Op het achtuurjournaal zag ik onze toekomstige koningin op witte sneakers door Amsterdam wandelen. Ze zag er prachtig uit in haar crèmekleurige mantel – ze kleedt zich al even stijlvol als haar moeder – en ze glimlachte dapper. Maar ze straalde ook iets ongemakkelijks uit, wat eigenlijk nogal wiedes is wanneer je bedenkt dat ze daar speciaal voor de camera’s van de verzamelde pers liep.
Het ging om oude beelden, gemaakt aan het begin van Amalia’s studietijd, toen zij en haar ouders nog dachten, of waarschijnlijk tegen beter weten in hóópten, dat ze in de hoofdstad ‘normaal over straat’ zou kunnen. Vorige week hergebruikte de NOS ze bij het nieuws dat de prinses vanwege aanhoudende bedreigingen een jaar lang in het geheim in Madrid woonde en studeerde.
Ik vroeg me af hoe haar leven in Madrid eruit had gezien. Er zijn vervelender plekken om naartoe te vluchten. Ik hoop vooral dat ze er inderdaad normaal over straat kon. Madrid is een heerlijke stad om te struinen, om even op een bankje plaats te nemen en de voorbijgangers in je op te nemen, om languit in het gras te gaan liggen in het Retiro-park – waar ze vlakbij woonde.
Een heerlijke plek ook om met je medestudenten tot diep in de nacht van tapasbar naar tapasbar te trekken. Een caña (fluitje bier), een paar croquetas de jamón (hamkroketjes) en weer door. Of om boodschappen te doen bij de Lidl, zoals ondanks een dringend verzoek aan de media om haar schuilplek niet te verraden en haar met rust te laten, te zien was op foto’s van paparazzi.
Wat ik ook hoop is dat Amalia op z’n minst kennis heeft gemaakt met de Madrileense specialiteit huevos rotos, ofwel slappe friet bedolven onder gebakken eieren. Met enige fantasie zou je dit de Spaanse kapsalon kunnen noemen. Het is in elk geval studentenvoer bij uitstek. Goedkoop en voedzaam en een perfecte bodem om op te drinken.
De beroemdste huevos rotos van Madrid eet je bij Los Huevos de Lucio, een taberna (taveerne) in de centrale wijk La Latina. Deze eetgelegenheid ligt pal tegenover het oudere, klassiekere Casa Lucio, dat van dezelfde eigenaar, de nu 91-jarige Lucio Blázquez is. Naar verluidt was hij de eerste die dit boerse gerecht, dat hij leerde maken van zijn oma, op de kaart van een restaurant durfde te zetten. De rest is geschiedenis.
Zoals dat gaat met succesgerechten zijn er in de loop der tijd talloze varianten ontstaan. Bij Los Huevos de Lucio kun je je rotos bijvoorbeeld bestellen met extra toppings als chistorra (dunne, chorizo-achtige worst), bacon, pisto (een soort ratatouille) of jamón. Vooral dat laatste is een tamelijk briljante toevoeging aan het origineel. Wanneer je dungesneden ham op gloeiendhete frieten legt smelt het witte vetrandje en trekt de smaak daarvan in de aardappels en dat is verdraaid lekker.
We gaan ze maken vandaag, waarom niet? Zoals ik al schreef zijn huevos rotos een perfecte bodem om op te drinken, een vetrijk matras om oranjebitter, Aperol spritz danwel straatbier op te laten landen. Bovendien weet ik bijna zeker dat u er alles al voor in huis heeft: aardappelen, eieren en olijfolie. (De ham is optioneel en zeker niet noodzakelijk voor een bevredigende rotos.) Zo blijft er meer tijd over om te koningsfeesten.
Wanneer verloskundige Bahareh Goodarzi (38) Iraanse mensen begeleidde, weigerde ze Perzisch met hen te praten. Ze vond dat ze hen moest stimuleren Nederlands te spreken. Zelf sprak ze buitenshuis ook alleen Nederlands – haar ouders zijn op haar zevende uit Iran naar Nederland gevlucht. „Ik heb lang gedacht: als ik me maar aanpas, dan mag ik er zijn.”
Vorig jaar promoveerde ze aan het Amsterdam UMC op risicoselectie in de geboortezorg, en manieren om die zorg zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de zwangere en haar baby. Tijdens haar promotieonderzoek waren er Black Lives Matter-protesten tegen racisme, die woonde ze bij. Ze ging inzien dat de Iraanse zwangere vrouwen geen aanspraak maakten op een voorkeursbehandeling door Perzisch met haar te willen spreken, zoals ze had gedacht. Ze waren, schrijft ze in het boek Baren buiten de box, zoals alle zwangere vrouwen „op zoek naar contact, veiligheid en begrip”. Achteraf vindt ze dat ze deze vrouwen discrimineerde, ze neemt het zichzelf kwalijk.
Haar eigen discriminatie opende haar de ogen voor discriminatie door anderen. In Baren buiten de box, geschreven in samenwerking met journalist Daan Borrel, komen naast Goodarzi onder anderen een gynaecoloog, een arbeidspsycholoog, een hoogleraar gezondheidsrecht en een kinderarts aan het woord over discriminatie in de Nederlandse geboortezorg, zoals die naar voren komt uit wetenschappelijk onderzoek en uit hun eigen observaties. Wat blijkt: vrouwen die op wat voor manier dan ook afwijken van het Nederlandse gemiddelde, door seksuele voorkeur, genderidentiteit, een migratieachtergrond of armoede, hebben een hogere kans om hun bevalling te ervaren als gewelddadig of niet respectvol, én ze hebben een hogere kans op ziekte of sterfte. Goodarzi: „De geboortezorg in Nederland is hartstikke goed. Vergeleken bij veel andere landen is ziekte en sterfte bij moeder en kind laag. De vraag die ik stel is: is het voor iedereen even goed? Dat is niet zo. En ook al zijn de cijfers laag, dat mág niet zo zijn.”
Activistische moeders
Waar hebben we het over? Om te beginnen over alle vormen van niet-respectvolle, grensoverschrijdende of gewelddadige zorg rondom de bevalling, oftewel: ‘obstetrisch geweld’. Deze nog weinig ingeburgerde term is controversieel, zegt verloskundige en filosoof Rodante van der Waal (31), die ook in het boek aan het woord komt en promoveert op dit onderwerp. „Zorgverleners reageren er defensief op, alsof ze geweld zouden plegen terwijl ze hun leven wijden aan het zorgen voor mensen. Maar de term gaat over systemisch, institutioneel geweld. Met ‘politiegeweld’ wordt ook niet bedoeld dat iedere agent een gewelddadig mens is, maar dat de politie als instituut een probleem heeft met geweld.” Volgens haar verwoordt ‘obstetrisch geweld’ wat vrouwen zelf ervaren en is het daarom belangrijk de term te gebruiken. „Hij is afkomstig van activistische moeders in Latijns-Amerika, en in verschillende landen opgenomen in de wet als vorm van geweld tegen vrouwen.”
Een goed voorbeeld van obstetrisch geweld is volgens Van der Waal: inwendig onderzoek terwijl je dat niet wilt. „Het ergste is als er maar door wordt gevoeld terwijl iemand stop zegt. Dat kan traumatiserend zijn. Zeker als er al trauma was – ruim een op de tien vrouwen heeft seksueel geweld meegemaakt. Dat weten wij als zorgverleners niet altijd.”
Als je in Nederland zegt dat je geen inwendig onderzoek wilt, gebeurt het in bijna 60 procent van de gevallen toch
Ze vertelt over een vrouw die ze als verloskundige begeleidde. Zowel inwendig onderzoek als de weeën waren extreem pijnlijk voor haar, ze wilde graag een ruggenprik. Maar het ziekenhuis wilde haar alleen opnemen als duidelijk was hoe ver de ontsluiting was – waarvoor inwendig onderzoek nodig was. Na twee mislukte pogingen bracht Van der Waal de vrouw uiteindelijk naar het ziekenhuis. „Daar wilde de mannelijke arts het inwendig onderzoek per se nog een keer doen. De vrouw was moslima, zij wilde al helemaal niet dat een man dat deed. Of ik het dan nog een keer mocht doen, vroeg ze. Dat mocht niet van de arts. Hij deed het.”
Logisch dat deze vrouw haar bevalling als gewelddadig heeft ervaren, zegt Van der Waal. En wat haar overkwam is niet uitzonderlijk. „Als je in Nederland zegt dat je geen inwendig onderzoek wilt, gebeurt het in bijna 60 procent van de gevallen toch.” Is dat dan omdat het medisch noodzakelijk is? „Daar wordt verschillend tegenaan gekeken. Ik zou zeggen: in veel gevallen niet. Het is handig om te weten hoe ver een vrouw is, of ze er bijna is, of ze kan gaan persen – maar het is geen kwestie van leven of dood.”
Knip
Ook een knip tijdens de bevalling – een veelvoorkomende ingreep die maakt dat het hoofd van de baby makkelijker naar buiten kan – gebeurt in bijna de helft van de gevallen zonder toestemming van de barende vrouw, blijkt uit onderzoek. „En bij vrouwen die weigeren, gebeurt het in een kwart van de gevallen alsnog.” Van der Waal verklaart dat vanuit de medische geschiedenis. „We zijn als zorgverleners gewend bij bevallingen de verantwoordelijkheid te nemen, en vanuit die paternalistische rol te bepalen wat er moet gebeuren.” Het percentage bevallingen waarbij een knip wordt gezet varieert sterk tussen ziekenhuizen en zorgverleners, zegt ze, van 10 tot 60 procent. „Dat zijn dus niet alleen medische noodsituaties, het is vaak ook gewoonte of medisch protocol. Persoonlijk zie ik bijna nooit dat er echt geen tijd is om een interventie met de barende vrouw te bespreken.” Uit recent onderzoek blijkt dat obstetrisch geweld in Nederland tot twee keer zo vaak voorkomt bij mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.
In de Verenigde Staten sterven bijna drie keer meer vrouwen van kleur rond de bevalling dan witte vrouwen. In het Verenigd Koninkrijk is de sterftekans voor zwarte vrouwen zelfs vier keer hoger, en voor zwarte baby’s bijna drie keer. Voor Nederland is dit niet systematisch onderzocht. Dat er ook in Nederland verschillen zijn, komt wel uit onderzoek naar voren. De sterfte onder baby’s die tussen 2012 en 2016 werden geboren in het asielzoekerscentrum Ter Apel, was zeven keer hoger dan onder baby’s van moeders in Noord-Nederland in dezelfde periode, blijkt uit recent promotieonderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Goodarzi vond dat gezonde Nederlandse vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond en een goede sociaal-economische positie ongeveer evenveel kans hebben hun kind te verliezen als gezonde Nederlandse vrouwen zonder migratieachtergrond in een slechtere sociaal-economische positie.
Geen verrassing voor kinderarts Niloufar Ashtiani (40), een andere geïnterviewde uit Baren buiten de box. Tijdens haar opleiding werd ze vaak ingezet als mediator tussen artsen en patiënten met een andere culturele achtergrond. „Vanaf het begin zijn er aannames bij zorgverleners”, zegt ze. „De spoedeisende hulp draagt een zwangere vrouw over met de woorden: ‘dertig jaar, Surinaamse afkomst, zorgmijder’. Dat laatste woord kan mijn collega’s het idee geven: diegene heeft er geen zin in, is ongemotiveerd. Maar ook angst of trauma kunnen maken dat iemand zorg uit de weg gaat. Daar moet je alert op zijn.” Tijdens een bijbaan als student maakte ze op een ziekenhuisafdeling een solutio placentae mee, een levensbedreigende complicatie waarbij de moederkoek loslaat. „Over die vrouw was de hele dag gezegd dat zij zo ‘theatraal’ was, zich aanstelde over haar pijn.” De complicatie werd te laat ontdekt, moeder en kind overleden.
Ouderpaar uit Syrië
Van shared decision making, de in Nederland wettelijk verplichte gezamenlijke besluitvorming door arts en patiënt, is vaak geen sprake, zegt Ashtiani, omdat de arts niet begrijpt hoe de patiënt denkt, of die met vooroordelen tegemoet treedt. Heel pijnlijk vond ze de behandeling van ouders uit Syrië wier baby steeds misselijk werd na de sondevoeding. „Ze vroegen aan de kinderarts of de baby niet vaker op de dag een kleinere hoeveelheid voeding kon krijgen. Dat is een zinnige vraag, toch werden ze weggezet als ‘lastig’, ‘agressief’ en ‘niet-meewerkend’.”
Nog erger vond zij de behandeling van een Surinaams gezin nadat hun baby onverwacht was overleden aan wat later wiegedood bleek te zijn. In hun huis werd wit poeder door ambulancepersoneel en politie ten onrechte aangezien voor cocaïne. Dat werkte door in hoe er in het ziekenhuis met hen werd omgegaan. „Ze werden als verdachten behandeld bovenop het verlies van hun kind. Je moet niet blind zijn voor de dingen die je ziet, maar je hoeft er geen stigma op te zetten.”
Een cursus ‘hoe communiceer ik met een moslim-patiënt’ is natuurlijk belachelijk
Ashtiani vindt dat zorgverleners zich bewust moeten zijn van hun vooroordelen. Zij wisselt haar werk als kinderarts af met onderwijs in inclusieve communicatie aan artsen en verpleegkundigen. „Vrouwen met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond hebben drie keer zoveel kans om te overlijden tijdens de bevalling – gecorrigeerd voor sociaal-economische omstandigheden. Dus bij hen is sprake van suboptimale zorg. Niemand is erop uit om een bepaalde bevolkingsgroep te benadelen, dus waar komt dat vandaan? Je moet beseffen dat je blinde vlekken hebt, en je moet weten dat, zoals uit onderzoek blijkt, de interpretatie van signalen van een patiënt moeilijker wordt naarmate een patiënt verder van je af staat.”
Communicatie zou een veel groter onderdeel moeten zijn van de geneeskunde-opleiding, vindt ze. Wat er nu aan training is, is volgens haar bovendien vaak stereotyperend. „Een cursus ‘hoe communiceer ik met een moslim-patiënt’ is natuurlijk belachelijk. Verschillen tussen individuen zijn veel groter dan die tussen groepen. Je geeft ook geen cursus: ‘hoe communiceer ik met een Europese patiënt’.”
Wit ras
Ook oude racistische ideeën kunnen een rol spelen in de zorg. Eind negentiende eeuw werd bedacht dat de bekkens van witte vrouwen geschikter zijn om te baren dan die van zwarte vrouwen. Dat idee is nog steeds niet helemaal verdwenen, zegt Bahareh Goodarzi. Op verzoek mailt ze een pagina uit een verloskundig leerboek, Williams Obstetrics, 25ste druk. Onder succesfactoren voor vaginaal baren na een eerdere keizersnede staat onder meer vermeld: ‘wit ras’. En in Nederland worden voorspellende modellen gebruikt, zegt Goodarzi, waarin ook iemands ‘raciale categorie’ wordt ingevoerd. „Als je in zo’n model wordt meegenomen als vrouw van kleur, wordt de kans lager ingeschat dat je na een keizersnede de volgende baring succesvol zelf kunt volbrengen. Dat is natuurlijk van de zotte. Er bestaan modellen zonder raciale categorie die even goed werken.”
In het Verenigd Koninkrijk werd een paar jaar geleden een oplossing voorgesteld om de hogere babysterfte bij vrouwen van kleur te bestrijden: álle bevallingen bij vrouwen van kleur inleiden – kunstmatig opwekken. Goodarzi: „Met het idee: dan is de baby eruit en gaat hij niet meer dood.” Een racistische oplossing, zegt zij. „Er is niets mis met die vrouwen of hun vermogen tot baren, wel met de zorg die zij krijgen.” Een actiegroep slaagde erin de kwestie op de politieke agenda te krijgen. „Daardoor ging het uiteindelijk van tafel.”
Zou Goodarzi het aandurven in Nederland een kind te baren, met alles wat ze weet? „Ja hoor,” zegt ze, „maar ik zou mezelf niet aan zomaar iemand toevertrouwen. Op bepaalde punten hoor ik tot een gemarginaliseerde groep: achternaam, uiterlijk – al spreek ik goed Nederlands en ben ik niet arm. Ik zou iemand uitzoeken om mij te begeleiden en ik zou altijd iemand meenemen naar controles. We moeten toe naar een samenleving waarin dat niet nodig is. Maar in de tussentijd: zoek iemand die je begrijpt, die je vertrouwt, die op je lijkt.”
Oma: „Soms zie ik in trein, supermarkt, restaurant of theater jengelende, huilende of driftige kinderen. Als geen van de ouders iets doet, en het gegil maar doorgaat zodat de hele omgeving er last van heeft, mag ik dan bijvoorbeeld met een grapje of afleidingsmanoeuvre proberen de situatie te veranderen? Of ben ik dan grensoverschrijdend bezig, of een bemoeizuchtige boomer? Ik zie op dergelijke momenten namelijk vaak dat ouders het zelf ook niet meer weten en dat iedereen zich behoorlijk ongemakkelijk voelt, ook de kinderen zelf.
„Toen mijn eigen kinderen klein waren, heb ik een tijd in het buitenland (Oost-Afrika) gewoond. Als we met jonge ouderstellen bij elkaar waren, vond niemand het een probleem als je andermans kinderen tot de orde riep. Zeker als gastvrouw was je gerechtigd dat te doen. Maar dat ligt nu veel gevoeliger, lijkt het.”
Naam en woonplaats zijn bij de redactie bekend. De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Grapje maken
Micha de Winter: „Opvoeden is per definitie geen taak die ouders alleen moeten dragen. Dat hebben wij er in een geïndividualiseerde samenleving van gemaakt, maar dat wil nog niet zeggen dat dit ‘normaal’ of zelfs maar gewenst is. Zeker in een gecompliceerde maatschappij zoals de onze heb je een netwerk van mensen nodig die zich, liefst in positieve termen, over kinderen ontfermt. Al wordt dat tegenwoordig vaak negatief gezien als ‘bemoeizucht’.
„Er is veel wetenschappelijk onderzoek dat laat zien dat kinderen beter gedijen door betrokkenheid van meerdere volwassenen dan de ouders alleen. Het Afrikaanse gezegde It takes a village to raise a child blijkt dus wetenschappelijk gezien op waarheid te berusten.
„Dat neemt niet weg dat er een groot taboe rust op die ‘bemoeienis’. Misschien heeft dat wel te maken met de enorme botheid die mensen soms aan de dag leggen, maar ook aan de overgevoeligheid van ouders die zich gecorrigeerd voelen. En dat terwijl ze in onderzoek aangeven het zeer op prijs te stellen als andere volwassenen in de publieke ruimte een oogje in het zeil houden. Het helpt vooral als mensen elkaar kennen: dan wordt pedagogische bemoeienis vaker als ondersteuning gezien.
„Ik denk dat u gelijk heeft. Maak een grapje, humor helpt enorm!”
Antennes gebruiken
Maartje Luijk: „Ouders hebben het tegenwoordig zwaar door eenzaamheid, perfectionisme en een informatie-overload over wat goed opvoeden is. Maar de individualisering van de opvoeding maakt het ook moeilijk om hulp van anderen te verdragen. Het ligt gevoelig, ouders hebben snel het gevoel dat ze falen.
„Het maakt ook nog uit waar en wanneer u inspringt. Bij u thuis is dat heel anders dan in de metro of in een vol restaurant. Ook de toon is belangrijk. Het kan allemaal snel verkeerd overkomen.
„Wat u kunt doen, is om, afhankelijk van de situatie en het soort ouder dat u voor zich heeft, onopzichtig te vragen: ‘Kan ik iets voor je doen?’ En soms is het gewoon beter om te doen of u er geen erg in heeft. Gebruik daarvoor uw eigen geoefende antennes.”
Micha de Winter is emeritus hoogleraar pedagogiek van de Universiteit Utrecht. Maartje Luijk is hoogleraar pedagogiek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en beantwoordde deze vraag samen met haar team: Caro Lemmen, Rianne Kok en Frank van der Horst.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Het schip ligt op het strand, in Ecuador. Ruim een eeuw na z’n eerste vaart, in 1916, heeft het definitief z’n thuishaven gevonden.
De kapitein is terug in Amsterdam. Ook voorgoed. „Eigenlijk ben ik al dood”, zegt hij, met een twinkeling in opvallend lichtblauwe ogen. „Drie jaar geleden kreeg ik de diagnose dat ik nog drie maanden te leven had. Ik leef in extra tijd. Dat heeft ook wel wat. Ik denk regelmatig: wat bijzonder toch, dat ik dit nog meemaak.”
August Dirks (71) kocht zijn schip in 1989, een roestige vissersboot van dertig meter lang. 32 jaar is het zijn huis, zijn leven geweest. Zijn bemanningsleden waren musici en acteurs. Dirks was kapitein van een theaterschip, dat hij The Ship of Fools doopte. Ideeën voor de voorstellingen ontwikkelden zich tijdens zeereizen, het publiek zat bij optredens op tribunes op de kades.
Reizen was het doel, het schip was het middel. Het bracht hem en zijn bemanning in talloze havens rondom de Middellandse Zee, in Zuid-Afrika, in Suriname, in Moskou, via de Oostzee en de Wolga. In 2021 zette hij koers naar Australië, via de Atlantische Oceaan, door het Panamakanaal, langs de kust van Ecuador.
Daar strandde hij. Doodziek – longkanker, uitgezaaid. Ingrijpende besluiten nam hij snel. Zijn schip zou hij achterlaten. Met assen en wielen onder de kiel werd het op het strand getrokken, in een dorp bij de stad Manta. Het fungeert daar nu als een cultureel centrum, een publiekstrekker langs de boulevard.
August Dirks nam het vliegtuig naar Amsterdam. ‘Happy end!’ – schreef hij in zijn logboek, in november 2021.
Happy? Ook verdrietig?
„Nee. Ik ben het gewend met onzekerheid te leven. Daar heb ik geen probleem mee. Ik heb die onzekerheid bewust opgezocht. Onthechting brengt verrassingen met zich mee, fijne en minder fijne.
„Ik heb gestreefd naar een leven zonder materiële behoeften. Altijd ben ik erop voorbereid geweest dat ik alles kon verliezen. Mijn schip heeft tweemaal jarenlang aan de ketting gelegen. Al mijn geld zat in dat schip, verder had ik niks.
„Ik leefde letterlijk op het randje. Maar het is onbetaalbaar geweest. Het heeft me op de mooiste plekken van de wereld gebracht. Het landschap om mij heen veranderde voortdurend. Ik heb een winter doorgebracht bij een Venetiaans fort op een Grieks eiland. Het oerwoud langs de Surinamerivier, een industriehaven bij Marseille – iedere plek heeft z’n eigen schoonheid, z’n eigen geschiedenis, z’n eigen mensen met verhalen.”
De zin van het leven haal je niet uit een burgerlijk bestaan, dat zit in plezier en wijn
De drang tot reizen klinkt door als August Dirks vertelt over zijn jeugd. Hij wilde missionaris worden nadat hij, als tienjarige op de lagere school, exotische dia’s over dorpen en mensen in Afrika had gezien, getoond door een missiepater. Het leek hem dé manier om los te breken uit een keurig gezin. Vader was belastinginspecteur, moeder huisvrouw, ze hadden zes zonen en een dochter.
Hij groeide op in een herenhuis langs de weg van Leiden naar Rijnsburg. Erachter ligt een groen buurtje, aan de rand van de Leidse Hout. „Op weg naar school liep ik daardoorheen en ik weet nog dat ik dacht: hier wil ik later absoluut niet wonen: zó braaf, zó benauwend!”
Zijn geboortejaar, 1952, voerde hem als vanzelf naar de wilde jaren 60. De Cuba-crisis, eind 1962, deed hem beseffen dat de wereld ten onder kon gaan aan een atoomoorlog tussen de VS en de Sovjet-Unie. „Het leek mij totaal zinloos om te gaan studeren en een betaalde baan na te jagen. Ieder moment kon de mensheid zichzelf in de afgrond storten.”
In 1963 mocht hij – op eigen aandringen – naar het seminarie van de Witte Paters in Santpoort, dat opleidde tot de missie in Franstalige Afrikaanse landen. „Een paradijs”, noemt hij het: „Ik was bevrijd van het toezicht van mijn ouders, baadde in de anonimiteit van de groep. Ik had opvoeders die vol twijfels zaten over het nut om Afrika te bekeren tot het roomse geloof. Hun missie-ijver was bekoeld. Zelf heb ik die aandrang nooit gehad.”
Op zijn zeventiende verhuisde hij naar een Amsterdams kraakpand. Het gistte volop in de stad, met studentenprotest en arbeidersoproer, zoals eerder ook in Parijs. Een Franse strijdleus uit die tijd staat nog op zijn netvlies gegrift: ‘Sous les pavés, la plage!’ – onder de straatstenen ligt het strand. „Dat is wat ik voelde: de zin van het leven haal je niet uit een burgerlijk bestaan, die zit in plezier en wijn.” Toen een atoomoorlog uitbleef, tot zijn verbazing, besloot hij zich toch te wagen aan een serieuze studie. Het werd Russisch.
Waarom Russisch?
„Ik koos bewust een totaal andere richting dan de meeste Hollanders, die toen als toeristen massaal naar Spanje trokken. In die zin ben ik altijd een provocateur geweest, die de gebaande paden mijdt. Ik hield van de Russische literatuur – en nog steeds. Ik wilde me verdiepen in de eeuwenoude Russische beschaving. Zo kwam ik uit bij Russisch, uit nieuwsgierigheid, ik zocht een uitdaging.
„Mijn studie heb ik keurig afgemaakt. Ik heb er ook wel wat mee gedaan: met een paar mede-studenten heb ik een bureautje gehad voor uitwisseling tussen Nederlandse en Russische kunstenaars. Ik doe graag mooie dingen met mooie mensen. Ik geloof in kunst, in kunstenaars, in mensen die van hun leven een kunstwerk maken. Eind jaren 80 was er wel wat artistieke vrijheid in Rusland. Dat gaf me energie. Ik dacht: kunstenaars gaan voorop naar een mooiere wereld.”
Teleurgesteld dat het anders is gelopen in Rusland?
„Enorm, ja. Maar die desillusie kwam later. In 1989 heb ik mijn koers verlegd, of liever gezegd: verbreed. Mijn ouders waren overleden, ik had geld geërfd. Ik had daarvan een mooie, nieuwe Mercedes kunnen kopen. Het werd een roestig schip.
„Ik herinner me nog het eerste moment waarop ik dacht: ik wil een schip kopen. Dat was in 1979. Ik werkte een tijdje in een fabriek waar ik rotte zilveruitjes van de lopende band moest tikken. In die tijd was ik in de Zouthaven van mijn fiets gestapt, waar een schip te koop lag. Achter de lopende band, met die smerige zilveruitjes, had ik alle tijd om na te denken. Ik dacht: dat is het, een schip!
„Met m’n zuurverdiende geld ging ik op reis door het zuiden van India. Daar stuitte ik weleens op een kerkje of vesting uit het Nederlandse koloniale verleden. Het idee groeide om met een schip vanuit Amsterdam naar havens te gaan vanwaaruit ooit kapitaal bij elkaar is gegraaid met koop-, kaap- en slavenhandel.”
Om kapitaal terug te brengen?
„Ja, menselijk kapitaal. De stém van de mens is het allermooiste instrument dat ik ken, en in opera kan die ten volle tot z’n recht komen. Dat is de meest sprekende vorm van uitvoerende kunst die ik ken. M’n droom was: mijn schip wordt een operaschip. Ik was geïnspireerd door twee films: E la nave va van Fellini en Fitzcarraldo van Werner Herzog. Beide zijn opera’s die zich afspelen op een schip, met een betoverend verhaal. Ik dacht, toen ik die films gezien had: ik moet opschieten, straks gaat iemand er met mijn idee vandoor.”
Het idee van Dirks omvatte méér dan een operaschip. Het ging hem om een manier van leven. Hij declameert een volzin, uit de statuten van de stichting die uiteindelijk de juridische eigenaar van zijn schip zou worden. Hij leefde op en voor: ‘a seaworthy vessel for the transport of animals, humans, objects, ideas, music, e.a., to give artists and anybody a chance to perform their transsubstantional activities and so to promote a global cultural interchange.’
Dát, zegt de kapitein, is zijn missie geweest. Toegelicht: „Ik heb een idee getransformeerd in 180 ton ijzer, en dat weer in een groep mensen, in een reis, in theater, in culturele uitwisseling. Bewust heb ik dat ‘transsubstantional activities’ genoemd – een begrip dat ik heb teruggepakt van de katholieken. Die doen aan kannibalistische rituelen, met wijn en hosties: ‘Het woord is vlees geworden.’ Ik schiep uit ijzer een groep theatermakers.”
De passie om alles op het spel te zetten, dat vat mijn leven treffend samen
Kan een doctorandus in de Russische taal en letteren zomaar vertrekken met een logger om wereldzeeën te bevaren?
„Zeevaartschool in Amsterdam was mijn eerste studie. Maar die heeft één dag geduurd. Ik zag m’n medestudenten en ik dacht: dit is niet mijn wereld, wegwezen! Later heb ik wel de nodige vaarbewijzen gehaald, maar het klopt: ik was een klunzige kapitein, die z’n schip met schade en schande onder controle heeft gekregen. Eigenlijk was het onverantwoord dat ik jarenlang over de zeeën heb gezworven met een schip vol mooie, getalenteerde mensen. Het is goed afgelopen. Grote ongelukken hebben we nooit gehad.”
Het schip dat August Dirks in 1989 kocht, was z’n varende bestaan ooit begonnen als een Scheveningse logger, de SCH4. Hij doopt het eerst om tot Azart, wat ook de naam van zijn theatergezelschap werd. Een andere naam volgde vijf jaar later. Trots vermeldt Dirks dat het Amsterdamse Java-eiland nu ook een Azartplein kent – naar zijn schip.
Vanwaar de naam Azart?
„Het toeval brengt je de grootste verrassingen. Bladerend in een Russisch woordenboek stuitte ik op het woord azart, vertaald als: ‘passie, vuur’. Ik dacht: dat bekt goed, het is bruikbaar in alle talen, ‘kunst van a tot z.’ Later ontdekte ik dat dit woord vanuit Portugal door Europa is gezworven als een dobbelspel. In het Russisch kreeg het de context van: ‘De passie om alles op het spel te zetten.’ Puur toevallig had ik een woord gekozen dat mijn manier van leven treffend samenvat.”
En waarom later de naamsverandering tot Ship of Fools?
„Ook toeval. Op een avond, toen we in Amsterdam lagen, stapte een Zuid-Afrikaanse kunstenaar aan boord, die voorstelde op de kade een parade te houden, die hij The Ship of Fools wilde noemen. Op dat moment had ik net het proefschrift van cultuurhistoricus Herman Pleij gelezen, Het gilde van de Blauwe Schuit. Het gaat over narren, zotten en andere onaangepasten die uit de maatschappij verbannen werden. Ik dacht: dat zijn wij, als varende theatermakers. The Ship of Fools is dé naam voor m’n schip”
Duidt dit ook op een artistieke ontwikkeling, van het min of meer serieuze operagenre naar bont straattheater?
„Het duidt op een voortdurende omkering van rollen, in een leven zoals ik dat geleefd heb. Wat is spel, wat is werkelijkheid? Wie is hier de gek: de nar, of z’n toeschouwer? Een zot houdt de koning en z’n hofhouding een spiegel voor. Ik heb altijd in complete vrijheid geleefd, op zee, langs kusten waar de wind me bracht. Ik heb nooit kromgelegen om bakken geld te verdienen. In havens heb ik de superrijken op hun jachten gezien, totaal verveeld op het achterdek. Zo’n jacht schijnt 1 miljoen euro per strekkende meter te kosten. Mijn schip was dertig meter lang. Ik was dertig keer miljonair – zonder een cent op zak.”
Het spel duurt voort, zo te zien. U draagt nog steeds een jasje met tientallen rinkelende belletjes.
„Een kerkklok luidt op vaste tijden. Dat is een vorm van onderwerping: de terreur van de tijd. De nar luidt z’n bellen wanneer hij wil. Ik blijf dat doen, tot m’n laatste snik.”
Hoe was het om ruim dertig jaar dicht op elkaar te leven met een bemanning van kunstenaars, medezotten?
„Ik heb altijd in groepen geleefd: in ons gezin, op het seminarie, in kraakpanden, op m’n schip. Dat heeft me gevormd. Mijn leven draaide om kameraadschap, mensen mobiliseren, onverwachte ontmoetingen, plezier maken. Als dat je houding is, krijg je niet snel ruzie. De verhoudingen aan boord waren duidelijk. Ik was de kapitein. Maar ik liet iedereen z’n gang gaan, ik had iedereen nodig. Zo kun je allemaal je creativiteit kwijt. Daarvoor waren we tenslotte bij elkaar, als reisgenoten en theatermakers, vastbesloten om mooie dingen en iets moois van ons leven te maken.”
En nu, terugblikkend in de laatste levensfase: is dit leven de moeite waard geweest?
„Ik heb moeite met het woord moeite. Moeite is pijn, en het is zinloos jezelf te pijnigen. Het gaat om troost, schoonheid, plezier, passie. Ik had mezelf geen ander leven kunnen voorstellen. Ik heb gelééfd, ik heb mezelf niet levend begraven in een carrière. Ik ben een geluksvogel.”
De documentaire Azart, Come Make Art is op 20 mei om 19.00 uur te zien in het Ketelhuis in Amsterdam. Meer data: Azart.org.