevestigd een ervaring die lang bij je blijft. „Bij de patrijspoorten vind je een nemo-vis in een anemoon”, zegt Mostafa. „Het zeegraf is niet toegankelijk, die ruimtes zijn afgesloten.” We zijn om.
De Salem Express is ruim 115 meter lang. Het ligt op zijn stuurboordzijde, op een diepte van twaalf tot vijfendertig meter. Als we langs de ankerketting afdalen, tekenen de donkere contouren van het wrak zich al snel af: als belicht fotopapier dat in een bad ontwikkelaar wordt gelegd. Het steunt op een reusachtige mast. De romp baadt in het licht en is helemaal bedekt met kleine toefjes koraal.
Omdat het schip op zijn kant ligt vind je verticaal in het water de brug – een deel van het glas is nog intact – lieren, stalen deuren en een wirwar van staal en kabels. De davits, de takels waaraan de reddingssloepen hingen, zijn leeg. Eén sloep ligt op de zeebodem, de andere is een paar jaar geleden op mysterieuze wijze verdwenen. Om het wrak duikend zien we dat de kolossale deur naar het ruim open staat. Durven we het aan daar naar binnen te gaan?
Fatale route
Zaterdagnacht 14 december 1991 ging het gruwelijk mis. Het stormde, de golven waren tot drie meter hoog, maar de sfeer aan boord was feestelijk. Het dek lag vol matrassen en tassen van pelgrims die op de terugweg waren van de hadj in Mekka. Er waren ook veel gastarbeiders aan boord die in Saoedi-Arabië werkten en souvenirs voor hun familie thuis bij zich hadden. Benedendeks keken tientallen van de 71 bemanningsleden naar een populaire Egyptische film. De ervaren kapitein Hassan Khalil Moro lag te slapen in zijn hut, achter het roer stond eerste stuurman Mustafa Hamad Abdel Gowad. Het schip had bij vertrek uit Jeddah wegens een brand in de machinekamer al twee dagen vertraging opgelopen, besloten werd een kortere route langs het Hyndman-rif te volgen, dat scheelde zeker twee uur varen.
Volgens Gowad bracht de hevige storm het schip uit koers, waardoor het Hyndman-rif werd geramd. Andere bemanningsleden verklaarden in een reconstructie van de Los Angeles Times dat hij een navigatiefout had gemaakt. Hoe dan ook waren de gevolgen catastrofaal. Door de botsing werd de voorste laaddeur van het roll-on-roll-offschip opengerukt. Er brak paniek uit aan boord, het licht viel uit. Omdat het schip binnen enkele minuten kapseisde en snel water maakte, lukte het maar één reddingssloep te vieren. Veel passagiers zaten benedendeks als ratten in de val. De passagiers die zich geen hut konden permitteren lagen binnen de kortste keren spartelend in het water. Kapitein Moro, wakker geschrokken van de enorme dreun, zond een mayday uit. „Hallo, dit is de Salem Express. We zouden de haven om 11.30 binnenlopen. We zijn dertig kilometer uit de kust en we zinken!”
Overlevenden vertelden over geschreeuw uit hutten die volstroomden, bemanningsleden die zich naar beneden spoedden om passagiers te wekken. In zee dobberden een paar rubbervlotten en reddingsboeien waar om gevochten werd. Intussen helde het schip vervaarlijk over naar stuurboord. De eerste stuurman Ahmed Khalid Mamdough verklaarde na afloop: „Het was net de Titanic. Ik sprong in zee en keek over mijn schouder en er was niets meer te zien van het schip.”
Langeafstandszwemmer
Vier mensen waren op een drijvende houten deur geklommen, maar werden daar al snel door de hoge golven vanaf gespoeld. Een verpleegster klampte zich urenlang vast aan een roeispaan tot ze een reddingsvlot zag dat vol water stond en waarin drie dode lichamen lagen. De meeste pelgrims konden niet zwemmen en verdronken in hun witte hadj-kleding. Maar Ismail Abdel Hassan was een amateur langeafstandszwemmer. Hij zwom in de kolkende zee richting het havenlicht. Onderweg probeerde hij twee drenkelingen te redden die zich aan zijn kleding vastgrepen maar zij stierven binnen twee uur van uitputting. Ismail hield vol. Na achttien uur non-stop zwemmen klom hij de volgende dag uitgeput aan land.
De toegangen tot de 428 passagiersverblijven werden dichtgelast
Inmiddels was een omvangrijke reddingsoperatie begonnen waaraan ook amateurduikers als vrijwilligers deelnamen. Sommigen waren zo onder de indruk van wat ze aantroffen dat ze nooit meer een duikmasker zouden opzetten. Van de ruim 650 passagiers en bemanningsleden – volgens sommige ooggetuigen waren er twee keer zoveel passagiers aan boord – konden nog er geen 180 het navertellen. Er werden volgens het Lloyd’s Casualty Report 117 lichamen geborgen, waaronder dat van kapitein Moro (45) die zijn schip niet had verlaten en op de brug werd gevonden. De autoriteiten oordeelden na drie dagen dat het te gevaarlijk was om resterende slachtoffers uit de verblijven benedendeks te bergen. Er dus werden de toegangen tot de in totaal 428 passagiersverblijven dichtgelast.
Kindertassen
Als we het ruim binnenzwemmen lopen de rillingen ons over de rug. We zien een radiocassettedeck, kinderkleren, reistassen en kookgerei. Bundels met matrassen en dekens. Ergens aan de andere kant van het dunne staal moet de laatste rustplaats zijn van honderden slachtoffers, realiseren we ons. Ten minste 485 mensen van de officiële passagierslijst zijn nooit teruggevonden. Onverteerbaar voor de nabestaanden, die nog steeds niemand hebben om te begraven. Ik denk aan de recente explosie in een woonblok in Rotterdam, de wanhoop van familieleden die hun dierbaren niet meteen konden bergen. Weer aan boord van de duikcharter bekijken we de foto’s die we hebben gemaakt en vullen onze logboeken in. Iets langer dan een uur zijn we onder water geweest, op een maximale diepte van 28 meter. De nemo in zijn anemoon, we hebben hem gevonden. De stabilisatoren aan de zijkant van het wrak, ze staan scherp op de foto. Een trap die nergens naar leidt. Een mooi stuk koraal met wimpelvissen. Een radiocassetterecorder, overdekt met stof. En dan zie ik op een foto van de wanorde in het scheepsruim een grote jute zak met een omineus opschrift. ‘Happy Journey’.
Van het feit dat deze pagina is gewijd aan smoothies kunnen we een paar omstandigheden de schuld geven. Ten eerste stond er in mijn koelkast een bijna vol flesje wortelsap dat ik had aangeschaft om er op Koningsdag oranje glazuur voor op mijn tompoezen mee te maken. Jazeker, dat kan en werkt uitstekend. Daar heeft u echt geen kleurstoffen voor nodig. Evenzo kun je voor roze glazuur cranberrysap gebruiken, of bietensap of gepureerde en gezeefde frambozen.
Ten tweede, want ik was tenslotte bezig met een opsomming, slingerden er nog twee slap geworden stengels rabarber in mijn groentelade, overgebleven van de aardbeien-rabarbercheesecake van vorige week. Ten derde vond ik het sowieso weer eens tijd worden voor iets gezonds, na die boterrijke hollandaise van twee weken geleden en na die al even volvette moederdagtaart.
Maar de belangrijkste omstandigheid was deze: ik ontdekte dat er in de meeste kant-en-klare smoothies een schrikbarend hoog percentage appelsap zit, namelijk wel 50 tot 70 procent. En als er een keer wat minder appelsap in zit, dan is het wel druivensap dat de boventoon voert. Terwijl appelsap en druivensap in wezen een soort veredeld suikerwater zijn, zoveel is sinds de suikertaks op de politieke agenda staat algemeen bekend.
Dat ‘ontdekken’ is daarom ook ietwat ongelukkig uitgedrukt. Ik wist heus wel dat de meeste smoothies niet zo groen zijn als de etiketten ze eruit willen laten zien. Maar nu werd ik door mijn 23-jarige huisgenootje, die niet van fruit houdt en denkt dit te kunnen compenseren door elke dag een halve liter fabriekssmoothie te drinken, weer eens op de feiten gedrukt. Weet je eigenlijk wat daar precies in zit, vroeg ik hem laatst. Waarop hij de ingrediëntenlijst voorlas en we allebei een beetje schrokken.
Vervolgens bekeek ik het gehele smoothie-aanbod van Albert Heijn op de website van de supermarkt en schrok nog een beetje meer. Van de pakweg honderd smoothies die daar te vinden zijn, bestaat het merendeel voor minstens de helft uit appel- danwel druivensap. Tegelijkertijd vond ik ook vier smoothies met 80 procent groenten en nog een paar ‘shots’ met 85 procent groenten, dus het kán blijkbaar wel een stuk gezonder.
Inderdaad, ook dat wist ik natuurlijk al. Want wanneer ik zelf smoothies maak, prop ik daar ook het liefst zoveel mogelijk groente in. Zelfs zonder appels of druiven, klok je met een smoothie die alleen maar uit fruit bestaat immers al snel een overdosis aan fruitsuikers naar binnen. (Voor wie dat niet van mij wil aannemen: volgens het Voedingscentrum gaat het om gemiddeld 30 gram, ofwel 7 suikerklontjes per 250 ml smoothie.) Bovendien vind ik het gewoon lekkerder als een smoothie niet te zoet is én geven groenten er juist een interessante smaak aan.
Ik geef u vandaag een aantal suggesties voor zulke interessantere, gezondere smoothies. Maar on the side zou ik u willen aanmoedigen vooral ook zelf te experimenteren met zoveel mogelijk verschillende groenten, om zo steeds nieuwe combinaties te ontdekken. Zo had ik tot vorige week bijvoorbeeld nog nooit een smoothie met rabarber gemaakt, en bleek dat meteen een blijvertje. Dus kom, trek die groentela open en leef u uit. Er kan echt veel meer in een smoothie dan een armoeiige 6 procent spinazie voor de groene kleur.
Drie weken geleden maakte ik voor zes man asperges met een mousselinesaus. De grootste uitdaging daarbij vind ik timing: alles tegelijk warm op tafel krijgen. Twaalf eitjes pellen, mousseline kloppen, aardappels afgieten en uitstomen, twee manden met asperges laten uitlekken. Vlak voor het opdienen moet er veel tegelijk. Ik besloot de gok te wagen en de blender te gebruiken voor de mousseline. Het resultaat was een acceptabele saus, maar niet echt warm. Op een luie zaterdag kreeg ik een ingeving. Ik maakte Jannekes hollandaisesaus in onze melkopschuimer. Wat een vondst! Zo’n melkopschuimer kan makkelijk twee eitjes en 200 gram boter aan. De saus wordt keurig geklopt en als de emulsie warm is, slaat het apparaatje vanzelf af. Het resultaat was een mooie glanzende warme hollandaisesaus, zónder lamme arm. Eenvoudig en puur, dat gaat goed samen met asperges. Die aten we klassiek met krieltjes, eitjes, platte peterselie en beenham, met een pinot gris erbij.
De purperreiger: „Een hautaine verschijning.” Een soort bovendien die graag grote modderkruipers eet – aalachtige vissen waar het helemaal niet goed mee gaat. „Purperreigers staan natuurlijk boven de wet; ze mogen net zoveel modderkruipers vreten als ze op kunnen. Maar purperreigers staan wel zelf ook op een Rode Lijst. Als ze het wisten zouden ze hun knokige schouders ophalen. Want wie van stand is, is per definitie een beetje zeldzaam.”
Zo kan het ook: niet droge feiten oplepelen over een vogel, maar er een prettig leesbaar verhaaltje van maken. René de Vos beheerste die kunst. Tot aan zijn dood – hij overleed 20 januari – probeerde hij op die manier mensen iets te leren over vogels.
„Hij zei altijd: ik wil sterven in het harnas. Op zijn ziekbed heeft hij nog liggen schrijven”, vertelt Hans Peeters. Hij is mede-samensteller van Prachtvogels, de bundeling van De Vos’ gepassioneerde stukjes over telkens één vogel op de Rode Lijst. Ze verschenen van 2006 tot dit jaar in Vogels, het ledenblad van Vogelbescherming Nederland waar Peeters tien jaar hoofdredacteur was. Toen De Vos ernstig ziek bleek, ontstond het idee zijn stukjes te bundelen in een boek. Half mei is het gepresenteerd bij het Vogelinformatiecentrum op Texel.
Foto’s: Agami/Daniele Occhiato, Agami/Jari Peltomäkis, Agami/Markus Varesvuo, Agamia/Ralph Martin
Succesverhalen
Prachtvogels is dus een verzameling van alle vogels die op de Rode Lijst staan. Of stonden, want sommige feiten in de stukjes van De Vos zijn inmiddels achterhaald. De Rode Lijst van Nederlandse broedvogels, die in 1995 het levenslicht zag en wordt vastgesteld door de rijksoverheid op basis van tellingen door duizenden vogeltellers, vermeldt alle vogels die kwetsbaar of zeldzaam zijn of bedreigd worden. De lijst wordt om de zoveel tijd geüpdatet. Is het erg dat Prachtvogels hier en daar wat gedateerd is? Nee. Niet alleen wordt het hoe en waarom van dit concept goed uitgelegd (in hun originele vorm komen de stukjes het best tot hun recht; lees elk verhaaltje door een bril van die tijd, is het advies), ook staat achterin een handig overzicht van alle in het boek voorkomende vogels, inclusief het jaartal van verschijnen van de stukjes én een QR-code naar de actuele status van de betreffende vogel op de site van Vogelbescherming. Daarmee wordt het zelfs een leuke en leerzame exercitie: wie leest dat een vogel in 2008 op uitsterven stond zal wellicht meteen willen checken of de vogel überhaupt nog in Nederland gezien wordt.
Het boek leert dat bijna alle vogels in de knel zijn gekomen door de manier waarop mensen met de natuur zijn omgegaan. Maar we lezen óók over mensen die zich onvermoeibaar inzetten voor herstel van biotopen – met vaak positief resultaat. Succesvolle nieuwkomers zijn er ook, maar staan soms toch op de Rode Lijst: omdat de populatie nog dusdanig klein is dat de soort als kwetsbaar wordt bestempeld.
Gaat het echt stukken beter met een vogel, en is de populatie groot genoeg, dan verdwijnt hij van de lijst. De ooievaar is zo’n geluksvogel: van de lijst gehaald in 2004. Dat gold datzelfde jaar ook voor de lepelaar, een intelligente vogel die zijn nestbouw bleek aan te kunnen passen aan de omstandigheden: niet meer op de grond, waar steeds meer vossen opdoken, maar in bomen en op eilandjes. Veel succesverhalen, zoals van de ooievaar en de kerkuil, hebben gemeen dat beschermingsmaatregelen door de mens de soort hebben gered. Beschermen kan het creëren van meer nestgelegenheid zijn, of bijvoorbeeld door beken en riviertjes weer te laten kronkelen, iets waar de ijsvogel en grote gele kwikstaart van profiteerden.
Machinegeweld
Maar met heel veel vogels gaat het níét goed. De Rode Lijst is sinds zijn ontstaan alleen maar langer geworden en telt nu 87 soorten. Nederland heeft van oudsher een grote aantrekkingskracht op broedvogels, dankzij de diversiteit aan landschappen. Dat de Rode Lijst nog nooit zo lang was als nu betekent dat er iets behoorlijk mis lijkt te zijn met dat landschap. Al is er ook hoop: vooral watervogels profiteren van genomen maatregelen. Het ontstaan van de Oostvaardersplassen en grootschalige natuurontwikkeling zoals Ruimte voor de Rivier hebben veel water- en moerasvogels goed gedaan.
Ook in de bossen gaat het wat beter, nu ze minder aangeharkt zijn en omgevallen bomen blijven liggen. Op heide en hoogveen gaat het stukken minder goed – de teloorgang van duinpieper en korhoen is „ronduit desastreus”. De grootste klappen vallen echter op het boerenland. „Voor alle weidevogels is Nederland een droef oord geworden”, schreef De Vos al in 2008. En de decimering van patrijzen en veldleeuweriken is „schrikbarend”.
Middels de vogelportretten in Prachtvogels krijg je een helder beeld van de problemen. De snelle achteruitgang van de grutto, de Nationale Vogel nota bene, zal de meesten inmiddels bekend zijn. „Duizenden worden verpletterd onder en verpulverd in het machinegeweld van de moderne veeteelt. Jongen die dat overleven verhongeren al te vaak door gebrek aan insecten; de raaigrasweide is te monotoon”, schreef De Vos al in 2011. Nog altijd daalt de populatie met zo’n 5 procent per jaar. Of de recente luidere roep om kruidenrijke stroken langs de weilanden iets zal uithalen is nog maar de vraag. En dat terwijl de grutto enorm afhankelijk is van Nederland: maar liefst 90 procent broedt hier.
„De patrijs”, lezen we elders, „is weer zo’n echte pechvogel op de Rode Lijst. Gewoon een onopvallende inheemse grondvogel van bescheiden schoonheid. Maar hij heeft wel sappig vlees op borst en dijen. Dat heeft tot een wat gênante situatie geleid. Niet de vogelbeschermers, maar de jagers luidden de noodklok voor de patrijs.” Ach, en dan die zomertortel, de mooiste duif die we in Nederland kennen; „waarlijk een prachtvogel” in de woorden van De Vos: „Mooier roze dan de borst van een zomertorteldoffer [mannetje] bestaat niet.” Hij is extreem zeldzaam geworden, met sinds de jaren zeventig in heel West-Europa een afname van meer dan 85 procent. Een belangrijke oorzaak ligt in Malta. De Vos in 2009: „De mannen daar zijn nog échte mannen. Ze hebben permanent een geweer bij zich en zodra er iets overvliegt halen ze het neer. Het is altijd raak, omdat Malta onder een trek-snelweg van Europees-Afrikaanse vogels ligt.” Maar ook wordt het in hun Afrikaanse winterverblijven steeds droger en is er in Europa minder nestgelegenheid en voedsel, want: „dichte, hoge struwelen, gulle graanakkers en kruidenrijke hooilanden passen niet in het moderne agrarische landschap.”
Jagers
Intensieve landbouw komt door het hele boek terug – het is dan ook de belangrijkste oorzaak van de forse teruggang van veel soorten. Zoals de veldleeuwerik, die zo mooi op duizelingwekkende hoogte non-stop luid kan jubelen: een van de grootste slachtoffers, sinds 1960 in aantal met 95 procent gekelderd. De ortolaan (uitgestorven), het paapje, de watersnip, kneu, klapekster, graspieper, het korhoen: het zijn dramatische verhalen. De zomertaling, een klein eendje, verliest net als tal van weidevogels veel jongen aan de maaimachine. „Tel daar de lustig knallende jagers in Frankrijk en een aantal desastreuze droogteperioden in de Sahellanden bij op en het is duidelijk dat een zomertaling geen parkleven heeft.”
Zou er gezien de klimaatverandering kans zijn op de terugkeer van de in 1957 uitgestorven roodkopklauwier? De Vos schrijft in 2011: „Hij zou het nu in ons hete droge Nederland ontzettend naar zijn zin moeten hebben.” Maar dan komen we weer bij de landbouw en veeteelt in ons land: „Grootschalig, uniform, ondanks verboden nog steeds stijf staand van heftig gif. Precies de voorwaarden om insecten van een beetje formaat – een flinke duizendpoot of een forse meikever, een zware hommel – het leven onmogelijk te maken. Zonder dikke insecten geen roodkopzorro’s. Zo dom simpel is het.”
Slechtvalk en kerkuil
Positieve voorbeelden zijn er ook. Met de raaf, de vogel die „van alle vogels de meeste hersenen heeft” gaat het bijvoorbeeld gewoon goed: als broedvogels is hun aantal inmiddels sterk toegenomen. Ook fijn, en een lust voor het oog, is „de opmars van het zilver”, ofwel de grote zilverreiger. Voorheen een zeldzaamheid, tegenwoordig zie je in vrijwel elk weiland in de buurt van water wel zo’n spierwitte sierlijke vogel staan.
En er zijn soorten die niet meer op de Rode Lijst staan. Zo gaat het buitengewoon goed met „stadsacrobaat” de slechtvalk, die zich van grote hoogte als een baksteen op zijn prooi stort. Deze vogel liet zich verleiden „tot het gemak dat de menselijke omgeving biedt; een comfortabele wolkenkrabber in plaats van een gure klif. Vette stadsduiven voor het uitzoeken in plaats van rappe meeuwen te moeten najagen.” Toen De Vos dit schreef, in 2010, stond de stand op enkele tientallen broedpaartjes; de site van Vogelbescherming meldt dat dat er nu minimaal tweehonderd zijn.
De kerkuil dan: in de jaren zeventig nog hooguit honderd broedparen, inmiddels, dankzij vele geplaatste nestkasten, zo’n tweeduizend, „evenveel als in de toptijden vóór de Nieuwe Landbouw de kerkuil in een crisis stortte. Kijk, da’s wat nuchter beschermingswerk vermag.”
Ook de nachtzwaluw is van de lijst af, en hopelijk ooit ook de oehoe, die gigantische uil waarvan Nederland nu zo’n twintig broedparen telt (eentje is live te volgen op Beleefdelente.nl). De sierlijke kraanvogel treffen we eveneens steeds vaker aan, al blijft ook hij nog even op de Rode Lijst staan: de vogel is makkelijk te verstoren en ze produceren maar één jong per nest.
De klapper: de zeearend. De Vos: „Op Rode Lijsten kwam hij nooit voor. Lang voordat de eerste werd samengesteld was de machtige zeearend al ongezien geraakt in Nederland. Uitgeroeid, geschoten, vergiftigd, in vallen gelokt en van zijn habitat beroofd. Tót er een soort wonder gebeurde. Decennia na zijn ‘uitsterven’ verschenen er jonge zeearenden in de nog redelijk verse Oostvaardersplassen.” In 2006 werd een eerste jong geboren, inmiddels telt Nederland zeker dertig broedparen (één is te volgen op Beleefdelente.nl).
In het boek tref je soms ware odes aan die je anders naar soorten doen kijken, ook de op het oog minder spectaculaire als de grauwe vliegenvanger: die is niet grauw volgens de auteur, „maar getooid met prachtige pasteltinten in room, duifgrijs, cappuccino en antraciet”. Over de tureluur: „Oh, ze zijn zo intelligent, die tureluurs. Van alle weidevogels zijn ze de enige die iets begrijpen van het openlucht industrieel proces dat zich op onze weilanden afspeelt.” Zij maken hun nesten níét op de plekken waar de grote machines later korte metten maken met nesten, eieren en jongen van andere weidevogels. Over de roep van de wulp: „Zijn liefdeslied slaat alles. Niet erg complex, maar van een betoverende, ingehouden schoonheid. Zó klinkt melancholie. Daar krijg je inderdaad kippenvel van.”
Als een gek gaan schrijven
Over een paar vogels op de Rode Lijst waren nog geen stukjes verschenen toen besloten was dat Prachtvogels er moest komen. „Aan het eind van zijn leven is René als een gek gaan schrijven”, zegt Hans Peeters, „hij probeerde het helemaal rond te krijgen. Dat is hem bijna gelukt. Op de laatste twee vogels na. De zuidelijke bonte strandloper en het korhoen hebben Ruud van Beusekom [redacteur bij Vogelbescherming] en ik geschreven.”
Lees ook Leuk, zo’n webcam op een kuiken. Tot-ie wordt opgegeten
Toen duidelijk werd dat De Vos de verschijningsdatum van het boek niet zou halen hebben de overige makers één exemplaar voor laten printen; „voor 80 procent klaar; het zag er precies zo uit als het latere eindresultaat”, vertelt Peeters. „Dat boek gaven we hem als verrassing. Hij was zo blij. ‘Nou kan ik het toch nog vasthouden’, zei hij. Dat was een heel emotioneel moment.”
Vier weken later overleed René de Vos. Zijn vogelstukjes zijn met deze uitgave bewaard gebleven voor volgende generaties – wellicht vogelbeschermers in de dop.