Een vriendin zei, toen ik vertelde dat mijn moeder slecht wende in het verzorgingshuis en vaak erg verdrietig was, dat zij daar niet over diende te klagen: ‘Brace yourself’ riep ze modern. Tuurlijk. Je kunt het daar nog heel leuk hebben.
Vroeger werd van dementerende bejaarden gezegd dat ze ‘kinds’ werden. Dat beschouwen we nu terecht als een gebrek aan respect, ook al zie je soms best kinderlijke trekken in de dementerende boven komen. Maar je ziet ook met regelmaat inzicht in de eigen uitzichtloze situatie. Vaak zijn er ook nog steeds goede momenten, soms vrolijke, soms innige. En als je van de dementerende houdt, ben je blij als die blij is en verdrietig als die verdrietig is, al kun je steeds minder delen. Spiegelen kan nog altijd wel.
Van twee kanten, dat is waarom geriater Huub Buijssen in zijn boek Het hart wordt niet dement naasten aanraadt om opgewekt te zijn, niet mee te gaan in woede, om onredelijkheid en verwijten over je kant te laten gaan, vrolijk te zijn, dingen weg te lachen. Dan valt er nog heel aardig om te gaan met wie niet meer is wie die was.
Bas van Putten schreef over de ontzetting die hem bevangt als hij zijn vader ziet in het verzorgingshuis: „De dood van zijn ik voor het fysieke sterven uit. Zijn lijf is een lijkkist.” De naaste lijdt aan rouw bij leven, die weggedrukt wordt, soms, in het zorgen. Anders dan bij een kind zijn er geen hoop en verwachting, alleen maar neergang.
Van Putten verzet zich tegen de alom heersende neiging om van alles een strijd te maken met een positieve uitkomst, al dat dappere gedoe, al die vreugde die er nog maar steeds beleefd schijnt te worden, alsof er niet ook, vooral, veel verdriet is. En dat is er natuurlijk. Ook. Hij vraagt zich af of we weigeren onze machteloosheid tegenover het leven onder ogen te zien.
De mensen die ik ken die van dichtbij te maken hebben met iemand die dementeert, zijn geen van allen op het hysterische af positief. De lege huls is een schrikbarend idee, maar wat daarvóór zit is niet per se makkelijker, noch voor de dementerende, noch voor de nabijen. Dat het soms zwaar is weet iedereen, waar Van Putten zich zorgen over maakt, is de volgens hem algemeen heersende weigering om de rouw te erkennen, de neiging die te vervangen door de valse schijn van maakbaarheid, de illusie dat het allemaal een kwestie is van persoonlijke instelling.
Ik denk vaak aan een gedicht van de Poolse dichter Zbigniew Herbert, dat begint met de bewering dat alle pogingen ‘tot verwijdering/ van de zogenaamde kelk des lijdens’ gefaald hebben. Wat er dan overblijft, schrijft hij, is zich schikken: ‘zonder valse schaamte/maar ook zonder onnodige hoogmoed’. Herbert zoekt naar een evenwicht – ‘niet met zijn stompje/ boven andermans hoofd (…) maaien’ – en wil uit het lijden iets maken waar men enigszins mee kan leven, waaraan men misschien wel ‘een flauwe glimlach’ weet te ontlokken.
Dat is iets heel anders dan de verplichte opgewektheid of de ontkenning van het lijden waar Van Putten zich tegen verzet.
Ik begrijp zijn verzet wel. Het leven is niet zo maakbaar. Al die quasi-opgewektheid is ook onvermogen om troost te bieden, en misschien zelfs ook wel weggeduwde angst voor wat ons zelf te wachten staat. Maar ik voel in mijn omgeving geen plicht tot blij beweren dat het allemaal ook heel leuk en inspirerend is. Er is vooral veel machteloze liefde, die hand in hand gaat met machteloos verdriet. Dat wel.
Moeder: „Onze 7-jarige heeft veel meegemaakt. Hij heeft diepgaande trauma- en hechtingsproblematiek. Dat vertaalt zich in hyperalert gedrag, en een onvermogen om met veel prikkels om te gaan. Door nieuwe of drukke situaties kan hij totaal overstuur raken. Hij stort dan letterlijk neer: op de grond liggen, huilen, boosheid. We houden thuis een vast ritme aan van eten, slapen, sport en activiteiten. Uitstapjes bespreken we vooraf. We leggen uit wat we gaan doen, laten foto’s of video’s zien en beantwoorden vragen. Dan lukt het vaak om een leuke dag te hebben zonder een meltdown bij thuiskomst. Als school of andere ouders iets organiseren doet hij niet aan alles mee. Voorheen ging dit vrij makkelijk. Nu hij ouder wordt, is het aanpassen moeilijker. Zo lopen we slechts één avond van de avondvierdaagse mee. Dikke tranen omdat hij, net als zijn klasgenoten, alle avonden mee wil doen. We zijn bij ons standpunt gebleven. Vier avonden overprikkeling en veel te laat naar bed, trekt hij niet. Toch voel ik mij ergens schuldig. Ontzeg ik hem te veel? Moet hij niet ‘gewoon’ leren omgaan met zijn overprikkeling? Moeten wij zijn meltdowns voor lief nemen?”
De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Traumabehandeling zoeken
Renée Uittenbogaard: „Bij trauma- en gehechtheidsproblematiek kan het zenuwstelsel zo ontregeld zijn, dat het moeite heeft om prikkels te verwerken. Het is dan tot op zekere hoogte inderdaad belangrijk om overprikkeling te voorkomen.
„Daarnaast wordt bij trauma in het heden steeds opnieuw iets geraakt dat hoort bij gebeurtenissen uit het verleden. Als er ook sprake is van gehechtheidsproblemen, kan het zijn dat uw zoon er onvoldoende op durft te vertrouwen dat u er voor hem bent en blijft om hem te helpen. Hij heeft het daarom op moeilijke momenten extra nodig dat u hem helpt om zijn emoties te begrijpen en te reguleren. Dit vraagt om therapeutisch opvoeden, waarbij het goed is om professionele pedagogische ondersteuning te krijgen.
„Daarnaast raad ik voor uw zoon traumabehandeling aan waarin ook het gezin betrokken wordt. Om zijn draagkracht en prikkeltolerantie te vergroten, moet het (gehechtheids)trauma zelf worden behandeld, anders blijft hij daar last van houden. De maatschappij zal altijd overprikkelend blijven, en u kunt hem daar niet tegen blijven beschermen. Bij het ouder worden zal hij meer behoefte krijgen aan een grotere ontdekkingsruimte, waarbij u hem ook weer wat meer los moet durven laten.”
Regie geven
Tischa Neve: „De prikkelgevoeligheid van uw 7-jarige zal waarschijnlijk niet veranderen zonder traumatherapie door een professional. Ondertussen kunt u met uw zoon gaan oefenen in het oprekken van grenzen. Toen hij jonger was had hij niet door wat hij miste, nu wel. Dat maakt het een goed moment om hem te gaan meenemen in de besluitvorming.
„Stel dat er tijdens de zomervakantie elke dag een groepsactiviteit is, zoals een zwempartijtje, een speurtocht, een bonte avond. Jullie bepalen de kaders: hij mag bijvoorbeeld om de dag aan iets meedoen. Laat hem dan meedenken: hoe zouden we dit zo kunnen doen dat het niet te veel wordt? Wat rust nemen ervoor, wat eerder weg misschien? Zo leert hij doseren, en ervaart hij ook regie.
„Voel mee met zijn teleurstelling dat het niet allemáál kan, en geef er woorden aan: ‘Ik snap dat je baalt.’
„En soms weegt de ontlading op tegen hoe leuk het was. Als dat gebeurt, blijf dan liefdevol bij hem zodat hij zich veilig genoeg voelt om zijn emoties te verwerken. Praat rustig tegen hem, zeg dat je er bent en niet weggaat. Het kan zijn dat die ineenstortingen daardoor ook minder heftig worden.”
Renée Uittenbogaard is psychotherapeut en directeur van zorgketen Basic Trust. Tischa Neve is kinderpsycholoog en opvoedkundige.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Sterrenkundigen hebben voor de derde keer een interstellaire dwaalgast ontdekt in ons zonnestelsel. Ze verwacht er de komende jaren meer te vinden met dank aan nieuwe telescopen. Onderzoek naar deze objecten kan nieuw inzicht geven in de evolutie van zonnestelsels.
De Belgische astronoom Olivier Hainaut glundert in de camera. „Ohh, het is geweldig. Het is fantastisch. Het is prachtig!” Voor het eerst ziet de sterrenkundige van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) het mysterieuze object, op eerdere foto’s een stipje maar nu in beeld van „een échte telescoop”: de Very Large Telescope in Chili. Een ovalen, diffuus lichtvlekje, eenzaam in de donkere ruimte tussen Jupiter en Mars. Een interstellaire bezoeker, recht uit een ander planetenstelsel.
De berekende baan die 3I/ATLAS zal afleggen door het zonnestelsel. Illustratie AP / NASA/JPL-Caltech
Het vlekje, genaamd 3I/ATLAS, is een komeet van vermoedelijk nog geen twintig kilometer groot, omgeven door een ijle wolk van stof en gas. Afgelopen week werd bevestigd dat het object van buiten ons zonnestelsel komt. Het beweegt met 60 kilometer per seconde, ongeveer drie tot vier keer de snelheid van een ‘normale’ komeet op die plek. Dat wijst erop dat 3I/ATLAS een enorme baanenergie heeft, die buiten het zonnestelsel is ontstaan. Ook de sterk hyperbolische baan laat daarover geen twijfel over bestaan: het object scheert één keer langs de zon en verdwijnt daarna voorgoed ons zonnestelsel weer uit.
Oumuamua
Het is pas het derde interstellaire object dat ooit is waargenomen, na 1I/ʻOumuamua in 2017 en 2I/Borisov in 2019 (de ‘I’ in de naam staat voor ‘interstellair’ – van buiten ons zonnestelsel). Oumuamua werd pas ontdekt toen hij al bijna vertrokken was; Borisov bleef maandenlang zichtbaar. 3I/ATLAS is nu net ‘binnen’ en zal ook nog maandenlang te volgen zijn (met uitzondering van oktober-november, als hij achter de zon staat). Een buitenkans voor onderzoekers die meer willen leren over de plek waar hij vandaan komt.
„Binnen een dag werden honderden waarnemingen gerapporteerd,” zegt sterrenkundige Karen Meech van de University of Hawai‘i, die – samen met Hainaut – ook nauw betrokken was bij de studie van de vorige twee interstellaire objecten. De twee coördineren wereldwijd observaties, om doublures te voorkomen – zelfs met concurrerende onderzoeksgroepen. Tijdens het gesprek blijft haar inbox pingen met berichten van goedgekeurde waarneemaanvragen en nieuwe telescoopbeelden.
Volgens sterrenkundige en planeetvormingsexpert Carsten Dominik van de Universiteit van Amsterdam bevestigen deze ontdekkingen een lang gekoesterde verwachting. „We wisten dat zulke interstellaire objecten hier moesten voorkomen, omdat ons zonnestelsel bij zijn ontstaan veel puin bevatte waarvan ongeveer de helft is weggeslingerd,” legt hij uit.
„De rest belandde in de planetoïdengordel, Kuipergordel en Oortwolk. Maar naar schatting zijn zo’n 10 biljoen van deze ijzige brokstukken de interstellaire ruimte in gekatapulteerd. En we gaan er vanuit dat ook andere jonge sterren dit doen.”
Geautomatiseerd
De ontdekking van 3I/ATLAS kwam van de Chileense telescoop van het automatische waarnemingsnetwerk ATLAS, met andere telescopen op Hawaï, Zuid-Afrika en Spanje. „Waarschijnlijk was 2I/Borisov het laatste object dat nog op ambachtelijke wijze werd ontdekt,” zegt Hainaut met lichte weemoed. „Met een verrekijker, letterlijk. Vanaf nu nemen de grote geautomatiseerde systemen het over.” En dat zal niet zonder gevolgen zijn, verwacht hij. „Met deze nieuwe observatoria kunnen we misschien wel één interstellair object per jaar ontdekken – misschien zelfs meer.”
We zullen met de nieuwe generatie telescopen waarschijnlijk tientallen van zulke objecten ontdekken
De belangrijkste van die observatoria is het gloednieuwe Vera C. Rubin Observatory in Chili, dat vorige maand officieel werd geopend. De telescoop brengt het zuidelijk hemelgewelf elke drie dagen volledig in kaart, en is dus gevoelig voor lichtzwakke, bewegende objecten. In de eerste tien uur testtijd werden al tweeduizend nieuwe planetoïden ontdekt – ruim tien procent van wat er jaarlijks wordt gevonden. „Rubin gaat een revolutie ontketenen,” zegt Hainaut. „Voor het eerst kunnen we echte populaties waarnemen van kometen, planetoïden en interstellaire bezoekers. Dan kunnen we statistiek bedrijven en het ontstaan van ons zonnestelsel beter begrijpen.”
Ook voor astrobiologen zoals Meech, geïnteresseerd in de voorwaarden voor leven buiten de aarde, is 3I/ATLAS interessant: „Als we ontdekken dat de chemie van het object afwijkt van wat we in ons zonnestelsel kennen, is dat fascinerend. Dat vertelt ons iets over hoe bijzonder – of doorsnee – onze planeet is.”
Er was een boer die naar de huisarts ging met psychische problemen. Kreeg hij het advies om een tijdje op vakantie te gaan. Waardeloze tip, vond hij. Vrij nemen? Dat kan helemaal niet als het druk is op de boerderij.
Er was een boer die nooit hulp zou zoeken, omdat hij zeker wist dat het niets zou oplossen.
Een boer die überhaupt niet wist dat je naar de huisarts kunt gaan als je last hebt van psychische problemen.
En de twee boeren die niet meer konden meedoen aan het onderzoek, omdat hun eigen worsteling te groot was.
De GGD IJsselland deed, in opdracht van de provincie Overijssel, twee jaar onderzoek naar de mentale gezondheid van boeren en tuinders in de regio. Mannen van middelbare leeftijd lopen sowieso een hoger risico, maar uit veel onderzoeken blijkt dat er bij boeren meer aan de hand is. Ze ervaren meer psychische druk dan gemiddeld en vinden het moeilijk om goede hulp te vinden. Eenzaamheid speelt ook een rol, net als het slechte imago dat boeren in sommige delen van de samenleving hebben.
Het idee van de onderzoekers was om samen met boeren en deskundigen tot oplossingen te komen en vervolgens samen met zorgmedewerkers tot actie over te gaan. Maar eerst stuitten ze op een bekend probleem, vertelt GGD-onderzoeker Annelot van Rooij: het was moeilijk om boeren te vinden die wilden praten.
Toen Ida Besten ging meedoen, begon het te lopen. Zij is boerin in Haarle, Overijssel, en was psychiatrisch verpleegkundige. Ze maakte de podcast BoerenHartstocht waarin agrariërs vertellen over hun leven. Toen zíj berichtjes ging sturen in appgroepen, wilden boeren wel meewerken.
Uiteindelijk deden 174 boeren mee met het onderzoek, dat begin dit jaar openbaar werd. Nu zit Ida Besten aan de keukentafel op haar boerderij, samen met Annelot van Rooij, om te vertellen over hun onderzoek.
Waarom hebben boeren zo vaak psychische problemen?
Besten: „Boeren zijn in staat om te denken: het is hard om heel veel aan te kunnen. Op een boerderij ga je om met leven en dood. Met de seizoenen, weersomstandigheden, klimaatverandering. Maar als het gaat om je persoonlijke leven, dan is de gedachte vaak: het lost zich vanzelf wel op. Het gaat natuurlijk altijd om allerlei facetten, maar we zien nu dat er ook druk wordt ervaren door de overheid en negatieve beelden over boeren die veel mensen hebben.”
Van Rooij: „Een boer in het onderzoek gaf een voorbeeld dat me is bijgebleven. Hij had een paar zieke koeien. Die had hij apart van de andere dieren in de wei gezet, aan de voorkant van de boerderij, zodat hij er beter zicht op had. Toen kwamen er mensen boos aanbellen waarom hij zijn dieren niet goed verzorgde, terwijl hij juist alles deed om ze beter te maken. Dat bevestigt zo’n boer in het beeld dat de samenleving op hem neer zou kijken.”
Hoe groot is de rol van het gezin, dat alles zich thuis afspeelt?
Besten: „Wij hebben twee dochters en een zoon, al wat ouder nu. Eén van onze dochters heeft weleens gezegd: ‘goh, er wordt hier alleen nog maar over stikstof gesproken, kunnen we het nog over iets anders hebben?’ Dat was een signaal voor ons, dat we onze onzekerheid en angst niet zo moeten overbrengen.”
Van Rooij: „Alles is verweven op zo’n boerderij. Een aantal boeren zei ook tegen mij: jij gaat gewoon naar kantoor, naar je collega’s die misschien een keer vragen hoe het met je gaat en of je het niet te druk hebt. Op de boerderij gaat het altijd maar gewoon door.”
De telefoon gaat. Ida Besten neemt op, zegt niets, maar rent de deur uit. Het blijkt een automatisch bericht van de melkrobot. Eén van de emmers met melk die even apart gehouden moet worden, is vol. Peter, haar man, was er al bij. Licht hijgend gaat ze weer zitten.
In het onderzoek zegt een boerin dat haar man hulp nodig heeft, maar dat ze hem niet naar de dokter krijgt.
Besten: „Het is supermoeilijk om dat te veranderen. Als je jaren iets gewend bent, jezelf overschreeuwt misschien wel, dan lukt het niet om daarvan los te komen. Er is voldoende hulp en begeleiding, maar die weten mensen vaak niet te vinden.”
Van Rooij: „En de hulp die je krijgt als je wél gaat moet dan nog aansluiten bij je leefwereld. Een huisarts die niet goed begrijpt hoe jouw bedrijf werkt, hoe je leven eruitziet, die kan je eigenlijk niet goed helpen. Zeker als je zelf al een muurtje hebt opgetrokken.”
Jullie schrijven dat het ‘in beperkte mate’ gelukt is om huisartsen ervan te doordringen met welke problemen agrariërs te maken hebben.
Van Rooij: „Het zou goed zijn als er meer samenwerking komt tussen huisartsen, ggz en meer specialistische hulp voor boeren. Je hebt verschillende hulptelefoonlijnen voor boeren en tuinders die mentale klachten hebben, maar ook erfcoaches die bij mensen thuiskomen. Veeartsen zien veel, maar hebben weinig contact met anderen. Dat is zonde, want het duurt nu vaak lang voordat problemen aan het licht komen. Huisartsen zelf kunnen ook verder vragen als ze weten dat er een boer in de spreekkamer zit. Als diegene komt met rugklachten, is het best zinnig om eens te vragen hoe het leven er verder voor staat.”
Besten: „Het zit ook bij de boeren zelf hoor. Het is goed om te weten dat er een praktijkondersteuner voor geestelijke gezondheidszorg bij de huisarts werkt. Ik stond met mijn oren te klapperen toen ik hoorde dat veel mensen daar geen idee van hadden.”
Dat is niet alleen een probleem bij boeren, toch?
Besten: „Boeren zijn geen unieke menssoort, maar ze hebben wel een heel eigen beroep, met aparte vaktermen, een bijzondere cultuur en achtergrond. Het is gewoon handig als artsen daar iets meer gevoel bij hebben. Anders keert een boer zich sneller af.”
Jullie adviseren om boeren weerbaarder te maken als ondernemer en ze praktisch te ontzorgen. Wat betekent dat in de praktijk?
Van Rooij: „Dat iemand helpt op het bedrijf als de boer het even niet meer kan bolwerken, bij ziekte of rouw bijvoorbeeld. Het is goed als duidelijk is wie dan kan helpen en hoe. En het gaat ook om het opbouwen van een onderneming die niet al je energie opslokt. Als je een investering doet, moet je even nadenken: scheelt dit me energie, of vraagt het nog meer werk? En geeft het extra druk op de financiën of juist niet?”
Besten: „Wij hebben bijvoorbeeld voor een melkrobot gekozen omdat Peter graag samen met ons aan tafel eet. Dat hij niet steeds weg moet om te melken. Dat maakt ons sterker als gezin. Maar het gaat ook om een plan maken voor als het minder gaat: wat doe je als het niet draait? Kun je groei loslaten, en waar haal je dan nog je motivatie vandaan? Dat soort gesprekken moet je voeren, anders ben je erg kwetsbaar als het gebeurt.”
Het wordt allemaal erg beladen als het gaat om de bedrijfsopvolging door de kinderen.
Van Rooij: „Ja, dat noemden boeren in het onderzoek steeds weer als een moeilijke periode. Ouders willen het goed achterlaten, kinderen willen soms veranderen terwijl hun ouders nog op het bedrijf rondlopen.”
Besten: „Wij hebben twee dochters. Eentje is wat meer GroenLinks-minded en onderzoekt in haar studie ook de gezonde leefomgeving. Onze andere dochter is neurowetenschapper en onze zoon wil het bedrijf overnemen. Daar hebben we pasgeleden als gezin een lang gesprek over gehad. Want je weet dat je de bedrijfsopvolger meer moet gunnen in wat je nalaat, anders kan het bedrijf niet blijven bestaan.”
Dat moet een spannend gesprek zijn geweest.
Besten: „Je wil het voor iedereen goed doen. En nu het boerenbestaan toch onzeker is door alle stikstofregels, is het heel spannend. Het was een heel liefdevol gesprek. Ze stonden open voor elkaars gezichtspunten. De zoon wil boeren en een goed inkomen om van te leven. De dochters vroegen hoe hij rekening zou houden met de omgeving waarin hij boert. Aan ons vroegen ze hoe we het bedrijf gingen loslaten, ze zeiden dat we tijd voor onszelf moesten nemen. Ik dacht na dat gesprek: dit komt wel goed. Het was echt een opluchting.”