Door allerlei media worden we nu gewaarschuwd voor nepnieuws van de Russen, met trollenlegers zouden die eropuit zijn verkiezingen te beïnvloeden. Welke dan ook. Ik had liever gezien dat onze media ons waarschuwden voor nepnieuws van eigen bodem. Zoals toen Yesilgöz ons het nareis- op nareisspook presenteerde. Daarmee werden verkiezingen niet alleen beïnvloed, maar werd ook een werkende regering ontmanteld. Er bleken achteraf in 2023 tien nareizigers op nareizigers in Nederland toegelaten te zijn. Worden we gewaarschuwd voor nieuwe leugens uit die trollenfabriek? Neen, want dat heet een denktank.
Caroline van der Plas zat dinsdag bij Op1 haar eigen virale nepnieuws te verspreiden: dat onze boeren voedsel produceren. Als voorbeelden noemde ze kwark, zuivel, vlees en eieren, wat weer blootlegde dat Caroline veeboeren bedoelt als ze het over boeren heeft. Alle maïs, soja en graan die dieren in de veehouderij gevoerd krijgen, moet ergens worden geoogst. In calorieën uitgedrukt produceren onze veeboeren geen voedsel, maar verspillen dat. Onderaan de streep importeert Nederland dankzij de veehouderij veel meer voer dan ze exporteert. Toch mag deze coalitiepartner overal ongehinderd haar nepnieuws uitrollen: wat produceren onze veeboeren? Voer! Ik heb nog niet meegemaakt dat een talkshowpresentator Caroline met de feiten confronteerde. Ook die van dinsdag deed dat niet, die liet haar zelfs schitteren met: „Voor elke koe die in Nederland verdwijnt, komen er elders op de wereld twee terug die meer uitstoot produceren ook.” Naar waar ze dat vandaan had, werd niet gevraagd. Ik wist intussen niet of ik naar Mindfuck of naar Op1 keek. Russische trollenlegers die ons onder nepnieuws willen bedelven, mogen wel wat in huis hebben.
Dan Wilders, de derde ruiter van de coalitie. Die heeft 23,5 procent van de Nederlandse kiezers laten geloven dat alle problemen door migranten worden veroorzaakt én dat 23,5 procent de meerderheid van een bevolking is. Nederland is vol, zegt hij, maar niet omdat de helft van het landoppervlak aan de eerdergenoemde veehouderij is vergeven. Ook niet omdat hier 100 miljoen kippen, 11,3 miljoen varkens, 3,9 miljoen koeien en 467.000 geiten in onze huizen wonen en genoeg stikstof produceerden om een bouwstop te veroorzaken. Nee, woningtekort komt door migranten en die gaat Wilders wel even wegtoveren als Caroline klaar is met haar koeientruc.
Van Omtzigt hebben we qua virale leugens niet veel te vrezen. Om ons voor het karretje van zijn nepnieuws te kunnen spannen, is hij veel te bedachtzaam. Voor viraal gaan maakt hem dat te langzaam, helemaal als hij omringd is door coalitiepartners met de leugen in de turbostand. Wat ik niet begrijp, is waar onze politici of de media die deze berichten verspreiden bang voor zijn als ze op de alarmtrom slaan over Russische trollenlegers, waarschijnlijk voor concurrentie.
Ze vertelt hoe ze als kind in Amstelveen merkte dat er oorlog was uitgebroken. „In de nacht van 9 op 10 mei 1940 werden mijn twee zusjes en ik wakker. Er was ontzettend veel lawaai en lichtflitsen. We kwamen uit ons bed en gingen voor het raam staan kijken. Er vielen dingen naar beneden. Mijn moeder zei: ‘Weg bij die ruiten, straks krijg je glas over je heen.’ We moesten onder de trap gaan zitten. Ze legde uit dat Duitsland Nederland was binnengevallen. De dingen die we zagen vallen, waren bommen.”
Levensverhaal doorgeven
Mater is een van de vaste vertellers van de stichting In Mijn Buurt – Leren door ontmoeting, een onderwijsprogramma waarbij ouderen hun levensverhaal vertellen aan de jongere generatie. Het kan gaan over de Tweede Wereldoorlog, maar scholen kunnen ook kiezen voor een van de andere twee thema’s, kolonialisme en migratie. In een programma van zes weken komen scholieren meer te weten over de geschiedenis van hun buurt. Eerst komt er een oudere op school die de aftrap doet, zoals Myriam Mater die haar verhaal al meer dan tweehonderd keer heeft verteld. Daarna krijgen de leerlingen lessen waarin ze zich voorbereiden op een ontmoeting met een andere oudere, die ze zelf gaan interviewen. Vervolgens leren ze het verhaal van ‘hun’ oudere doorvertellen, als nieuwe „Erfgoeddragers”. Op basisscholen, middelbare scholen en het mbo zijn zo de afgelopen twaalf jaar in acht provincies meer dan vierduizend verhalen overgedragen.
De klas luistert aandachtig naar het verhaal van Mater. Een van de kinderen tekent haar portret, dat ze na afloop zal krijgen. Mater vertelt dat ze voor de oorlog niet wist dat ze Joods was. Dat ontdekte ze pas nadat haar zus van een klasgenoot had gehoord dat Joden „afschuwelijke mensen” waren met wie je je niet moest inlaten. „Mijn zusje barstte thuis in huilen uit, ze dacht dat ze niet meer met mij mocht omgaan, omdat ik met mijn linkerhand schreef en er met mijn brilletje en krulletjes anders uitzag dan de rest van ons gezin. Maar mijn vader zei: ‘De hele familie is Joods, behalve ik. En Joden zijn gewoon mensen net als iedereen.’”
Als een gesprek uit de hand loopt, zal worden ingegrepen. Dat is nog niet nodig geweest
Lastige vragen
Sommige ouderen vinden het sinds het uitbreken van de Gaza-oorlog moeilijker om hun verhaal te vertellen. „Ze doen dat nog steeds met veel overtuiging”, zegt Minka Bos, oprichter en artistiek directeur van In mijn Buurt, „maar er kan in deze tijd een vervelende opmerking of lastige vraag uit de klas komen. Ik kreeg van deelnemers aan het project vragen of het nog wel veilig is om mee te doen. Er was voor het eerst een school die afzegde.” Nu wordt met elke school eerst besproken hoe de sfeer is rond het thema. Als een gesprek uit de hand loopt, zal worden ingegrepen. Dat is nog niet nodig geweest.
Myriam Mater krijgt af en toe een vraag over Israël en de oorlog in Gaza. „Vindt u Palestijnse kindjes ook lief?”, vroeg een leerling onlangs. Ze antwoordde: „Ja, ik denk dat de meeste kindjes lief zijn, Palestijnse kinderen net zo goed als alle andere kinderen.” Er werd ook gevraagd naar haar zusjes. Hoe is het nu met hen? „Eén is overleden”, zei ze, „de andere woont in Israël.” Toen kreeg ze de vraag: „Oh, en moet ze dan vechten?” Nee, zei ze, haar zus is al 91. „Maar het is daar inderdaad oorlog. En oorlog is nooit goed, niemand wordt er beter van.”
De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB), Eddo Verdoner, kwam in december kijken naar een van de projecten. „Ik begrijp dat deelnemers het spannend vinden om dit te doen, vanwege het toegenomen antisemitisme”, zegt hij. Het aantal meldingen van antisemitisme dat binnenkwam bij de politie steeg van 549 in 2022 naar 880 in 2023. „Toch is het van groot belang mee te doen aan dit project”, zegt Verdoner. „De Holocaust is niet iets uit een boek. Het is hier gebeurd, in onze dorpen en wijken, en overal kun je de sporen terugzien en de verhalen optekenen. Het is belangrijk deze verhalen van generatie op generatie door te geven.”
„Er zijn steeds minder mensen van de generatie die de oorlog zelf heeft meegemaakt”, zegt Cristan van Emden, hoofd onderzoek en educatie bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei. „Ook bij ons en andere organisaties die de verhalen van de oorlog vertellen, zoals Landelijk Steunpunt Gastsprekers Westerbork, zie je steeds meer mensen van de volgende generatie die het verhaal doorvertellen. Het lijkt voor kinderen niet eens zoveel verschil te maken, want ook die verhalen maken nog steeds indruk. Het mooie van In mijn Buurt is dat kinderen zelf nog vragen kunnen stellen aan de eerste generatie, ook typische kindervragen als ‘kon je in de oorlog nog wel verliefd worden?’”
‘Alles moest stiekem’
Leerlingen die dat willen, kunnen Erfgoeddrager worden van een verhaal. Bij een feestelijke ceremonie worden ze door de ouderen ingehuldigd. Lynn Nemelc (11) treedt dit jaar bij de dodenherdenking in Eindhoven voor het eerst op als Erfgoeddrager. Ze zal het verhaal vertellen van Cor Sprengers (89), die opgroeide met twee onderduikers in huis. „Alles moest stiekem”, zegt ze. „Hij mocht niks vertellen over wat er thuis speelde.”
Sprengers maakte ook het bombardement op de Philipsfabrieken mee, terwijl hij op de zondagsschool zat. Erfgoeddrager Lynn vertelt hoe dat ging: „Ze waren net ‘Daar ruist langs de wolken’ aan het zingen toen er echt geruis in de wolken aankwam: een bombardement.” Ze heeft hard geoefend om het verhaal van Sprengers goed te vertellen. „Ik vind het belangrijk dat we niet vergeten wat er allemaal misgegaan is in de oorlog, om te zorgen dat het in de toekomst niet nog een keer gebeurt.”
Broertje verkocht
De interviews die de kinderen afnemen vinden bij voorkeur plaats bij de ouderen thuis. In groepjes van drie à vier gaan de leerlingen op pad. „We noemen onze methode ‘Leren door Ontmoeting’”, zegt In Mijn Buurt-oprichter Minka Bos. „Er wordt een ander soort herinnering aangemaakt als leerlingen de school uitgaan en bij een vreemde moeten aanbellen. Dat is natuurlijk heel spannend. Er gebeurt iets als ze daar zitten, met oude foto’s op het bijzettafeltje, een kopje thee en koekjes. De ontmoetingen dragen voor sommige ouderen ook bij aan de vermindering van eenzaamheid, een heel mooie bijkomstigheid.”
De 84-jarige Rolf Loewenstein in Eindhoven krijgt op een donderdagochtend in april drie leerlingen van basisschool De Wilderen in het naburige Waalre op bezoek. Hij heeft een album met voedselbonnen klaargelegd om te laten zien, en een houten spaarpot die hij kreeg van zijn onderduikouders. Pien, Mex en Mawin, alledrie 11 jaar, gaan met hun vragenlijst op de bank zitten. Loewenstein schenkt limonade in en deelt koeken uit. De kinderen steken van wal. „Hoe kwam je erachter dat de oorlog was begonnen?”
Dat heeft hij niet bewust meegemaakt, zegt hij, want hij was pas 1 jaar. Zijn ouders woonden voor de oorlog in Duitsland, ze hadden een schoenenzaak. „Kennen jullie Hitler?” De kinderen knikken. „Hitler hield niet van Joden”, zegt Loewenstein. „Hij zei: gooi de ruiten van hun winkels maar kapot.” Zo werd de schoenenzaak in de Kristallnacht verwoest. „Toen zijn mijn vader en moeder naar Eindhoven gevlucht, daar begonnen ze een nieuwe winkel, maar die werd gebombardeerd.” Het gezin dook onder bij een boer, bij wie ze in de hooiberg moesten slapen, ook in de winter. „Mijn broertje en ik huilden van de kou. De boer zei: jullie brengen mij in gevaar, die kinderen moeten weg. Toen is er een mevrouw gekomen die ons zou helpen, maar ze heeft mijn broertje, een jongetje van negen jaar, verkocht aan de moffen. Voor zeven gulden vijftig. Hij is vermoord in de gaskamer. Ik heb geluk gehad, ik kwam bij hele goede mensen in Apeldoorn terecht.”
Na afloop vraagt Ingrid van Zummeren, die de leerlingen vanuit In Mijn Buurt begeleidt, welk deel van het verhaal de meeste indruk heeft gemaakt. Dat stukje mogen ze de week erna vertellen in de klas, in de ik-vorm, alsof ze het zelf hebben meegemaakt. Loewenstein belooft dat hij komt luisteren.
Lees ook Wat maakt de Joodse gemeenschap in Nederland mee?
Twijfel over veiligheid
Zo’n eindontmoeting is er eind april ook op De Kinderboom in Amsterdam-Noord. Er zijn zes ouderen uitgenodigd die zich hebben laten interviewen, onder wie Samuel de Leeuw (82). De kinderen noemen hem „leuk, grappig, eerlijk en direct”. Ze vertellen hoe hij als klein jongetje werd ondergebracht bij pleegouders in Limburg. Zijn vader en andere familieleden werden in de gaskamers vermoord. „Ze moesten douchen”, zegt een meisje. Bij ‘douchen’ maakt ze het gebaar voor aanhalingstekens.
De Leeuw heeft al vaak meegedaan aan het project, maar twijfelde deze keer. De laatste tijd voelt hij zich als Jood steeds minder veilig in Nederland. „Bij de synagoge staat nu zwaargewapende marechaussee. Ik heb de mezoeza, het kokertje met de heilige Joodse tekst, van mijn buitendeur gehaald.”
Toch deed hij weer mee, want hij vindt het belangrijk om als overlevende te vertellen over de oorlog. „Ik eindig altijd met de les die we ervan moeten leren: dat je alle mensen moet accepteren zoals ze zijn.”
De ontmoeting die hem de afgelopen jaren het meeste aangreep, was met een Syrische jongen. „Die zei: ‘Meneer, uw verhaal is ook mijn verhaal. Assad is net als Hitler. Ik heb ook mijn vader verloren in de oorlog.’”
Ga er maar aan staan. Organiseer maar eens een collectieve rouwbijeenkomst waarbij achttien miljoen mensen zich betrokken voelen. Die toegankelijk is voor iedereen, in levenden lijve, online of via radio en tv. Die indruk maakt, aan het denken zet en de harten raakt. Die recht doet aan de doden en hun nabestaanden. Maar die ook anderen, bijvoorbeeld nieuwkomers, inspireert en verbindt. Die herkenbaar is, eigen, en met de tijd meegaat. Die waardig is, relevant en veilig.
Dat is de taak van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, de Amsterdamse driehoek en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, die samen de Nationale Dodenherdenking organiseren, zaterdag op de Dam. In het middelpunt staat burgemeester Femke Halsema. De burgemeester is niet alleen verantwoordelijk namens de driehoek (hoofdofficier van justitie, politiechef, burgemeester), maar ook een belangrijke spreker tijdens de ceremonie.
En ze kan het, in deze gespannen tijden, eigenlijk niet goed doen.
Pakt ze het draaiboek van vorig jaar, en geeft zij iedereen onbeperkt toegang tot de Dam, dan is de kans naar eigen zeggen groot dat de herdenking wordt verstoord door demonstranten die aandacht vragen voor de situatie in Gaza, waar Israël sinds 7 oktober meer dan 35.000 mensen heeft gedood. Als om acht uur de stilte wordt verstoord en er chaos ontstaat, is het land te klein en krijgt Halsema de schuld.
Laat zij – coronastijl – geen publiek toe tot de Dam, om alle kans op verstoringen uit te sluiten, dan ontneemt zij mensen de kans op dat magische moment in het hart van de herdenking aanwezig te zijn. Dat druist in tegen de geest van de herdenking, en tegen de wens van het Comité. Haar zullen ook slappe knieën worden verweten, omdat ze zou buigen voor demonstranten zonder respect.
Lees ook Amsterdam houdt rekening met verstoring van Dodenherdenking op de Dam
Paraplu’s
Dus kiest zij – met een donderdag gepubliceerde noodverordening – een middenweg: dit jaar worden hooguit tienduizend mensen bij die herdenking toegelaten, de helft minder dan vorig jaar. Het publiek moest zich vooraf aanmelden en wordt ter plekke gefouilleerd. Vlaggen, megafoons en paraplu’s mogen niet mee. Daarna wordt het publiek in compartimenten opgedeeld. Dat ziet er misschien niet fraai uit, maar zo kan de politie sneller ingrijpen, mochten er toch verstoringen zijn, en is de kans op verdrukking kleiner.
Toch klinkt ook hierop kritiek, bijvoorbeeld van mensen die dinsdag – toen de accreditatieplicht plots bekend werd gemaakt, en er meteen tienduizend aanmeldingen binnenkwamen – offline waren, of druk. Anderen zien het niet zitten om zich zaterdag al om half zes bij de Dam te moeten melden, om vervolgens uren te staan.
Weer anderen hebben er moeite mee zich te laten betasten – ook al zal dat volgens de noodverordening oppervlakkig zijn. Holocaustoverlevenden en hun nazaten kunnen het onaangenaam vinden zich te laten registreren, omdat het doet denken aan de registratie van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Volgens de lokale zender AT5, die ruim 2.300 mensen bevroeg, zou één op de vijf Amsterdammers die eigenlijk naar de Dam hadden willen gaan, daar vanaf zien vanwege de spanning – dus ondanks alle voorzorgsmaatregelen – of juist vanwege deze maatregelen.
Juridisch lesje
Dan de vraag wat te doen met mensen die Dodenherdenking willen aangrijpen om aandacht te vragen voor een andere zaak. Demonstreren kan en wil de burgemeester niet verbieden, dat is een grondrecht. Maar de Nationale Dodenherdenking op de Dam is als manifestatie óók grondwettelijk beschermd. De burgemeester is verplicht te zorgen dat deze ongehinderd door kan gaan.
Om aan de Grondwet te voldoen, wil zij demonstranten buiten zicht- en gehoorafstand van de Dam plaatsen. Daarop klonk in verschillende media stevige kritiek van rechtsgeleerden, die hierin een ontoelaatbare inperking van het demonstratierecht zagen. Halsema gaf hun woensdag, duidelijk geïrriteerd, een juridisch lesje via LinkedIn.
Maar, gesteld dat zij gelijk heeft, dan moeten de demonstranten hun wens wel vooraf kenbaar maken. Als mensen zonder misbaar de Dam betreden en het tijdens de stilte plots op een schreeuwen zetten, is het te laat. De politie mag in dat geval wel optreden, maar dat moet proportioneel zijn. En niet tot meer wanorde leiden dan de verstoring zelf.
Dus wat te doen met mensen die zich uitdossen in de kleuren van de Palestijnse vlag? Kun je daaruit concluderen dat ze de herdenking willen verstoren, en wil je die weren? Wat te doen met stil protest? Mensen die hun rug naar de ceremonie keren? Dat zal, niet alleen voor de driehoek, maar ook voor de honderden agenten die worden ingezet, een moeilijke afweging onder grote tijdsdruk zijn – waarover de meningen later nog lang uiteen zullen lopen.
Lees ook Halsema verdedigt zich tegen kritiek, ‘kon niet ingrijpen bij protest bij Holocaustmuseum’
Gedoe doet goed
Nog een dilemma voor de burgemeester: hoe informeer je het publiek? Door het zo uitgebreid te doen als zij de voorbije weken deed, kan ze mensen op ideeën brengen en wellicht zelfs helpen maatregelen te omzeilen. Bovendien voelen pro-Palestijnse activisten zich collectief afgeschilderd als onruststokers. Een ander risico is dat mensen zich tijdens de twee minuten stilte schrap zullen zetten, met gespitste oren, in plaats van in zichzelf te keren.
Maar had ze niets gezegd, dan kan het publiek op de Dam bij een verstoring schrikken en het op een lopen zetten, mogelijk met gewonden tot gevolg.
Tot slot de toespraak. Spreekt de burgemeester zich uit over de doden in Gaza, of adresseert zij de ontzetting in Nederland hierover, dan krijgt zij het aan de stok met Joodse belangenorganisaties die flink tekeer gaan tegen eenieder die de herdenking breder durft te trekken. Dat zou de herinnering aan de Holocaust doen verwateren, of erger: een opmaat zijn naar antisemitisme.
Maar spreekt zij niet van Gaza, dan gaat ze voorbij aan het verdriet dat breed in Nederland leeft, met name onder jongeren met een migratieachtergrond – een doelgroep die het Comité juist nauwer wil betrekken bij de herdenking. Ze riskeert daarbij het verwijt dat ze sensitiever is voor de zorgen en gevoelens van de Joodse bevolking, dan voor die van moslims. En dat het motto ‘dit nooit meer’ aan geloofwaardigheid inboet.
De enige winnaar van dit publiekelijk laveren – waarmee Halsema geen mens echt pleziert – is misschien de traditie zelf. De geschiedenis bewijst: gedoe doet de herdenking goed. Want ophef maakt betrokken.
Het waren wekelijkse afleveringen, die je met een metalen draad kon inbinden in genummerde verzamelmappen. Bericht van de Tweede Wereldoorlog, aan huis bezorgd door de post, met – een heel nieuw tijdperk – Viva en de Pep. Het was in de jaren zestig een soort wekelijkse herinnering aan wat zich nog geen kwart eeuw eerder had afgespeeld, van Blitzkrieg in Polen tot twee atoombommen op Japan. Mijn vader verzamelde ze allemaal, net als veel van zijn generatiegenoten die zich al dan niet hadden onderscheiden in vijf jaar bezetting.
De verwerking was toen vooral nationaal-historisch. Als ik het me goed herinner, werd aan de Holocaust een aflevering gewijd, (nummer 90), KZ. Het was de tijd dat ook in de jaarlijkse 4 mei-herdenking militairen en verzetsstrijders centraal stonden. De mythe van een dapper, klein en vooral onschuldig landje was nog springlevend, al liet Presser met Ondergang de eerste barsten in de spiegel springen.
Ruim een halve eeuw later is de invulling en lading van die herdenking opnieuw onderhevig aan politiek-maatschappelijk magnetisme. Erkenning van de genocide op Europese Joden tijdens de oorlog heeft eindelijk breed postgevat – maar nu is er Gaza. Welke massamoord verdient voorrang in het ‘nooit meer’? Gaat het om het verleden of is herdenken een appel aan het heden – en aan wiens heden dan?
Het is het dilemma van de herdenkers, in Het Parool pijnlijk pregnant verwoord door Andrée van Es, voorzitter van het Amsterdams 4 en 5 mei comité. Deze herdenking wordt „de moeilijkste in jaren”, zegt zij. Want de stad herbergt nu mensen van overal, met „hun eigen ervaringen van oorlog en onderdrukking”. Herdenken van ‘de’ oorlog is ook „een beperkte blik geweest”, waarbij „veel mensen buiten de boot vielen”. Wie dat miskent, loopt het risico dat herdenken „ongeloofwaardig” wordt.
Maar is omkijken naar één historische afgrond, die van 1940-1945, dan een vorm van privilege? De herdenking willen verbreden is misschien prijzenswaardig, maar het verleden is meer dan een algemene humanitaire les, het heeft ook zijn eigen zwaartekracht – én geschiedenis.
Die doet ertoe, zeker nu extreemrechts zich, inclusief een kransleggende Kamervoorzitter, ook hier aan die historische zwaartekracht probeert te onttrekken. Met een éénmanspartij die al jaren ophitsende uitsluitingstaal verspreidt en nu voor de bühne, godbetert, haar onbeschroomd ongrondwettelijke standpunten even heeft willen parkeren. Alhoewel, premier-in-eigen-gedachten Wilders hield over de grens pas nog een toespraak die hier braaf werd ontvangen, maar bol stond van huiveringwekkende jarendertigretoriek.
Dat is dan toch een les – en wel de beste voor nu.
Sjoerd de Jong schrijft elke donderdag op deze plek een -column.
Een Nederlandse vrouw is vrijdag aangehouden wegens betrokkenheid bij de moordaanslag op de extreemrechtse Spaanse politicus Alejo Vidal-Quadras, vorig jaar november in Madrid.
Dat bevestigde een woordvoerder van het Openbaar Ministerie woensdag. Het OM zegt dat het gaat om een 27-jarige vrouw uit Den Bosch. De Nederlandse vrouw werd aangehouden op basis van een Europees arrestatiebevel, een verzoek van de Spaanse autoriteiten.
Het Openbaar Ministerie wil geen details kwijt over de inhoud van de zaak en ook niet waarvan de vrouw verdacht wordt. Volgens Spaanse media is de aanklacht het financieren en voorbereiden van de moordaanslag in Madrid. De vrouw wordt binnenkort voorgeleid, waarna het Spaanse overleveringsverzoek zal worden voorgelegd aan de overleveringskamer van de rechtbank. Die komt binnen drie maanden met een besluit, aldus de OM-woordvoerder.
Vidal-Quadras is mede-oprichter van Vox, een conservatief-nationalistische afsplitsing van de Partido Popular. Voor die partij zat hij vijftien jaar in het Europees Parlement. In 2014 was hij de eerste Europese lijsttrekker van Vox, maar hij veroverde toen geen zetel.
Hij werd op 9 november in de hoofdstad Madrid door het hoofd geschoten door een man op een motor. De Spaanse politicus overleefde de moordaanslag.
Spanje en Colombia
Naast de Nederlandse vrouw uit Den Bosch werden vier verdachten gearresteerd in Spanje en Colombia. De schutter, vermoedelijk een huurmoordenaar, is nog voortvluchtig.
Het is niet bekend waarom Vidal-Quadras het doelwit van een aanslag was. De Spaanse autoriteiten communiceerden vooralsnog niet over het motief van de aanslagpleger.
Vidal-Quadras is ervan overtuigd dat het regime in Teheran achter de aanslag zit vanwege zijn banden met de Iraanse oppositie.
In februari van dit jaar verschijnt er een berichtje op netwerksite LinkedIn, opgemaakt als een tegeltje, met blauwe letters en een rood-blauw logo. Het is van SigmaRed Technologies, een klein Canadees software-analysebedrijf. In het bericht feliciteert het bedrijf zichzelf met de lof van een opdrachtgever. „We zijn dolblij om te vertellen dat we een mooi compliment hebben gekregen van een leading EU government”, schrijft SigmaRed. Wie een offerte wil, kan mailen naar het contactadres.
Het government is dat van Nederland, specifieker het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat heeft een paar maanden eerder een rapport besteld bij het in Europa vrijwel onbekende bedrijf, dat vanuit Toronto ict’ers in India aanstuurt. De opdracht aan SigmaRed: onderzoek of het algoritme dat wordt gebruikt bij het beoordelen van visumaanvragen ongewild bepaalde aanvragers discrimineert – een risico waar NRC een jaar geleden over schreef.
Lees ook Pas op met deze visumaanvraag’, waarschuwt het algoritme dat discriminatie in de hand werkt. Het ministerie negeert kritiek
Na een paar maanden is de conclusie van SigmaRed helder: er is niets aan de hand, Buitenlandse Zaken doet zijn werk naar behoren, niemand wordt gediscrimineerd. Een conclusie die, zo blijkt uit de LinkedIn-post, in Den Haag in dankbaarheid wordt aanvaard.
Het rapport van SigmaRed, dat maandag openbaar werd gemaakt, biedt het ministerie een uitweg uit een netelige situatie. Op het departement ligt namelijk al ruim een jaar een ander rapport in een la, van het Rijks ICT Gilde. Deze gezaghebbende IT-dienst van de overheid komt daarin tot een volstrekt tegenovergestelde conclusie. Namelijk dat het visum-algoritme van Buitenlandse Zaken reizigers uit landen in Afrika en het Midden-Oosten discrimineert. Goedwillende reizigers uit die regio worden door de computer opvallend vaak als „risicovolle aanvragers” bestempeld, aldus dat rapport. Dat is onwenselijk.
Pas toen het tweede onderzoek klaar was, werd het eerste openbaar
NRC kreeg vorig jaar lucht van het kritische onderzoek door het Rijks ICT Gilde. Datzelfde gold voor diverse Tweede Kamerleden. NRC vroeg het rapport op via een beroep op de Wet openbare overheid (Woo), de parlementariërs rechtstreeks bij de minister. Maar in plaats van het onderzoek vrij te geven, rekte de minister tijd en liet ondertussen een second opinion schrijven door het Canadese SigmaRed. Toen dat rapport – met de conclusie dat er „geen disproportionele discriminatie op basis van leeftijd, burgerlijke staat of leeftijd” plaatsvindt – klaar was, maakte het ministerie beide onderzoeken openbaar.
„Het ministerie heeft het eindrapport van het Rijks ICT Gilde om een aantal redenen helaas niet kunnen accepteren”, schrijft minister van Buitenlands Zaken Hanke Bruins Slot (CDA) maandag, op de eerste dag van het meireces, aan de Tweede Kamer. „Vanwege het tekortschietende rapport heeft het ministerie een andere externe partij verzocht een onderzoek te doen”. En die concludeert, aldus de minister, „geen bias” bij het beoordelen van de aanvragen.
‘Net een beetje anders’
Het Rijks ICT Gilde, onderdeel van het ministerie van Binnenlandse Zaken, omschrijft zichzelf op haar website als „een ambitieuze tech-organisatie, die alles nét een beetje anders doet.” Bij het Gilde werken meer dan zeventig programmeurs, data-wetenschappers en andere specialisten aan de „digitale deskundigheid” van het Rijk. Daarbij gaat het, zeker sinds de Toeslagenaffaire, steeds vaker over de manier waarop de overheid omgaat met vraagstukken rondom verantwoorde AI, eerlijke algoritmes, ethiek en privacy.
Leif de Kloet, voormalig handelaar in derivaten en de voorman van het Gilde, zei in 2022 dat hij „enthousiast werd van complexe ict- en datavraagstukken bij het Rijk”. Hij hoopte dat zoveel mogelijk interne opdrachtgevers hem zouden weten te vinden „als gelijkwaardige partner.”
Eén van de eerste grote algoritme-onderzoeken van het Rijks ICT Gilde is bij Buitenlandse Zaken. Het departement heeft De Kloet gevraagd om het visumalgoritme door te lichten. De aanleiding: er is interne kritiek en ook reizigers klagen. De digitale dienstverlening hapert en aanvragers mopperen dat ze niet te horen krijgen waarom hun visumaanvraag wordt afgewezen.
Het algoritme moest juist de dienstverlening verbeteren. ‘Beslisambtenaren’ bij de visumafdeling gebruiken het systeem bij het beoordelen van de honderdduizenden visumaanvragen per jaar voor kort verblijf in Nederland. Het werkt met risicoscores voor visumaanvragen. Door een aanvrager te vergelijken met andere reizigers op basis van onder meer nationaliteit, leeftijd, geslacht en plek van aanvraag, berekent het algoritme een score. Een lage score betekent: deze aanvraag mag naar de ‘fast track’, hier hoeft de ambtenaar maar kort naar te kijken. Een hoog getal betekent een groter risico op problemen. Die aanvraag komt in de ‘intensive track’ bij de beslisambtenaar. Die kan er voor kiezen de aanvrager te interviewen of om extra documenten te vragen.
Dankzij de risicoscore kunnen de ambtenaren sneller door de enorme stapel aanvragen heen. En daarmee is het óók een bezuiniging. Zonder het algoritme, zei het ministerie vorig jaar tegen NRC, zouden er „enkele tientallen” extra beslisambtenaren nodig zijn.
Lees ook ‘Alsof je tegen een robot praat’, zeggen Surinamers die een visum voor Nederland aanvragen
‘Geen menselijke maat’
In 2022 maakte de interne privacy-toezichthouder van Buitenlandse Zaken bezwaar tegen het algoritme bij de visumdienst. De scores die daaruit voortkomen hebben een „mogelijk discriminerend karakter”, schreef hij in een intern stuk. Hoe kun je op basis van iemands nationaliteit of geslacht de kans berekenen dat iemand een malafide aanvraag doet? En was één van de lessen van de Toeslagenaffaire niet dat dit soort systemen onbedoeld discriminatie in de hand werken?
De gevolgen kunnen enorm zijn. Bij een afwijzing kunnen mensen niet naar familie of geliefde reizen. Ze missen zakelijke kansen, geboortes, huwelijken, begrafenissen. Dat een afwijzing met grote pijn gepaard gaat, bleek uit tientallen brieven die NRC na publicatie van het artikel over deze problematiek kreeg. „Dit is precies wat er gebeurt als alles overgenomen wordt door computers en algoritmes. Er is geen menselijke maat meer”, schreef één lezer. „Dit is een enorm onderbelicht probleem dat vele duizenden mensen raakt, inclusief mijzelf”, schreef een ander.
Het ministerie wees de kritiek resoluut af. De risicoscores zijn niets meer dan een steuntje in de rug voor de beslisambtenaren, aldus het departement. Zíj nemen de beslissing. En de beslissers laten zich niet leiden door het stempel ‘risicovol’, ook niet onbewust. „De profielen leiden niet tot het mechanisme van ‘zoekt en gij zult vinden’”, schreef het ministerie aan NRC.
Met het onderzoek van het Rijks ICT Gilde hoopte het ministerie alle twijfel uit de wereld te helpen. In overleg met het Gilde werd een onderzoeksopzet uitgedacht, maar het enthousiasme bij Buitenlandse Zaken verdampte zodra de conclusies van de it-dienst duidelijk werden. Het Gilde bevestigde begin 2023 juist alle eerdere bezwaren van de privacy-toezichthouder. In het algoritme zit een heel sterke bias, zag de it-dienst. Aanvragers uit specifieke landen worden door de computer opvallend vaak ten onrechte ingedeeld in de categorie „streng controleren”. Mensen met de ene nationaliteit hebben tot zeventig keer meer kans om extra gecontroleerd te worden dan aanvragers met een andere nationaliteit, aldus de dienst.
Aanvragen uit onder meer Marokko en Egypte worden extra streng gecontroleerd
In de rapporten die het ministerie van Buitenlandse Zaken maandag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd, zijn de namen van die landen weggelakt. Uit onderzoek van NRC blijkt dat aanvragen uit onder meer Marokko, Tunesië, Egypte, Ghana, Ethiopië, Iran en Irak vaak ten onrechte extra streng worden gecontroleerd. Het gaat om tienduizenden aanvragen per jaar.
Het kritische rapport van het ICT Gilde is toevallig klaar in dezelfde maand dat NRC, in samenwerking met journalistiek collectief Lighthouse Reports, over het algoritme publiceert, in het voorjaar van 2023. In reactie op de artikelen vragen diverse Kamerleden om een onderzoek, zonder dat ze weten dat dit al gedaan is. Het ministerie houdt ze in die waan. Als Denk in juni 2023 expliciet om de bias-toets vraagt, verzwijgt de bewindspersoon dat dit rapport al bestaat, en verwijst naar eerder beantwoorde Kamervragen en een oude „voortgangsrapportage”.
Openbaarmaking afdwingen
NRC doet in dezelfde periode een Woo-verzoek, maar krijgt te horen dat er „personele problemen”, zijn en dat „de situatie in de wereld” voor vertraging zorgt. Er liggen „veel dossiers” en er wordt gewacht op nieuwe „onderzoeksresultaten”. Herhaaldelijk belooft het ministerie „het verzoek spoedig af te ronden”. Uiteindelijk stapt NRC in februari dit jaar naar de rechter om openbaarmaking af te dwingen.
In de tussentijd laat het ministerie een tweede rapport opstellen, door SigmaRed. De onderbouwing daarvoor is dat het Rijks ICT Gilde „is afgeweken van de door Buitenlandse Zaken gestelde onderzoeksvraag” en „aannames heeft gedaan die niet stroken met de feitelijke werkwijze” van het computersysteem. Het onderzoek zou ook over het hoofd zien dat de beslismedewerkers van Buitenlandse Zaken de uiteindelijke beslissing over het visum nemen. Eventuele fouten die de computer maakt met risicoscores worden zo recht gezet, redeneert de minister.
Eind april mailt het departement NRC dat de Woo-stukken nu echt komen. Maar voordat die naar NRC worden gestuurd, zijn ze al gepubliceerd op de website van de Tweede Kamer.
Lees ook WRR-voorzitter Corien Prins: ‘Politiek heeft nog niet voldoende oog voor gevolgen van AI en de gevaren van digitale ontwrichting’
‘Onwenselijke bias’
NRC heeft de twee rapporten voorgelegd aan Cynthia Liem, universitair hoofddocent intelligente systemen aan de TU Delft. Liem duidt vaker vraagstukken rond problematische algoritmen, onder meer in de Toeslagenaffaire en in Rotterdam, waar met computermodellen op bijstandsfraudeurs werd gejaagd. „SigmaRed beargumenteert haar onderzoeksmethode niet goed, en ik begrijp sommige dingen niet die ze opschrijven”, zegt ze. „Het Rijks ICT Gilde doet dat beter. Dat heeft onderzocht hoe vaak mensen uit bepaalde landen in de intensieve track zijn beland, om daarna tóch een visum te krijgen. Die zijn dus ten onrechte blootgesteld aan extra controles. Dat blijkt bij bepaalde nationaliteiten veel vaker te gebeuren dan bij andere. Dat kun je als onwenselijke bias zien.” Daar moet je niet licht over oordelen, zegt Liem. „Het lijkt op wat in Rotterdam gebeurde: daar werden veel onschuldige alleenstaande bijstandsmoeders onderworpen aan extra controles”.
De verdediging van het ministerie dat beslismedewerkers zich niet laten beïnvloeden door de risicoscore, overtuigt haar niet. „Mensen zijn gevoelig voor dit soort scores, weten we.”
In het rapport van het Rijks ICT Gilde staat dat de ambtenaren bij de fast track te lezen krijgen: „Aanvraag valt in groep met weinig tot geen risico op misbruik visumprocedure”. Bij de intensive track staat de melding: „LET OP: Aanvraag valt in groep met verhoogd risico op misbruik visumprocedure”. Liem: „Het lijkt me logisch dat een medewerker reageert op ‘LET OP’. Het is zelfs problematisch als die dat niet doet. Als dit soort mededelingen geen effect hebben, waarom wordt dit systeem dan überhaupt gebruikt?”
Leif de Kloet van het Rijks ICT Gilde zegt in een reactie dat uit het onderzoek van zijn organisatie blijkt „dat er aanwijzingen zijn dat het algoritme mogelijk discrimineert”. Hij pleit voor aanvullend onderzoek, „zowel kwalitatief als kwantitatief.” De Kloet zegt dat hij heeft aangeboden het Gilde-onderzoek te laten valideren door een derde partij. Buitenlandse Zaken heeft er echter voor gekozen „om een andere, voor ons onbekende partij, te benaderen om opnieuw een bias toets uit te voeren.”
SigmaRed antwoordt niet op vragen. Het ministerie laat weten dat „Buitenlandse Zaken een duidelijke onderzoeksvraag” had. „Die vraag is door het rapport van SigmaRed beantwoord.”
Het is een neongeel zakje met op de voorkant de tekst ‘EXTRA JOSS’ in blokletters. In het zakje zit vier gram wit poeder dat een lichte chemische geur heeft. Het is niet te koop in de supermarkt. Toch is het onder leden van studentenverenigingen razend populair.
Emma van Wieren is een 19-jarige student commerciële economie in Groningen en komt met het poeder in aanraking via een vriendin die het weer kent via haar studentenvereniging. Op stap doen ze de inhoud van het zakje regelmatig door een shotje wodka. Op het moment dat het in haar glas valt, gaat de wodka schuimen en kleurt het bijna net zo neongeel als het Extra Joss-zakje. „Net magie, ik verzeker je dat je er energie van gaat krijgen.”
50 milligram cafeïne
De 22-jarige Bram Lohmeijer studeert Technology & Operations Management in Groningen en kent het poeder via zijn studentenvereniging: „Ik ken het via andere leden en gebruik het regelmatig. Tijdens het stappen ben ik om 2.00 uur kapot, maar met Extra Joss kan ik door tot 4.00 uur.”
Waar komt dit opvallende zakje vandaan? En waarom is het zo populair onder leden van studentenverenigingen? En: wat zit er in waardoor gebruikers zoveel energie krijgen?
De ingrediëntenlijst van de Extra Joss staat op de achterkant van de zakjes vermeld. Naast een rij aan vitamines zit er 50 milligram cafeïne in het poeder. Volgens het Voedingscentrum zit er geen gevaar in de hoeveelheid cafeïne. „Ter vergelijking: in een kopje koffie zit ongeveer 60 mg cafeïne en in een kopje zwarte thee zit ongeveer 30 mg.”
‘Zakjes stop ik simpel in m’n tasje’
De studenten verkiezen Extra Joss boven andere cafeïnehoudende producten. „Ik drink zelf ook koffie”, vertelt Van Wieren. „Maar dat bestel ik niet makkelijk in de kroeg en probeer maar eens blikjes energydrink mee te nemen als je op stap bent. De zakjes Extra Joss stop ik makkelijk in mijn tasje.”
Lohmeijer voegt daaraan toe dat de prijs van de zakjes ook meespeelt. „Via de officiële website bestel je voor 24,95 euro zestig zakjes. Als ik met mijn vrienden in de [Amsterdamse nachtclub] Sieraad sta, betaal ik voor een Red Bull 6 euro, die sta ik als student huilend af te rekenen.”
Naast de website van Extra Joss zijn er in Nederland nog enkele andere aanbieders te vinden op bol.com, waarschijnlijk zijn dat tussenhandelaren. In heel Europa is er namelijk maar één persoon de licentierechten heeft om Extra Joss te verkopen. Een Nederlander genaamd Thomas Pieter Groot.
„Ik begon in 2017 met Extra Joss”, vertelt de 34-jarige Groot enthousiast. „Mijn vrienden waren op reis geweest naar Indonesië en hebben het meegenomen naar Nederland. Toen ik het poeder in mijn mond nam en een paar slokken drinken er achteraan goot, gierde de energie door mijn lijf. Toen wist ik: dit moet ik naar Nederland halen.”
De fabrikant van Extra Joss is Kalbe International, een farmaceutisch bedrijf uit Indonesië. Groot stuurde het bestuur op LinkedIn een bericht. „Ze waren verrast dat iemand in Europa interesse toonde in het product en twee weken later had ik een afspraak.”
Veel cafeïnepoeders focussen op een gezonde levensstijl en kun je gebruiken voor of tijdens het sporten. Extra Joss is een andere weg is ingeslagen. Op de website staat, met een knipoog, dat je met het poeder duizend dagen kan feesten zonder kater en dat Extra Joss gemengd met wodka het populairste drankje is onder studenten.
Gat in de markt
Cafeïnepoeder in het uitgaansleven blijkt een gat in de markt te zijn. Groot: „Mijn omzet groeit per jaar met ongeveer 20 procent. In 2023 werden er voor het eerst ruim 500.000 zakjes in één jaar verkocht.” Toch begrijpt hij waarom andere cafeïnepoeders zich niet focussen op studenten. „Een gezonde levensstijl is in de supermarkt makkelijker te verkopen. Kijk maar naar alle proteïneshakes en energiepoeders die in het schap liggen. Bovendien spreekt niet iedereen de taal van de studenten.”
De grootste afnemers van Extra Joss zijn inderdaad leden van studentenverenigingen. Groot: „Ik kan aan de verkoopcijfers zien wanneer de feestweken van studentenverenigingen zijn. Een tijdje terug was Hoogtij [een meerdaagse feestweek van studentenvereniging L.A.N.X.]. Dan wordt er opeens heel veel ingeslagen in Amsterdam.”
Hoe weet Groot zo zeker dat de kopers dan leden van de verenigingen zijn? „De besturen van die verenigingen bestellen het gewoon met de verenigingsmail, dus dat zie ik terug in de mailadressen van de bestellingen”, verklaart Groot.
Lohmeijer heeft wel een idee waarom Extra Joss juist onder leden van studentenverenigingen zo populair is. „Het is goedkoop en bovendien is er eigenlijk geen marketing rondom Extra Joss. Je kan het dus alleen kennen via andere gebruikers. Een studentenvereniging is heel hecht, als daar Extra Joss wordt uitgedeeld kent direct iedereen binnen de vereniging het.”
Groot is het daarmee eens, maar plaatst nog wel een belangrijke kanttekening. „Een goedkoop product dat je makkelijk kan meenemen en uitdelen, maar ook een bepaalde geheimzinnigheid heeft. Het is bekend onder een bepaalde incrowd die het via een tussenpersonen kent. Als Extra Joss in de supermarkt zou liggen, valt dat aspect weg.”
Wat de jongeren het meest kenmerkt? „Wat we veel zien, is boosheid”, zegt gedragswetenschapper Nicole Verbraak. Ze werkt op een school in Hoogvliet, in Rotterdam, voor leerlingen die zijn uitgevallen op hun eigen school omdat ze daar moeilijk te handhaven waren. School2Care heet het concept, een „interventie” in de jeugdzorg, bedoeld om jongeren tijdig bij te spijkeren en te voorkomen dat ze in de gesloten jeugdzorg terecht komen. Verbraak: „Boosheid uit zich op verschillende manieren en kan overal vandaan komen. Er zit veel verdriet achter. Het kan te maken hebben met heftige gebeurtenissen, met allerlei vormen van afwijzing. Ze kunnen thuis zijn afgewezen, in hun vrije tijd. Maar ook op alle scholen die ze al hebben gehad. Dat zijn er vaak heel veel.”
De eerste School2Care-school werd dertien jaar geleden geopend, in Amsterdam. Er zijn er nu vier in Nederland. In de scholen zijn onderwijs en zorg „volledig geïntegreerd”, aldus een woordvoerder van zorgaanbieder iHUB. „Het unieke is dat op alle leefgebieden actie wordt ondernomen: school, vrije tijd en thuis.” De leerlingen in Hoogvliet zijn twaalf tot achttien jaar, wonen doorgaans thuis in de regio en zijn doorverwezen door de gemeente Rotterdam, door de jeugdbescherming of, na een veroordeling, door de reclassering.
„Wat mij opvalt, is dat ze elkaar allemaal kennen”, vertelt directeur Denise Plasmeijer. De scholieren hebben het thuis niet altijd gemakkelijk. „Soms hebben hun ouders zulke grote problemen dat er geen ruimte is om de problemen van hun kinderen op te pakken. Dan kun je denken aan geldproblemen, middelengebruik of onverwerkte trauma’s uit hun eigen jeugd: mishandeling, seksueel misbruik.” School2Care wordt gefinancierd vanuit de jeugdzorg én vanuit de gebruikelijke financiering voor gespecialiseerd onderwijs.
Koken voor oma
Er zijn drie klassen van elf leerlingen. Elk kind heeft een eigen coach. Denise Plasmeijer wandelt over de gang. Naast elke klas is een stilteruimte waar leerlingen tot rust kunnen komen „in een prikkelvrije omgeving”. Ze opent de deur naar een ruimte van de mediator. „De mediator haalt leerlingen uit de klas als het even niet lukt. Ze kunnen hier even piano spelen. Of een rondje lopen om weer focus te vinden.”
Verderop bereidt een groepje leerlingen de lunch. „Dat is onze vaste gezamenlijke maaltijd. Dan gaan de jassen uit en zijn de telefoons weg.”
De scholieren kunnen drie maaltijden per dag krijgen. Ze zijn twaalf uur op school, van acht tot acht, tenzij ze kunnen aantonen dat ze na vier uur ’s middags een zinvolle activiteit hebben. „Een echte vrijetijdsbesteding. Zodat ze niet op straat gaan hangen en dingen doen die niet door de beugel kunnen. Het avondprogramma vervalt op het moment dat je stage loopt, op voetbal zit of iets anders positiefs doet in de avond. We hadden laatst een jongen die elke vrijdagavond voor z’n oma kookte.”
Het intensieve schoolprogramma moet voorkomen dat de jongeren in de gesloten jeugdzorg terechtkomen, de leerlingen zitten hier niet voor de lol. En zo ervaren ze dat ook. Eén van de leerlingen van deze School2Care-vestiging in Hoogvliet is de 15-jarige Damian. Hij omschrijft zichzelf als iemand die „altijd rare dingen” doet. „Op de lagere school al. Brandalarm indrukken. Wc-papier in de gootsteen stoppen zodat die overloopt. Uit de klas lopen.”
Damian bevestigt wat de coaches zeggen: dat hij vaak boos is. „Mijn moeder zegt dat mijn gedrag is verbeterd. Maar als ik boos ben, ben ik agressiever dan eerst. Als ik vroeger boos was, gooide ik met controllers en boeken. Nu gooi ik met televisies of telefoons of tablets. Hier op school heb ik trouwens nog niet veel gesloopt.” Hij zegt vrij goed te weten wanneer hij erg boos wordt. „In het signaleringsplan dat van mij is gemaakt, heb ik geschreven dat ik vooral erg boos word als mensen achter me aan gaan zitten.”
De school en zijn ouders hebben Damian toestemming gegeven om met een journalist te praten. Hij zit in een apart lokaal, samen met een even oud meisje dat eveneens toestemming heeft gekregen, maar toch liever niet met haar naam in de krant wil.
Damians rechterarm is bedekt met rode en blauwe strepen en scheldwoorden. „Dat heeft een ander meisje er vanmorgen opgeschreven. Ik was erg moe en lag in de klas met m’n ogen dicht op tafel, ik was even weg. Ik werd wakker met een kleurrijke arm.” Boos is hij er niet om geworden. Boos, zegt hij, wordt hij vooral door het gebrek aan vrijheid. Zijn klasgenoot: „We hebben hier nul komma nul nul nul vrijheid. Dit is een heel heftige school.” Damian: „De regels zijn een beetje overdreven. Als ik hier op de gang loop, moet ik vragen of ik naar het toilet mag. De deur gaat open en als ik klaar ben, gaat de deur weer op slot.”
Groene, gele of rode kaart
Wat Damian dwarszit, is het systeem van gele, groene en rode kaarten. De school probeert de leerlingen zo veel mogelijk positief te benaderen. Bijvoorbeeld door groene kaarten te geven als ze „iets goeds” hebben gedaan, dat wil zeggen iets waarmee ze voorheen moeite hadden: opletten in de klas, iemand helpen, op tijd komen. Met die groene kaarten kunnen de scholieren sparen voor leuke dingen, zoals naar de bioscoop, winkelbezoek of een schoolreisje, of een avond vrij, bij hun ouders. Bij „grensoverschrijdend gedrag” worden gele of rode kaarten uitgedeeld. Damian: „Ik krijg niet zo vaak een groene kaart.” Wel heeft hij „voor het minste of geringste” een gele kaart gekregen, dat wil zeggen een soort waarschuwing, met kleine opdrachten. „Als mensen in de klas te veel praten, wil ik rust en loop ik de gang op. Dan krijg ik een gele kaart. Of als ik ga vapen in de klas. Of als ik een docent uitscheld.”
Als ze leren dat ze niet altijd maar hoeven te schreeuwen om begrepen te worden, kun je als coach al heel blij zijnNicole Verbraak gedragswetenschapper De Vliet
Als hij voor de tweede keer geel krijgt en de opdrachten op de eerste gele kaart nog niet zijn vervuld, krijgt hij een rode kaart. „Ik kreeg er ooit een paar in een week. Daar staan grote opdrachten op. Ik moest laatst een presentatie houden over voetbal. Ik moest een keer de gang dweilen en stofzuigen. Klaslokalen opruimen.” Hij kreeg onlangs ook een schadeclaim aan z’n broek. „Ik liep met een spuitbus en mijn coach liep langs mij heen. Daardoor liep hij tegen het knopje van de spuitbus aan. En zat zijn trui onder.”
Zijn klasgenoot wil ook haar hart weleens luchten over De Vliet, zoals de school in het centrum van Hoogvliet heet. „Toen ik hier voor het eerst kwam, schrok ik. Ik vond het net een dierentuin. Je wordt steeds in de gaten gehouden. Ik zat op de mavo, maar ik werd daar geschorst. Ik ging vaak niet naar die school. Ik had moeite met gedrag. Ik was brutaal. Had vaak ruzie met docenten. Omdat ze mij altijd van alles de schuld gaven. Het liep uit de hand. Thuis ging het niet zo goed, er gebeurde heel veel.”
Na een paar maanden werd ze naar deze school gestuurd, vertelt ze. „Dat is heftig. Want ik moet om vijf uur ’s ochtends opstaan om hier om acht uur te zijn en dan moet ik ’s avonds vaak tot acht uur blijven. Er zijn hier wel goede dingen. Je kunt hier een time-out nemen. Ook is de school veilig. En je hebt een eigen coach, tegen wie je alles kunt zeggen. Maar eigenlijk vind ik het verschrikkelijk, sorry. Ik krijg veel vakken niet meer. Het is eerder een soort dagbesteding. Je hebt geen tussenuren. Ik vind het een soort gevangenis.”
Geen opvoeder maar coach
De verhalen van de jongeren staan in schril contrast met de moeite die hun coaches zich getroosten hun leerlingen bij te staan. Nicole Verbraak: „Geen dag is hier hetzelfde. We geven intensieve begeleiding. Je moet stevig in je schoenen staan om hier coach te worden, je krijgt het soms wel voor je kiezen.”
De medewerkers noemen zich coach omdat ze geen groepsleider willen zijn, en al helemaal geen opvoeder. Denise Plasmeijer: „Een opvoeder hebben ze thuis al. En wij coachen de kinderen, maar ook hun ouders, hun opvoeders.”
De coaches hebben „vrijwel elke dag” contact met iemand uit het persoonlijke netwerk van de scholieren, ze gaan „minimaal een keer per maand” op huisbezoek. De scholieren verblijven hier gemiddeld zes tot negen maanden. Plasmeijer: „We proberen hen terug naar een opleiding te krijgen. We kijken bij iedere leerling wat die nodig heeft om weer vervolgonderwijs te krijgen. Dat kan van alles zijn. Een startkwalificatie voor het beroepsonderwijs, of voldoende competenties voor vervolgonderwijs. Wat we doen is onderwijs, maar veel van wat we leren heeft ook te maken met gedrag.”
Af en toe geluksmomenten
De school zou de leerlingen liefst „onvoorwaardelijk” tegemoet treden, ook bij ongewenst gedrag. Maar dat lukt niet altijd, zegt gedragswetenschapper Nicole Verbraak. „Je kunt een kind wel steeds kansen blijven geven, maar als door het gedrag andere leerlingen of de coaches niet meer veilig zijn, moet je andere keuzes maken.”
Zulke kinderen krijgen elders een „eén-op-één begeleiding” en dat pakt soms goed uit. Verbraak: „Voor sommige kinderen is wat wij doen, niet genoeg. Wij kunnen patronen niet altijd doorbreken. Die moeten behandeld worden. Zonder een behandeling wordt de kans dat ze hier slagen, een stuk kleiner. We hadden laatst een jongen die alleen maar aan het vechten was. Na die begeleiding kwam hij hier terug. Ik klop het af. Maar het gaat echt fantastisch.”
De gedragswetenschapper en haar directeur zijn verheugd over de successen, hoe klein ook. Verbraak: „Als ze leren dat ze niet altijd maar hoeven te schreeuwen om begrepen te worden, kun je als coach al heel blij zijn.” Plasmeijer: „We hebben de afgelopen twee jaar niemand hoeven doorverwijzen naar de gesloten jeugdzorg.” Verbraak: „Ik heb af en toe geluksmomenten. Anderhalve maand geleden kwam hier iemand in werkkleding binnenlopen. Ik dacht dat hij werkzaamheden moest uitvoeren. Ik herkende hem aanvankelijk niet. Hij was vijf jaar geleden hier weggegaan en kwam even vertellen dat hij zonder ons niet had gestaan waar hij nu staat. Ik dacht: voor hem hebben we het verschil kunnen maken.”
Naar de horecavakschool
Scholier Damian heeft een advies aan hulpverleners en docenten die met leerlingen werken zoals hijzelf. „Hun gang laten gaan. Minder strenge regels.” Zijn klasgenoot: „Meer vrijheid geven. Tot acht uur ’s avonds blijven helpt niet. Mij niet tenminste.” Ze willen geen docenten die tijdens de pauzes vanaf een vaste plaats de leerlingen in de gaten houden.
Damian wil na de zomer naar de horecavakschool. „Dan ga ik iedereen heel hard uitzwaaien”, lacht hij. Zijn klasgenoot weet het nog niet precies. „Ik hoop dat ik hier na de zomer weg mag. Naar een normale school.”
Hij was bijna begonnen met zijn spullen inpakken. De afgelopen weken dacht locatiemanager Peter Zwaan dat de 3 Octoberhal, een Leidse sporthal die sinds acht maanden dienstdoet als noodopvang voor asielzoekers, per 28 april zijn deuren zou moeten sluiten. Om de teleurstelling over de sluiting te dempen vierden bewoners en personeel vorige week maandag zelfs al een afscheidsfeestje.
Maar of een afscheid ook écht een afscheid is, is in de asielopvang zelden zeker, weet Zwaan. Afgelopen woensdag, vier dagen voor de officiële einddatum, hoorde hij van de gemeente dat de locatie toch nog twee maanden open mag blijven.
De zomer komt eraan en dus moeten de komende maanden veel noodopvanglocaties voor asielzoekers sluiten. Recreatieparken en hotels, die nu vaak als noodopvang worden gebruikt, willen in de zomermaanden toeristen ontvangen.
Ook voor een aantal andere noodopvanglocaties, zoals de Leidse sporthal, loopt het tijdelijke contract met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) nog dit voorjaar af. Tot en met 1 juni 2024 moeten 31 van in totaal 385 locaties sluiten, blijkt uit COA-cijfers die NRC opvroeg. In totaal vangen die locaties nu ruim vierduizend asielzoekers op. Ook later dit jaar lopen heel wat contracten af.
Demissionair staatssecretaris Eric van der Burg (Asiel, VVD) schreef twee weken geleden al aan de Tweede Kamer dat vóór 1 juli dit jaar 12.000 extra opvangplekken voor asielzoekers beschikbaar moeten komen. In de Kamerbrief spreekt hij van een „acute situatie in de asielopvang”. Dit komt niet alleen doordat veel locaties moeten sluiten en te weinig nieuwe worden geopend. Ook de instroom van asielzoekers groeit. In de eerste maanden van 2024 was die aanzienlijk hoger dan in dezelfde periode vorig jaar. En de uitstroom van statushouders – die al een verblijfsvergunning hebben – gaat te traag.
Het COA is „constant in gesprek” met gemeentes en ‘locaties’, zoals hotels, om opvangplekken te regelen. Of om de locaties wat langer open te houden, zoals in Leiden lukte. „Je schuift het probleem dan eigenlijk op. Je kunt even ademhalen, maar bent zo twee maanden verder”, zegt een woordvoerder van het COA. Daarna moet je mensen toch weer „van hot naar her” gaan slepen. „Je probeert hun alles zo goed mogelijk uit te leggen, maar het is niet fijn.”
Vierpersoonskamers
In de opvanglocatie in Leiden zitten naast asielzoekers ook statushouders. De omstandigheden zijn „sober”, vertelt Zwaan, terwijl hij een rondje loopt over het terrein. Er zijn enkel vierpersoonskamers, dus veel privacy is er niet. Voor een bezoek aan een dokter moeten de bewoners naar de andere opvang in Leiden. En zelf koken, dat gaat moeilijk in een sporthal zonder keuken.
Toch zijn de bewoners positief over het verblijf. Ja, niet kunnen koken is vervelend, zegt Abdulrahman (24) die om de hoek van de opvang zit te roken. „That’s it”. Net als andere asielzoekers die NRC sprak wil hij niet met zijn volledige naam in de krant. De werknemers zijn aardig, de bewoners zijn hecht, op het veld naast de hal kunnen ze voetballen. Het is er in ieder geval „veel beter” dan in zijn geboorteland Syrië. „Hier heb ik tenminste een beetje stabiliteit.”
Naseem verblijft sinds augustus in Nederland. Via Jordanië, Turkije, enkele Balkanlanden en Ter Apel kwam hij uiteindelijk in Leiden terecht.
Foto’s Mona van den Berg
Buiten aan een picknicktafel draait de Palestijn Naseem een sjekkie. Hij verblijft sinds augustus in Nederland. Via Jordanië, Turkije, enkele Balkanlanden en Ter Apel kwam hij uiteindelijk in Leiden terecht. „Ik heb al mijn familie achtergelaten, ik was helemaal alleen.” Hij is blij dat hij in Leiden wat vrienden heeft gemaakt. Daardoor voelt hij zich minder eenzaam. „Ik heb hier eindelijk stabiliteit”, zegt ook hij – tot straks de opvanglocatie sluit.
Syriër Iyad (47) zou een mogelijke sluiting van de locatie in Leiden ook erg vinden. „Ik heb hier na maanden eindelijk een baan geregeld”, zegt hij op de tribune in de sporthal. Hij wacht alleen nog op zijn BSN-nummer, dan kan hij aan de slag als tuinman. Dat was ook zijn beroep in zijn geboorteland. „Gelukkig zijn we nog even welkom hier.”
Lees ook Krijgt elke gemeente nu een eigen azc?
Meer opvangplekken
Sinds 1 februari dit jaar is de spreidingswet van kracht. Die moet zorgen voor meer opvangplekken en een eerlijker verdeling ervan over het land. Maar tot november overleggen gemeenten nog over de verdeling van de 96.000 (reguliere) plekken waar demissionair staatssecretaris Eric van der Burg bij de invoering van de wet om gevraagd heeft. Zij staan niet te springen om vaste opvanglocaties te realiseren. Ze zorgen wel voor tijdelijke locaties, maar dat zijn er niet genoeg. Bovendien zijn die ongeveer twee keer zo duur als reguliere opvangplekken.
Open, dicht, toch open. Locatiemanager Peter Zwaan in Leiden is de „hectiek” wel gewend. Hij werkt sinds 2012 voor het COA en heeft al meerdere keren meegemaakt dat een locatie op het laatste moment tóch open mocht blijven. Daarom had hij deze keer de beveiliging alvast ingeroosterd voor ná de beoogde sluitingsdatum. Aan personeelsleden die eigenlijk op een andere locatie zouden gaan werken, maakte hij subtiel duidelijk dat ze misschien toch hier moesten blijven. „Het zou kunnen dat…”, klonk het veel de afgelopen weken, zegt-ie. Met een glimlach: „Na zoveel jaar leer je om in meerdere scenario’s te denken.”
Naast me in de bijrijdersstoel van haar Saab zit m’n bovenbuurvrouw (91). Ze is goedgemutst als altijd. De navigatie op mijn telefoon vertrouwt ze voor geen cent.
Rij jij zó?
Ja, dat zegt-ie.
Hij is gek.
We zijn op weg naar een pandjeshuis op Rotterdam-Zuid. Niet dat we iets willen verpanden. Iets kopen willen we ook niet. We zijn op onderzoek uit.
Want uit haar woning zijn kostbaarheden verdwenen. Een witgouden, opengewerkte armband met de zin I love you in kleine diamantjes. En een lange, gouden schakelketting. Beide lagen op haar nachtkastje. Ik ken de sieraden goed, want mijn buurvrouw droeg ze vrijwel altijd. Ze waren een cadeau van haar man, die zestien jaar geleden overleed.
De armband kochten ze in Zürich. Ze zag hem in de etalage van een juwelier. Die is mooi, zei ze tegen haar man.
Die koop ik voor jou.
Door wie de sieraden zijn weggenomen is ongewis. Aan deur of raam zijn geen braaksporen. Sowieso lopen bij haar de hele dag mensen in en uit. Voor de steunkousen, de schoonmaak, om een pakje achter te laten voor de buren…
Zij heeft haar verdenkingen. Het moet iemand zijn geweest die een tijdje in haar slaapkamer kon rondneuzen zonder dat het opviel. De rok die ze op haar bed had liggen, zat half onder het matras. Er was dus ook ónder haar bed gekeken, constateerde ze. In de kledingkasten was gerommeld. Dat zag ze meteen. Ze stapelt haar sjaaltjes altijd precies op dezelfde manier. Haar hoedendoos was geopend.
In het zijkamertje was kracht gebruikt. De bureaulade die op slot zat was opengebroken met een troffel. Dat stuk gereedschap had de dief laten liggen. Óp het bureau.
Pas ’s avonds kwam ze erachter dat haar ketting en armband weg waren. Ze ploos voor de zekerheid haar hele huis uit, tot in de keukenlades aan toe. Al wist ze zeker dat ze de sieraden naast haar bed had neergelegd. Naast het glas water.
Ik heb de hele nacht wakker gelegen.
De volgende dag belde ze de politie. Twee agenten kwamen dezelfde middag. Ze namen de tijd, bekeken het opengebroken bureau, schreven een proces verbaal. Hoorden haar verdenkingen. Maar zonder bewijs kunnen ze niets.
Gestolen sieraden ga je niet dragen, redeneerde mijn buurvrouw. Die ga je verpanden. Dus wij op pad.
De man achter de balie is vriendelijk. De kans dat er gestolen spullen bij hem worden verpand, acht hij klein. Alles wordt geregistreerd. Is er aangifte gedaan, dan komt er een melding. De dief komt zichzelf wel tegen, zegt hij troostend.
We kunnen de dief niet pakken, maar wel diep minachten, besluiten we in de auto.