Jeugdboek met een indrukwekkende beschrijving van een huwelijksmarkt in de IJstijd

Met de ogen dicht zit dienaar Úlfar voor op het vikingschip. Soms gaat hij in het ruim liggen, „zo dicht mogelijk bij het water, met zijn wang tegen het glibberige hout”. Allemaal om de golven te voelen. Zo wijst Úlfar de weg aan het schip vol Groenlanders, dwars over de Atlantische Oceaan – in de twaalfde eeuw. Al voor ze bij Noorwegen land zagen, wist hij al dat ze daar waren. „Het schip gedraagt zich hier anders, de golven buigen en kaatsen rond de eilanden.”

Het is een van de vele scènes die het jeugdboek Koningsspel van Linda Dielemans zo leuk maken voor historisch geïnteresseerden. De roman beschrijft de (fictieve) geschiedenis van het beroemdste middeleeuwse schaakspel: de Lewis-schaakstukken van walvis-ivoor, die in het begin van de negentiende eeuw op het strand van het gelijknamige Schotse eilandje werden gevonden.

Dat mensen als Úlfar op deze manier de stoere schepen van de middeleeuwse Scandinaviërs over de zeeën loodsten is heel aannemelijk, de Polynesische zeevaarders deden het precies zo in vroeger tijden. De op basis van goede research geschreven spannende boeken van de archeoloog Dielemans bevatten altijd veel van deze treffende details. Los van het verhaal over de avonturen van een Groenlands meisje met talent voor ivoorsnijden, is Koningsspel bijvoorbeeld doordesemd van machtsconflicten, sociale ongelijkheid, afgunst en de angst voor willekeur. Typisch middeleeuws! Neem die Úlfar. Op de boot vertelt hij het ivoormeisje Auga dat hij wegens misdaden in het verleden nu met handen en voeten als knecht gebonden is aan Auga’s vader, de hoofdman van het Groenlandse dorp tevens kapitein van het schip.

In plaats van Úlfar vogelvrij te verklaren, gaf de hoofdman hem genade en liet hij de man betalen met knechtschap van zichzelf én zijn dochter. Daarom is Úlfars dochter zo jaloers op Auga, zij wil leven zoals Auga. „Jij hebt het leven dat zij zou willen, jij bent vrij.” Die sociale ongelijkheid en onzekerheid zien we ook een sociaal niveau hoger, later in het verhaal in de vele bedreigingen die de koning van Noorwegen uit. Er is ook veel verbondenheid en vriendschap, maar de schreeuw om bescherming is groot. Zoals Auga in een ruzie met haar vader uitroept: „en wie komt er op voor mij?”

De sociologische inkijkjes en historische details zijn een kenmerk van Dielemans boeken, evenals het lange nawoord met historische verantwoording.

Koningsspel is haar eerste roman over historische tijden. Eerder schreef ze onder meer het bekroonde Schaduw van de leeuw (2020), over prehistorische grottekeningen en hoe die uit dromen zouden kunnen zijn ontstaan (helemaal geen gekke hypothese). Dat boek bevat ook een indrukwekkende beschrijving van een huwelijksmarkt in de IJstijd, als twee groepen jagers-verzamelaars elkaar ontmoeten. In Geestenkrijger (2015) schreef ze over de bronstijd, vol intrigerende rituele gevechten met grote bronzen zwaarden (en Stonehenge).

Lees ook
‘Schrijvend los ik archeologieraadsels op’

Archeoloog en kinderboekenschrijver Linda Dielemans.


Rode hoofden van de Italiaanse broodsoep bij de wekelijkse vergadering

Ja, misschien een beetje een uitgekauwd onderwerp, beaamden de mederedacteuren, maar als je er het woord menopauze in stopt zullen ze je stukje wel lezen. Of anders: seks. ‘Dieren doen het ook altijd goed. En soep is as such geen slecht thema, hoor.’ Dus verder maar weer.

Er was iets vreemds gebeurd. In afwijking van de gewone routine waren op de wekelijkse wetenschapsvergadering kommen soep geserveerd. Normaal gesproken werken de wetenschapsredacteuren onder hun wetenschappelijke beschouwingen dienbladen vol culinaria uit het bedrijfsrestaurant naar binnen, maar deze keer was soep op de vergadertafel gezet. Geen nuffige consommé maar een vuistdikke soep die de lepel houvast bood. Het gerecht was, verpakt in kranten, van verre aangevoerd maar toch heel warm gearriveerd omdat het vocht van dikke soep niet stromen kan.

’t Was Italiaanse broodsoep geweest, samengesteld uit bliktomaten, ui, knoflook, bouillon, peulvruchten, snijbonen, palmkool en stukjes zoete aardappel. En dus ook brood, de maker heeft het nog nagekeken. Soms deed ze ook chilivlokken in haar soep maar deze keer niet.

Nog geen vijf minuten nadat de redacteuren hun eerste hap hadden ingeslikt zaten ze met hoofden als boeien en dat was zo gebleven tot ze het laatste zwarte gat besproken hadden. Rooie koppen. Heel eigenaardig. De samenhang met het gebruik van de soep was onmiskenbaar.

Achteraf bleek het verschijnsel niet zó zeldzaam. Toen een van de eters twee weken later nog eens soep nam, nu die van het restaurant, liep hij weer rood aan en een ander had al laten weten heel váák een rood hoofd te krijgen, ook van warme thee en koffie en dergelijke.

Vertering en opslag van voedsel

Dat laatste was de vingerwijzing die niet werd opgemerkt. Het eerste wat je denkt is toch dat het rood aanlopen een uitdrukking is van de warmte die vrijkomt als het voedselverteringssysteem op gang wordt gebracht. Het transporteren, omzetten en – vooral – het opslaan van de voedselbestanddelen in de vorm van glycogeen of vet kost veel energie en een flink deel daarvan komt vrij in de vorm van warmte. Het extra energieverbruik kan wel 10 procent zijn van het totaal dat dagelijks aan energie wordt ingezet, tenzij men sportfanaat is, dan is het minder. Lang niet iedereen gebruikt evenveel energie voor de vertering en opslag van eenzelfde hoeveelheid voedsel en er is wel gedacht dat dit verklaren kan waarom sommige mensen eerder dik worden dan andere. Voor de ‘diet-induced thermogenesis’ is de laatste tijd weer veel belangstelling.

Maar de thermogenese komt altijd langzaam op gang en bereikt pas anderhalf uur na het eten haar maximum. Dat maakt het onwaarschijnlijk dat ze iets met de rode hoofden te maken heeft. In koffie en thee zit sowieso bijna niets dat om energie vraagt.

Waar kwamen die rode hoofden dan vandaan? Google kwam er ook niet uit. ‘Facial flushing after (eating) a hot meal’ kreeg wel aandacht bij Reddit en andere fora maar dat leverde weinig bruikbaars op. Het Wikipedia-lemma ‘flushing (physiology)’ plaatste het rood aanlopen vooral in de medische sfeer: koorts, allergie, vergiftiging en overmatige zonnebrand. Nu ja, van heet douchen krijg je natuurlijk ook een rood hoofd en van hollen en hoesten ook en er is de welbeschreven reactie op het eten van heet eten, zeg maar het sambaleffect. Sommige mensen krijgen een rood hoofd van alcoholgebruik, Japanners, Chinezen en Koreanen voorop omdat die alcohol anders verwerken dan wij: Asian flush. De hormonaal gestuurde hot flashes, de opvliegers van de menopauze, staan ook in het Wiki-lemma en er is een apart hoekje ingeruimd voor de ‘sex flush’. Dat is de aanduiding voor de roodverkleuring van allerlei lichaamsgebieden onder invloed van zwaar vrijen, in het bijzonder vrijen dat uitmondt in een orgasme. Volgens Wikipedia verkleuren vrouwen eerder en heviger dan mannen. Voor zover viel na te gaan speelde dit allemaal niet tijdens de vergadering van de wetenschapsredacteuren.

Het bescheiden blozen

Nu is natuurlijk bekend dat het Engels naast ‘flushing’ ook ‘blushing’ kent: het bescheiden blozen als mildere vorm van een knalrood hoofd krijgen. Waar flushing vooral aandacht krijgt van medici en fysiologen is blushing helemaal het domein van de psychologen. Blozen kan immers een uiting zijn van gêne, vreugde, angst en woede en al die andere emoties. Blozen kan zo subtiel zijn dat er een infraroodgevoelige camera aan te pas moet komen om veranderingen in het warmtepatroon van het gezicht vast te stellen. Dat werd duidelijk toen psychologen heteroseksuele psychologiestudenten ertoe aanzetten elkaar – oppervlakkig – lichamelijk te onderzoeken. Het warmtepatroon van het gezicht van de ‘patiënt’ veranderde heviger als de ‘dokter’ van het andere geslacht was en naarmate hij/zij dichter in de buurt kwam van intieme gebieden. Maar het was eigenlijk vooral de camera die het waarnam, of de studenten het zelf zagen stond in 2012 nog niet vast. Misschien vermoedden ze iets.

De thermografische camera is ook ingezet om na te gaan welk deel van een meisjesgezicht vooral reageert op een compliment dat vroeg in een serieuze conversatie wordt uitgesproken en welk deel het vooral van een laat compliment moet hebben. Wat daar nu precies uitkwam werd de buitenstaander niet duidelijk, zijn oog bleef haken aan de terloopse notitie dat dieren niet blozen kunnen. Nu, dat ziet de thermografische camera dan toch anders. Ook in de gezichten van apen (kleine en grote) veranderen de warmtepatronen voorspelbaar en reproduceerbaar onder invloed van vreugde of ergernis.

Lezer! Er valt niet langer omheen te draaien: het is niet gelukt om te achterhalen waarom de soepeters zo rood werden. Aan het eind van deze overwegingen was er opeens de inval: was het een speciale emotie? Vreugde? Verrassing? Verwarring?


Wat mensen belangrijk vinden lijkt langer te duren

Vakantiedagen vol avontuur en nieuwe indrukken lijken vaak weken geduurd te hebben, terwijl mensen zich van normale werkdagen weinig herinneren. Amerikaanse neurowetenschappers hebben hiervoor een verklaring gevonden: waardevolle ervaringen verlengen het gevoel van tijd. Hersenen verwerken meer informatie over dingen die belangrijk zijn. Dit kost extra inspanning en verlengt daarmee het besef van tijd. Ervaringen waarvan de tijdsbeleving langer is, onthouden mensen ook beter. De bevindingen zijn vorige week gepubliceerd in Nature Human Behaviour.

Voorheen dachten wetenschappers dat je tijd niet kunt waarnemen zonder externe prikkels. We hebben immers geen aparte zintuigen die tijd registreren. Maar mensen kunnen wel degelijk een interpretatie geven van tijdsduur. Zo beïnvloeden intensere prikkels de tijdsbeleving. Hardere geluiden lijken langer te duren dan in werkelijkheid. Ook visuele eigenschappen verlengen het gevoel van tijd, zoals foto’s met diepere kleuren of een sterker contrast.

Sinds kort is het duidelijk dat ook ‘hoe’ we iets zien invloed heeft op de tijdsbeleving. Foto’s die ‘de moeite waard’ zijn, verlengen de perceptie van tijd, concludeerden wetenschappers van de George Mason University in Virginia.

Groot, leeg magazijn

Aanvankelijk wilde het onderzoeksteam weten of ‘grootte’ en ‘rommeligheid’ van scènes op foto’s invloed hebben op de tijdsbeleving. De wetenschappers definieerden een foto met een goed gevulde kast bijvoorbeeld als ‘kleiner’ en ‘rommeliger’ dan een foto met een groot, maar leeg magazijn. Deelnemers kregen 102 foto’s minder dan een seconde lang te zien (tussen 300 en 900 milliseconden). Vervolgens moesten ze aangeven of ze de foto ‘kort’ of ‘lang’ hadden waargenomen.

Deelnemers dachten dat ze langer naar de foto’s met grote en nette scènes hadden gekeken dan de werkelijke tijd. Bij foto’s met kleinere en ‘meer rommelige’ scènes was hun tijdsbeleving juist korter.

De onderzoekers hebben hier twee verklaringen voor: rommelige scènes zijn moeilijker om doorheen te navigeren, of de rommel maakte het lastiger om objecten te herkennen. In beide gevallen besteedden de hersenen minder tijd aan het verwerken van informatie, wat resulteerde in een korter besef van tijd, concludeerden ze.

Het team onderzocht ook of ‘belangrijke’ foto’s de perceptie van tijd veranderen. En inderdaad werden foto’s die ‘de moeite waard’ waren om te onthouden, door deelnemers naar hun gevoel langer bekeken.

onderzoekerMartin Wiener Wanneer we iets zien wat belangrijk is, willen we er meer informatie uithalen

Het team gebruikte dezelfde foto’s in een computermodel dat het menselijke visuele systeem nabootst (R-CNN). Ze toonden aan dat de hersenen boeiende foto’s sneller verwerken dan minder boeiende foto’s. De hersenen willen namelijk zoveel mogelijk informatie verzamelen van een boeiende foto, waardoor ze meer informatie per tijdseenheid verwerken. Dit zorgt ervoor dat de tijdsbeleving vertraagt: het is alsof het geheugen de beelden langzamer afdraait.

„Het model liet ons zien dat we tijd gebruiken om te begrijpen wat er om ons heen gebeurt. Wanneer we iets zien wat belangrijk is, willen we er meer informatie uithalen en verlengen we ons gevoel van tijd”, zegt Martin Wiener, cognitief neurowetenschapper en een van de auteurs van de studie.

Ook blijkt dat de relatie tussen tijdsbesef en herinnering twee kanten op werkt. Als een foto de moeite waard is om te onthouden, besteden de hersenen er meer tijd aan, en is de kans ook groter dat de foto beter herinnerd wordt.

Het team wil nu dezelfde experimenten uitvoeren bij een grotere groep deelnemers en aanvullen met hersenscans, om zo de hersenactiviteit te meten. Wiener suggereert dat het brein in de toekomst kunstmatig gestimuleerd kan worden om zo processen van tijd en geheugen te beïnvloeden.

Volgens de onderzoeker heeft de studie ook bredere implicaties: „Om te voorkomen dat dagen als een blur voorbijvliegen, onderneem dan voor jou nieuwe en interessante dingen”, aldus Wiener.


I was like, why..? Waarom zeggen internationale studenten zowat in elke zin ‘like’?

In onze universiteitssteden hoor je nu vaak het Engels dat Europese studenten onder elkaar gebruiken. En vaak komt daarin de hele tijd het woordje ‘like’ voorbij. Soms zelfs in iedere zin. Waarom doen ze dat?

Bertus van Rooy, hoogleraar Engelse taalkunde aan de UvA, zegt dat dit ooit in de VS is begonnen, „vermoedelijk in Los Angeles”. Vervolgens heeft het zich verspreid over andere Engelstalige gebieden. En nu heeft het zich dus ook genesteld in het Engels van jonge mensen voor wie het Engels niet de moedertaal is. Van Rooy weet dit uit eigen waarneming, hij heeft veel internationale studenten. Je kunt het een plaag vinden, een soort epidemie. Maar als taalkundige stelt Van Rooy vast dat ‘like’ altijd wel een functie heeft in de zin. Sterker nog, dat ene woordje bedient maar liefst drie verschillende taalkundige functies die in alledaagse gesprekken van cruciaal belang zijn. De oudste functie is die van approximator: ‘like’ drukt uit dat wat volgt ‘ongeveer’ zo is. ‘I have a teacher, she is like 50 years old.’ De lerares is ‘een jaar of 50’. ‘I must have been there for like 4 hours.’ ‘Misschien wel’ vier uur.

Een relativerend woordje

Mensen zeggen om de haverklap dingen die niet heel precies zijn, maar ongeveer zo. De gesprekspartner weet dat ook wel, maar toch kan het geen kwaad om er een relativerend woordje bij te zetten. In het Nederlands zijn er heel veel van die relativerende woordjes: ‘zeg maar’, ‘ofzo’, ‘misschien’… Uit deze approximator heeft zich vervolgens een tweede functie ontwikkeld: die van quotative. In een gesprek geven mensen hun gedachten en gevoelens en die van anderen voortdurend weer in de directe rede. ‘like’ geeft dan aan dat die directe rede alleen maar een benadering is daarvan. Dus eigenlijk ook weer: ‘ongeveer’. ‘I was like wow.’ Ik had zoiets van wow. ‘She was like oh what have you done.’ Zij had zoiets van o jee wat doe je nou.

Uit de approximator heeft zich volgens Van Rooy ook de derde functie ontwikkeld: die van filler. „Een gevolg van semantic bleaching”, zegt hij. „De originele betekenis verbleekt, verzwakt, verdwijnt.” Waardoor ‘like’ opeens dezelfde functie krijgt als woordjes als ‘eh’, ‘ja’ en ‘nou ja’, die je midden in een zin kunt gebruiken als je heel even tijd nodig hebt voor het verder formuleren van de zin. Die korte pauze vul je in met zo’n woordje. Omdat fillers meestal gebruikt worden vóór dat deel van de zin dat het minst snel geformuleerd wordt, is het vaak voor de gesprekspartner een signaal dat nu het belangrijkste (meest informatieve) deel van de zin gaat komen. ‘I was like really impressed.’ ‘Ik was eh heel erg onder de indruk.’ ‘He like just asked a whole lot of questions.’ ‘Hij had eh echt een heleboel vragen.’

In één zin kunnen alle drie de functies voorkomen. Op internet zegt een artiest die zowel zanger als acteur is over die twee hoedanigheden: „For me they’re like the same energy, which is like when people are like you have to choose, I’m like they feel the same.” In het Nederlands zou dat zo kunnen klinken: „Voor mij hebben ze zeg maar dezelfde energie, ik bedoel nou ja als mensen zeggen van je moet kiezen heb ik zoiets van voor mij zijn ze hetzelfde.” Achtereenvolgens: ‘zeg maar’, ‘nou ja’, ‘van’, ‘zoiets van’. De Nederlandse zin klinkt daardoor gevarieerder dan de Engelse zin met vier keer ‘like’.

<dmt-util-bar article="4197621" headline="I was like, why..? Waarom zeggen internationale studenten zowat in elke zin ‘like’?” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/05/01/i-was-like-why-waarom-zeggen-internationale-studenten-zowat-in-elke-zin-like-a4197621″>

Nijlpaarden liggen in de opdrogende Botswaanse modder, ‘alsof ze in beton zitten’

Normaal gesproken is de Okavangodelta in Botswana een „paradijs voor nijlpaarden”, zegt Herbert Prins, emeritus hoogleraar resource ecology aan Wageningen University & Research. „Er zijn veel riviertjes waarin ze kunnen afkoelen, weinig grote krokodillen en er zijn grote uitgestrekte stukken met hun favoriete eten: kort, jong gras.” Maar bij ernstige droogte, zoals die zich sinds begin dit jaar voordoet in zuidelijk Afrika, kan het zijn dat riviertjes droogvallen en gras verdort. „Nijlpaarden gaan dan zwerven”, zegt ecoloog Shaya van Houdt, die twee jaar geleden een artikel publiceerde over mens-nijlpaardconflicten in Afrika. „Ze verlaten het water waar ze overdag in zitten, en gaan ’s nachts op zoek naar eten. In droge perioden kunnen ze makkelijk 10 kilometer afleggen. 15 kilometer is ook weleens gezien.”

In dit geval is een kudde nijlpaarden stroomafwaarts getrokken van de Thamalakanerivier, in het zuidelijk deel van de Okavangodelta. De kudde is geëindigd in een modderpoel vlak bij Maun, ook wel de toerismehoofdstad van Botswana genoemd. „Het lijkt alsof ze daar vast zijn komen te zitten”, zegt Van Houdt. Prins bevestigt dat. „Alsof ze in beton zitten.” Hij vreest voor hun leven. Mocht het nog gaan regenen, dan is de kans groot dat ze verdrinken. De regen maakt de bovenste laag modder vloeibaarder, maar dringt moeilijk diep door. Dus blijven de nijlpaarden „muurvast” zitten.

De huidige droogte in zuidelijk Afrika heeft niet met klimaatverandering te maken, schreef de World Weather Attribution (WWA) twee weken geleden. Bij extreme weersgebeurtenissen onderzoekt de organisatie de rol van het opwarmende klimaat. Naarmate de wereldwijde temperatuur is toegenomen is het in zuidelijk Afrika in de periode december-februari – de piek van het regenseizoen – juist méér gaan regenen, zo laten de data zien. WWA brengt de extreme droogte eerder in verband met El Niño, en met andere variërende klimaatpatronen (zoals de Indian Ocean Dipole).

„Het is een treurig gezicht, die vastzittende nijlpaarden”, zegt Prins. Tegelijkertijd is dit typisch voor savanne-ecosystemen. „Het zijn boom and bust-systemen, ze worden geregeerd door grillige, heftige events. Buffelkuddes verliezen bij zo’n droogte álle jonge dieren. Zo lang dit niet te vaak gebeurt, herstellen populaties zich.”


Het redden van de aarde heeft een onverwacht effect: kraters op buurplaneet Mars

Oeps! Voor het eerst heeft de mensheid zelf een zwerm ruimtekeien gecreëerd. Die kunnen over duizenden jaren inslaan op Mars, berekenden Italiaanse onderzoekers. De aarde blijft buiten schot, maar de kunstmatige meteorenzwerm roept wel vragen op: wie is verantwoordelijk bij schade?

Op 26 september 2022 knalde het NASA-ruimteschip DART (Double Asteroid Redirect Mission) frontaal op Dimorphos, een klomp ruimtesteen van 177 meter doorsnee. Het doel was om te kijken of in de toekomst een op de aarde afrazende planetoïde met een ferme klap uit zijn baan gestoten kan worden.

Dat lukte: de duw die Dimorphos van de inslag kreeg, was boven verwachting, bleek uit metingen naderhand. Maar de botsing had ook een onverwacht effect. Op beelden van de ruimtetelescoop Hubble na de inslag zagen astronomen 37 ruimtekeien van maximaal zo’n 7 meter die door de botsing losgeslagen waren.

Marco Fenucci van de ruimtevaartorganisatie ESA en een collega vroegen zich af wat er op den duur gebeurt met deze zwerm. „We wilden nagaan of deze stenen onderschept konden worden door de aarde of door Mars”, zegt Fenucci aan de telefoon. Met gespecialiseerde software projecteerden ze de banen van de zwerm zo’n 20.000 jaar in de toekomst. Uitkomst, gepubliceerd op de preprint-website Arxiv.org: de baan van de aarde zullen ze niet kruisen, maar die van Mars wel, over ongeveer zesduizend jaar, en weer over twintigduizend jaar.

Bij een inslag op aarde zouden stenen van deze afmetingen verbranden in de atmosfeer, zegt Fenucci, „maar voor Mars is het een ander verhaal, omdat de atmosfeer veel ijler is. Daar zullen ze inslaan en kraters veroorzaken.”

Ethische en juridische kwestie

Of en wanneer dat echt gebeurt, is niet te berekenen, maar de mogelijkheid alleen al wijst wel op een ethische en juridische kwestie, vindt Fenucci: „Als je met activiteiten in de ruimte grotere ruimtestenen losmaakt die de aarde wel raken, dan ben je in principe verantwoordelijk.”

Dat zou kunnen gebeuren als er daadwerkelijk een catastrofaal aanstormend ruimterotsblok weggebiljart wordt, maar mogelijk ook bij explosies om grondstoffen uit ruimterotsen te winnen, iets wat een aantal bedrijven van plan is.

„Het is geweldig dat we nu weten dat we een planetoïde kunnen afbuigen, en als een paar stenen op Mars crashen is dat echt geen rampzalig ethisch probleem”, zegt wetenschaps- en godsdienstfilosoof Mary-Jane Rubenstein van de Wesleyan-universiteit in Connecticut in de VS. Zij schreef het boek Astrotopia (2023), waarin ze waarschuwt voor de ‘rampzalige’ gevolgen van de huidige snelle commercialisering van de ruimtevaart.

Technologiebedrijven hebben er immers een handje van voldongen feiten te creëren, betoogt ze, sneller dan wetgeving kan bijhouden, en in dit geval met mogelijk rampzalige gevolgen. „En daarna is het heel moeilijk om de gang van zaken terug te draaien. Ik ben niet bang dat NASA doldraait en alle planetoïden wil afbuigen, maar het dit is wel een aanwijzing voor de groeiende noodzaak om met wetgeving te komen voor zaken als ruimtemijnbouw.”


Deze massagraven vertellen het verhaal van de geboorte van het verschijnsel oorlog

Voordat er drones bestonden en kruisraketten, tanks en mitrailleurs, waren er knuppels, bijlen, speren en pijlen. Oorlog is „de strijd tussen twee of meer volken”, aldus de Van Dale. In de twintigste eeuw stierven ongeveer 230 miljoen mensen als gevolg van oorlogshandelingen, en ook in de eenentwintigste eeuw is de vrede nog niet uitgebroken. Hoe is dit ooit zo ver gekomen? Wanneer en waarom gingen mensen voor het eerst groepsgewijs met elkaar op de vuist, en hoe deden ze dat?

Die vragen zijn niet makkelijk te beantwoorden, vanwege de schaarste van het bewijsmateriaal. Van geschreven bronnen is in de vroege menselijke geschiedenis geen sprake; alle informatie over de geboorte van oorlog komt van de archeologie – en dan met name van de bestudering van menselijke resten. Zijn daarop sporen van geweld te zien?

Er bestaan aanwijzingen dat de mens al vroeg gewelddadig gedrag vertoonde. Op een Homo erectus-schedel uit de Huludong-grot in China (ongeveer 600.000 jaar oud) zijn verschillende geheelde verwondingen aangetroffen, die het gevolg zouden kunnen zijn van een klap met een voorwerp. Van recenter datum (30.000 jaar geleden) is het lichaam van een man (Homo sapiens) uit Soengir in Rusland. Bij hem is in een ruggenwervel een niet geheelde (en dus dodelijke) wond aangetroffen die veroorzaakt moet zijn door een geworpen, scherp projectiel.

In zowel het Chinese als Russische geval kan er sprake zijn van interpersoonlijk geweld óf van een (jacht)ongeluk. Daarnaast gaat het om de dood van een enkel individu. Van een oervorm van oorlog is dus zeker nog geen sprake. Daarvoor is een sprong in de tijd nodig, naar het eind van de laatste ijstijd.

Jager-verzamelaarsJebel Sahaba, ± 12.000 v.Chr.

Er lag in Noord-Afrika dan wel geen ijs, maar prettig toeven was het er zeker niet tijdens het Laatste Glaciale Maximum (hoogtepunt 20.000 jaar geleden). Wereldwijd was het gemiddeld zes graden kouder dan nu, en ook in Afrika was het klimaat koud en droog. Zo’n vijftienduizend jaar geleden bracht een overstroming van het Victoriameer enige verlichting. De huidige loop van de Nijl ontstond en langs de oevers van de rivier was het goed jagen en vissen. Dat leidde ertoe dat mensen zich in deze smalle strook min of meer permanent gingen vestigen én dat er competitie ontstond om de beste plekjes.

Waartoe dat kon leiden, ontdekte de Amerikaanse archeoloog Fred Wendorf in 1964. Hij trof op de grens van Egypte en Soedan bij de plaats Jebel Sahaba een graf aan waarin de lichamen van 61 mensen lagen. Het was duidelijk dat een aantal van hen door geweld om het leven was gekomen. Het grafveld is inmiddels verdwenen onder het oppervlak van het Nassermeer, maar de botten die Wendorf aantrof zijn voor de wetenschap bewaard gebleven.

In 2021 publiceerde een team Franse wetenschappers een compleet nieuwe analyse van het materiaal, waaruit bleek dat het geweld waaraan de slachtoffers waren blootgesteld niet eenmalig was. Ze kwamen tot die conclusie omdat ruim een derde van de lichamen verse én geheelde kwetsuren vertoonde.

Jebel Sahaba: verwondingen uit de middensteentijd (12.000 v.Chr.).
Foto Isabelle Crevecoeur

Ruim de helft van de verwondingen was veroorzaakt door een projectiel met een stenen punt: speren of pijlen dus. De plek van de verwondingen verraadt dat er geen sprake was van een ‘veldslag’ waarbij twee groepen tegenover elkaar stonden. Het ging hier waarschijnlijk om valstrikken of raids op de nederzetting. Verwondingen aan de onderarmen en handen laten zien dat sommige slachtoffers hebben geprobeerd aanvallen met slagwapens af te weren.

Al met al komen de Franse onderzoekers tot de conclusie dat er bij Jebel Sahaba sprake is geweest van regelmatig terugkerend geweld tussen groepen, zeer waarschijnlijk veroorzaakt door klimatologische omstandigheden en schaarste van levensmiddelen.

Buiten Afrika zijn er geen vergelijkbare graven gevonden uit deze periode, het einde van het pleistoceen. Het lijkt erop dat in Europa pas in het mesolithicum (de periode tussen de laatste ijstijd en de introductie van de landbouw, 10.000 tot 5.000 voor Christus) het geweld tussen jager-verzamelaars toeneemt. Van de ongeveer 1.700 mensen uit het mesolithicum van wie stoffelijke resten zijn gevonden, is er bij 77 sprake van ernstige verwondingen. Het belangrijkste gebruikte wapen lijkt de pijl-en-boog. Omdat echter van veel botbreuken en schedelfracturen niet kan worden vastgesteld of ze het gevolg zijn van een ongeluk, verminking na de dood, of een klap met een slagwapen, is het onduidelijk hoe veelomvattend het geweld tijdens de middensteentijd was. Van vechtende groepen is in ieder geval (nog) geen onomstotelijk bewijs gevonden.

Late steentijdTalheim, ± 5000 v.Chr.

Dat is anders voor de late steentijd (het neolithicum), toen de landbouw zijn intrede had gedaan in Europa. Lang bestond het idee dat de vroege boeren een vreedzaam leven leidden, maar daar maakte een vondst bij het Duitse plaatsje Talheim in 1983 een einde aan. Archeologen troffen er in een massagraf de lichamen aan van achttien volwassenen en zestien kinderen, allen door geweld om het leven gekomen.

De mensen in deze nederzetting maakten deel uit van de bandkeramiekcultuur, zogenoemd vanwege de kenmerkende versieringen op hun aardewerk. Ze leefden met hun families in langhuizen, woningen van ongeveer zes bij twintig meter, en deden aan landbouw en veeteelt. Daarbij gebruikten ze bijlen en dissels, waarvan ze de kop vervaardigden uit geslepen steen.

Dat dit gereedschap ook voor andere zaken kon worden gebruikt, ontdekten de bewoners van de nederzetting bij Talheim op een kwade dag zo’n zevenduizend jaar geleden. De boerengemeenschap werd toen overvallen door een groep buitenstaanders die 34 mannen, vrouwen en kinderen vermoordden. Enkele slachtoffers werden geraakt met pijl-en-boog, maar het merendeel overleed door een klap op het hoofd met een bijl of een dissel.

Talheim: archeologisch onderzoek aan skeletten in een massagraf (5000 v.Chr.).
Foto Getty Images

Wat was hier gebeurd? Onderzoek uit 2008 naar de herkomst van de doden biedt een mogelijke verklaring voor het geweld. Aan de hand van strontium-, zuurstof- en koolstofisotopen in tandglazuur is te achterhalen waar iemand zijn jeugd heeft doorgebracht, omdat elke omgeving een unieke signatuur nalaat in het gebit van een opgroeiend persoon. Het bleek dat een aantal mannelijke slachtoffers en kinderen uit de buurt kwamen van Talheim, maar dat geen van de dode vrouwen lokale wortels had. De onderzoekers concluderen dat de vrouwen die wél lokale wortels hadden, met geweld uit de nederzetting zijn geroofd door mannen van een naburige groep. Zij waren, gezien de gebruikte wapens, ook boeren.

In de jaren na de macabere vondst bij Talheim zijn op meer plekken in Europa graven blootgelegd die duiden op grootschalig geweld. Bij Schletz in Oostenrijk ontdekten archeologen een massagraf met daarin de lichamen van minstens 67 mensen die allen dodelijke verwondingen aan hun schedel hadden. De manier waarop de lichamen verspreid lagen, maakte duidelijk dat de lijken in één keer in het graf gedumpt zijn. De onderzoekers vonden alleen mannen en kinderen. Omdat vrouwen ontbraken, zou vrouwenroof ook hier een motief voor de overval kunnen zijn.

Om de nederzetting heen lagen twee grachten, die als verdedigingswerken dienst zouden kunnen hebben gedaan. Archeologen zijn het er echter niet over eens of dit soort structuren – die vanaf deze tijd vaker opduiken in het landschap – een militaire functie hadden, of dat ze vooral een ceremoniële rol vervulden. Hoe het ook zij, bij Schletz beschermden ze de nederzetting niet tegen geweld van buiten.

Lang bestond het idee dat de vroege boeren een vreedzaam leven leidden. Maar nee

Bij Schöneck-Kilianstädten in Duitsland vond rond 5000 voor Christus nog een slachtpartij plaats. Archeologen van de universiteit van Mainz melden in 2016 dat ze een massagraf hadden gevonden met daarin 26 lichamen, voornamelijk mannen. Naast dodelijke verwondingen aan de schedel, troffen ze bij veel slachtoffers ook sporen van marteling aan.

De nederzetting bij Kilianstädten bevond zich op de grens tussen verschillende groepen van de bandkeramiekcultuur, wat de bewoners extra kwetsbaar maakte voor conflicten. De Duitse archeologen vermoeden dat, na een periode van flinke bevolkingsgroei, klimatologische problemen zevenduizend jaar geleden zorgden voor een achteruitgang in de voedselvoorziening. Omdat de Europese landbouwers – in tegenstelling tot hun jagende en verzamelende voorgangers – niet zomaar konden vertrekken, leidde deze schaarste tot geweld van groep tegen groep. Scheve sociale verhoudingen – welke groep had het meeste toegang tot vrouwen, land en prestigevoorwerpen? – hebben de drang om oorlog te voeren mogelijk versterkt.

Deze drie massagraven vormen wellicht het topje van de ijsberg. In een overzichtsstudie uit 2023 komen de auteurs tot de conclusie dat voor Noordwest-Europa het neolithicum mogelijk een hoogtepunt vormde in de geschiedenis van menselijk geweld. Ook in het Midden-Oosten, waar de bronstijd eerder aanbrak dan in Europa, was de steentijdperiode daarvóór uitzonderlijk gewelddadig, blijkt uit een overzicht van het geweld in deze regio.

Bronstijd Tollense, 1200 v.Chr.

De vroege boeren die oorlog wilden voeren, moesten dat doen met hun dagelijks gereedschap. In de volgende ontwikkelingsfase van het fenomeen oorlog verandert dat. De bronstijd zag de ‘uitvinding’ van het zwaard (achttiende eeuw voor Christus) en het schild (zeventiende eeuw voor Christus), de eerste wapens die geen nut hadden in de jacht. Vooral dat laatste attribuut zorgde voor een revolutie in de oorlogvoering. Het schild zorgde ervoor dat het voor krijgers aantrekkelijk werd om in een formatie te vechten, vanwege de wederzijdse bescherming die van een rij schilden uitgaat. Dat vereiste organisatie, training en hiërarchie – en de daarbij horende hogere status.

Zo’n 3.200 jaar geleden troffen in de buurt van de Oostzee bij de rivier de Tollense twee bronstijdlegers elkaar. In andere delen van de wereld was het schrift toen allang in gebruik – en komen we oorlogen tegen op inscripties – maar deze veldslag in het westen van Europa is alleen bekend door de vondst van een massagraf in 1996. Opgravingen in de jaren erna brachten de resten van ruim honderd mannen en vijf paarden – zo’n tienduizend botten – boven de grond. Als deze hoeveelheden worden geëxtrapoleerd naar de drie kilometer die het slagveld waarschijnlijk lang was, zouden hier misschien wel tweeduizend mannen tegen elkaar gevochten hebben. Dat zou het treffen bij de Tollense voor dit tijdvak de grootste veldslag ten noorden van de Alpen maken.

Tollense: een massagraf (1200 v.Chr.) met resten van circa honderd mensen.
Foto Stefan Sauer/Tollense Valley Project

De vondst van paarden bij de Tollense was niet verrassend, want die hadden al rond 3.000 voor Christus hun opwachting gemaakt in Europa. Ze arriveerden vanaf de Euraziatische steppe met de Yamnaya. Van dit volk weten we dat hun genetische signatuur snel na hun komst dominant werd in Europa. Over de oorzaak van dit verschijnsel bestaat flinke discussie. Kwam het door ziekte, of omdat de steppenruiters aantrekkelijker partners waren, óf omdat ze hun boerenconcurrenten massaal over de kling joegen? Er zijn wetenschappers die een bloedbad vermoeden aan het begin van de bronstijd.

Bij de Tollense was anderhalf millennium later zéker sprake van een slachtpartij. Naast botten en schedels vonden archeologen ook houten knuppels, bronzen speerpunten en bronzen en stenen pijlpunten. Geomagnetisch onderzoek liet zien dat zich een rivierovergang bevond op de plek waar gevochten werd, een strategisch belangrijke locatie dus. Verder toonde isotopenonderzoek aan dat sommige krijgers van buiten Noord-Duitsland kwamen, sommigen zelfs uit Zuid-Europa.

Er was een sterke mate van organisatie nodig om een legermacht van duizenden mensen bij elkaar te krijgen, concluderen de onderzoekers. Het feit dat sommige mannen vochten met bronzen wapens die speciaal voor oorlogsvoering waren gemaakt en anderen met houten en stenen wapens, wijst ook op een hiërarchie en een professionalisering van het oorlogsbedrijf. Voor sommige mannen was vechten hun baan geworden. De juwelen in het massagraf duiden erop dat dit deze krijgers extra status opleverde.

Vanaf het eind van het tweede millennium voor Christus zien archeologen in Noord-Europa met het oprukken van de bewerking van brons overal fortificaties op heuvels ontstaan. (Dit is op zich geen zuiver Europees fenomeen. Ook in China verrezen er forten in reactie op de uitvinding van het brons.) De ene technologische ontwikkeling lokte de andere uit.

IJzertijd Himera, 480 en 409 v.Chr.

De slag bij de Tollense vond plaats rond 1200 v.Chr., in een periode die voor het Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten bekendstaat als de Bronze Age Collapse. Toen gingen hier tal van eeuwenoude rijken ten onder door een fatale cocktail: klimaatverandering, aardbevingen, de ineenstorting van handelssystemen en de (gewapende) migratie van bevolkingsgroepen.

In tegenstelling tot Europa was hier al enige tijd sprake van centraal geleide staten: de laatste factor die van ‘oorlog’ het fenomeen maakte zoals we dat nu kennen. In Mesopotamië (het huidige Irak) waren in het vierde millennium voor Christus de eerste staten ontstaan rondom enkele grote steden. De overgang van steen naar brons, met de bijbehorende verandering in oorlogvoering, vond hier ook eerder plaats. Militairen werden inventiever: de Hettieten uit Anatolië gebruikten rond 1800 voor Christus waarschijnlijk als eersten door paarden voortgetrokken strijdwagens en schoten met samengestelde bogen (beide innovaties kwamen oorspronkelijk van de Euraziatische steppe).

Himera: resten van deelnemers aan een fikse veldslag (409 v.Chr.) tussen Griekse kolonisten en invasielegers afkomstig uit het Noord-Afrikaanse Carthago.
Foto Stefano Vassallo

Rond 1300 voor Christus brak rond de Middellandse Zee de volgende fase aan in de ontwikkeling van de oorlog: ijzer maakte zijn opwachting op het slagveld. Het duurde eeuwen voordat dit metaal overal het brons had vervangen, maar de overwinning van ijzer – dat lichter, harder en steviger is dan brons – was onvermijdelijk. In deze tijd ontstond in het Assyrische rijk ook het eerste staande leger, een strijdmacht van professionele militairen die permanent oproepbaar was. In de laatste eeuwen voor het begin van onze jaartelling waren er staten (Egypte, Perzië) die legers van meer dan 100.000 man op de been konden brengen.

Op Sicilië heersten in de vijfde eeuw voor Christus tirannen

Hoe ging het er aan toe bij oorlogen uit de ijzertijd? Er zijn voor deze periode en regio flink wat geschreven bronnen voorhanden, maar ook de grond geeft nog geheimen prijs. Archeologen legden in 2009 bij het plaatsje Himera op Sicilië bijvoorbeeld een necropolis bloot waarin meer dan tienduizend lichamen begraven liggen, sommigen in massagraven. In 480 en 409 voor Christus zijn hier fikse veldslagen uitgevochten, tussen de Griekse kolonisten die dit deel van het eiland bevolkten en invasielegers afkomstig uit het Noord-Afrikaanse Carthago.

Italiaanse archeologen hebben een gedeelte van de menselijke resten aan onderzoek onderworpen. Ze concluderen dat 14 procent van de lichamen van militairen is. Uit een genetische analyse bleek verder dat de Siciliaanse Grieken bij de eerste, gewonnen slag hulp kregen van soldaten die afkomstig waren uit het Baltisch gebied en de Oekraïense steppe.

Op Sicilië heersten in de vijfde eeuw voor Christus tirannen, die kennelijk de middelen hadden om duizenden kilometers verderop militaire avonturiers te huren. De inschakeling van beroepsvechters van verre mocht Himera overigens niet baten. De slag van 409 werd verloren en de Carthagers vernietigden de stad.


En zo was oorlog van een sporadisch gevecht tussen jager-verzamelaars een professionele bezigheid geworden, voor sommige mensen en staten zelfs hun raison d’être. Knuppels en speren waren veranderd in zwaarden en schilden, gevechten om voedsel in de vernietiging van steden.

Volgens V.I. Lenin is „oorlog de vroedvrouw van revoluties”, maar wat zorgde nu voor de geboorte van die oorlog zelf? Toenemende bevolkingsdichtheid, toenemende ongelijkheid, klimaatverandering en hieruit voortkomende migratiebewegingen lijken in combinatie met technologische vernieuwingen het fenomeen ‘oorlog’ telkens een zetje in zijn ontwikkeling te hebben gegeven. Gezien de huidige toestand in de wereld, zit het met de toekomst van oorlog dus wel goed.


In de Pyreneeën plant de beer zich voort, maar dat gaat niet zonder inteelt

In de centrale Franse Pyreneeën zie je doorlopend beren op de weg – met verf via mallen op het asfalt of belendende rotsen gespoten, in dreigende dan wel vertederende vorm. Begeleidende teksten van ‘Non aux Ours’ tot ‘Vive l’Ours!’, als netste voorbeelden, maken duidelijk: dit zijn politieke dieren.

En die berencontroverse zal in reactie op het in april verschenen wetenschappelijke jaarrapport van de OFB – het Franse Bureau voor Biodiversiteit – weer verder opleven. Want hoewel er steeds meer beren bijkomen, blijkt daar óók vanuit natuurbeschermingshoek een schaduwzijde aan te zitten: de populatie is zo weinig genetisch divers dat inteelt dreigt.

Al eeuwenlang heeft de bruine beer (Ursus arctos) het moeilijk in Europa. Door ontbossing en verstedelijking raakte het leefgebied van de soort vanaf de Middeleeuwen steeds meer versnipperd. De van nature schuwe dieren trokken zich terug in bergachtige, bosrijke gebieden: Scandinavië, de Karpaten, de Apennijnen, de Pyreneeën. Maar ook daar kwamen de populaties onder druk te staan, door illegale jacht, door boeren die hun vee probeerden te beschermen, door toerisme.

In jaren negentig van de vorige eeuw was de bruine beer in de Pyreneeën zodoende vrijwel uitgestorven – bescherming was te laat op gang gekomen en er was een handvol dieren over. Een veelbesproken introductie van dieren uit Slovenië als versterking moest uitkomst bieden. Maar de gemoederen liepen hoog op, tussen natuurbeschermers aan de ene kant en veehouders en jagers aan de andere. Gevreesd werd voor slachtingen op de bergweiden waar het vee in de zomer verblijft.

Een bruine beer in de Spaanse Pyreneeën verlaat een op afstand bestuurde kooi van wildbeheerders.
Foto Juan Medina/Reuters

Dunbevolkte uithoek

In die gespannen sfeer werden op geheimgehouden plekken vanaf 1996 uiteindelijk zestien dieren uitgezet. Het werd een belangrijk voorbeeldproject voor natuurbeschermers elders, als graadmeter voor wat nog haalbaar is in de biodiversiteitscrisis. Want als het al niet lukt een heel aansprekende diersoort te redden in een relatief dunbevolkte uithoek, dan zijn de kansen voor soorten met minder uitstraling in drukker gebied wel héél klein.

Maar het initiatief bleek zijn vruchten af te werpen en ook elders in Europa zorgden natuurbeschermingsmaatregelen voor hogere berenaantallen. Uit een rapport van Rewilding Europe, in 2022, bleek zelfs dat de populatie van Europese bruine beren sinds de jaren zestig met 44 procent was toegenomen. En eerder deze maand was er in de Pyreneeën indrukwekkend nieuws. In een verslag gepubliceerd door overheidsorganisatie OFB werden recordcijfers genoemd. De OFB is te vergelijken met het Nederlandse Staatsbosbeheer. De populatie bruine beren blijft toenemen in de Pyreneeën, met 83 getelde dieren in 2023, vergeleken met 76 het jaar ervoor in het hele massief. In de loop van het jaar werden 16 welpen geboren.

In de Pyreneeën zijn in totaal 83* bruine beren geteld

Reislustige mannetjes

„Het areaal groeit, zo zijn de dieren nu ook waargenomen in Andorra en in de regio’s Catalonië, Aragon en Navarra aan de Spaanse kant van de Pyreneeën”, zegt de OFB hierover. Die gebiedsuitbreiding komt vooralsnog vooral op het conto van jonge, reislustige mannetjes. Sinds 2006 is de gemiddelde jaarlijkse toename van de populatie bruine beren ongeveer 11 procent; 2023 springt er goed uit. „Met elf nesten en zestien geboren welpen is dit bovendien het jaar waarin het hoogste aantal door jongen vergezelde vrouwelijke beren is waargenomen”, volgens het rapport. „De waarnemingen van bronstgedrag en paringen suggereren dat dat aantal in 2024 niet lager zal zijn.”

De aantallen zijn gebaseerd op bewijsmateriaal van het bruineberennetwerk, waar gespecialiseerde nationale en regionale organisaties deel van uitmaken. Sinds het uitvallen van de laatste vier halsbandzenders in 2020 kiest men voor terughoudende methoden. Genetische analyses van haar en uitwerpselen en beelden van wildcamera’s maken de schattingen mogelijk.

De schade lijkt stabiel, met ruim vijfhonderd gewonde of gedode schapen en geiten per jaar – ondanks populatiegroei van de (voornamelijk vegetarisch levende) beren. Dat is mede te danken aan afschrikmaatregelen waar de in Nederland gevestigde International Bear Foundation aan werkt. Eén initiatief is kuddebescherming door lama’s. Gebruikelijker is de nu weer toenemende inzet van de aloude Pyrenese berghonden als kuddebewakers en het gebruik van flexibele afrasteringen met schrikdraad rond kuddes op afgelegen bergweiden. Allemaal goed nieuws. Maar in het rapport ontbreekt één belangrijk punt: inteelt.

Alle welpen van 2023 zijn belast door inteelt

Populatiegenetica zorgt hier voor een flinke domper. Want wanneer is een populatie nog – of wéér – levensvatbaar? De vuistregel is: met een minimumpopulatie van honderd dieren. Daaronder is er een verlies van de broodnodige genetische variatie, wat de gezondheid ondermijnt. Het aanpassingsvermogen van een kleine of te versnipperde populatie neemt af.

De beren in de Pyreneeën halen de honderd nog niet. Erger is: die norm geldt voor een zogeheten effectieve populatie, waarin ieder dier, het liefst in gelijke mate, aan de voortplanting meedoet. Bij de beren is dat niet het geval.

De belangenorganisaties namens de beren kijken naar de huidige genetische samenstelling en de ‘bloedlijnen’ over de generaties heen. De huidige populatie blijkt grotendeels gebaseerd op die van twee vrouwelijke dieren: Mellba en Hvala. Aan de mannelijke kant is het nog erger. Meer dan 85 procent van de individuen die sinds 1996 zijn geboren stammen af van één superdominant mannetje: Pyros. Met wat overdrijving: de Pyreneeënpopulatie van 83 beren is genetisch gezien niet veel meer dan een trio.

Een vrouwelijke beer ligt verdoofd in een kooi, na een onderzoek door dierenartsen.
Een verdoofde beer wordt onderzocht door een dierenarts om meer over de populatie te weten te komen.

Foto’s: Juan Medina/Reuters

Een dubbele controverse

Direct na de publicatie van het OFB-rapport kwamen negen organisaties met de kritiek dat er geen maatregelen worden genoemd om inteelt tegen te gaan. „Alle welpen die in 2023 zijn geboren zijn belast door inteelt, net als bijna alle aanwezige beren – en dit wordt alleen maar erger.”

Het rapport wilde mogelijk bijdragen aan politieke rust aan het berenfront. Die zal er niet komen. Er is nu een dubbele berencontroverse. Niet alleen tussen boeren en beschermers, maar ook tussen de overheid en de organisaties die vinden dat er mooi weer wordt gespeeld in een feitelijk onverminderd zorgelijke situatie. De organisaties roepen op tot de oprichting van een onafhankelijk wetenschappelijk berencomité en nieuwe introducties.

Wetenschappelijk onderbouwde natuurbeschermingspolitiek blijft lastig. Misschien wordt er gekozen voor een tactvolle tussenstap: de vervanging van vier in 2020 en 2021 geschoten of vergiftigde dieren. Een loslating van dieren die de gemoederen zal beroeren, het verhaal begint weer opnieuw. Op stille nachten zal misschien een enkele beer opkijken van het hernieuwde gerammel van geschudde spuitbussen.


Onderzoekers vinden de genetische uitknop van bruin vet, zonder die rem hopen ze de verbranding op te poken

Bruin vet. Muizen, ratten en baby’s hebben het om warm te blijven. En Maastrichts onderzoek liet al zien dat ook volwassenen bruin vet hebben. Bruin vet, dat bij mensen in de nek tussen de schouderblad zit, heeft de bijzondere eigenschap dat het calorieën kan omzetten in warmte, anders dan wit lichaamsvet, dat vooral werkt als opslag. De grote vraag: kun je die verbranding stimuleren? En nog een brug verder: kun je bruin vet inzetten tegen overgewicht?

Veel onderzoek richt zich op het activeren van dit speciale vet. Wat zorgt ervoor dat de thermostaat aanslaat als je het koud krijgt? Maar een Deens-Duitse onderzoeksgroep heeft nu min of meer bij toeval de uitknop van bruin vet gevonden: een gen dat het eiwit genereert dat in bruin vet de energieverbranding stopt. Ze publiceren er deze week over in Nature Metabolism.

Het spoor liep via een gen met een eiwit dat al bekend was, AC3. De groep onderzocht de werking van AC3 en vond bij toeval een ingekorte variant: AC3-AT. „En wat verrassend was: het stimuleert de verbranding niet, maar zet het juist uit”, zegt Jan-Wilhelm Kornfeld, die als hoogleraar aan de Zuid-Deense Universiteit met fondsen van farmaceut Novo Nordisk onderzoekt hoe genen de werking van vetcellen beïnvloeden. „Wat je vervolgens wilt weten is of je die uitknop kunt elimineren, om zo het bruine vet actief te houden.”

hoogleraarJan-Wilhelm Kornfeld Er zijn vast meer van dit soort knoppen

Bij muizen waarbij het gen was uitgeschakeld, zagen de onderzoekers dat het bruine vet hyperactief werd. Deze muizen kwamen minder aan en hadden een gezondere bloedsuikerhuishouding dan muizen mét het AC3-AT-gen, waarbij de uitknop nog wel functioneerde.

Hoewel je waarschijnlijk niet kunt spreken van ‘de’ uitknop. „We vonden een lange lijst nieuwe genen, die we stuk voor stuk willen onderzoeken”, zegt Kornfeld. „We weten hoe ze eruitzien, maar niet wat ze doen. Er zijn vast meer van dit soort knoppen.”

Of menselijk bruin vet net zo actief wordt als je de uitknop ontkoppelt, weten de onderzoekers niet. Mensen hebben weliswaar een vergelijkbaar gen, maar hoeveel mensen dit beschermende vet hebben en in welke mate het bijdraagt aan de stofwisseling, is onduidelijk. Volgens Kornfeld heeft 5 à 10 procent van de volwassenen bruin vet en verbranden ze er 200 tot 400 kilocalorieën per dag mee.

Complex regelsysteem

Bruin vet spreekt tot de verbeelding in een wereld waarin veel mensen meer calorieën binnenkrijgen dan ze verbranden. Kornfeld: „De farmaceutische industrie kijkt nu vooral naar manieren om de inname van voedsel te beperken. De knop waar we nog aan kunnen draaien is die van uitgaande energie. De activiteit van bruin vet lijkt meer op die van spieren dan van wit vet. Waarom lijken die cellen op elkaar, en kun je wit in bruin vet omzetten? Dat willen we beter begrijpen.”

Als Kornfeld iets wil meegeven is het hoe ingewikkeld genen werken. „Biologische systemen hebben hun eigen manier om zichzelf te reguleren. Kennelijk zijn er beperkingen ingebouwd, omdat voortdurend aanstaan nadelig is.” Hij benadrukt: dit is allemaal nog fundamenteel onderzoek, medicijnen die iets doen met bruin vet, zijn er voorlopig nog niet.

Deze studie is een stapje in het beter begrijpen van het complexe regelsysteem van bruin vet, zegt ook emeritus hoogleraar Wouter van Marken Lichtenbelt, de ontdekker van actief bruin vet bij volwassenen. „Het simpele verhaal is: als je in de kou komt gaat je sympathische zenuwstelsel aanstaan, dat heeft uitlopers in de bruine vetcellen en dat reageert door warmte te genereren. Ingewikkelder is dat regeleiwitten bepalen hoe dat gebeurt. Deze studie laat zien dat er ook een ‘teruglus’ is, een terugwerkend mechanisme. Uiteindelijk wil je natuurlijk weten hoe je dit kunt toepassen en medicijnen ontwikkelen die hierop ingrijpen.”

Lees ook
konden mensen vroeger beter tegen kou?

Een sneeuwwandeling in de bergen het Zwarte Woud in Duitsland.

Van Marken Lichtenbelt schreef een boek over lichaamstemperatuur met een heel hoofdstuk over bruin vet. Dat overgewicht kan worden aangepakt via bruin vet, ziet hij niet gebeuren. „Maar actief bruin vet kan wel gunstige gezondheidseffecten hebben. Ook bij de muizen zonder uitknop in deze studie was te zien dat ze betere bloedwaarden hadden.”

Het regelsysteem is misschien complex, maar bruin vet aan het werk zetten kan iedereen, zegt Van Marken Lichtenbelt. „De kou in, meer variatie in temperatuur opzoeken – dat maakt je lichaam actief.” Kornfeld ziet in Scandinavische landen veel mensen zwemmen in de winter. Of ze zwemmen omdat ze goed tegen kou kunnen of andersom, weet hij niet. „Maar er zijn wel studies die laten zien dat winterzwemmers een hogere temperatuur in de nek hebben.” Daar waar het bruin vet zit, brandt de kachel.


Hoe maak je een gps-tracker vast aan een kwal? Met een niet-kwellende plakker

Een gps-tracker op een kwal of inktvis bevestigen is een lastige klus. Hun lichaam is te zacht en kwetsbaar. Toch willen ecologen de dieren kunnen volgen. Er is nu een flexibele lijm van hydrogel ontwikkeld om sensoren beter op zachte mariene soorten te bevestigen. Onderzoekers van MIT en het Woods Hole Oceanografisch Instituut in de Verenigde Staten demonstreren de lijm in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Communications.

Ecologen werken vaak met trackers en sensoren. Daarmee hopen ze meer te leren over het gedrag van mariene soorten – onder meer over de omgang met de leefomgeving en de interactie tussen jagers en prooien – en hun migratiebewegingen. De trackers zijn ook van belang om te onderzoeken wat de gevolgen van klimaatverandering zijn voor verschillende soorten in de oceaan.

Dataverzameling gaat middels sensoren die op de dieren bevestigd zijn. Verzamelde gegevens worden via satellieten automatisch verstuurd naar onderzoekers, of in een datalogger opgeslagen op het apparaatje zelf. De sensoren zijn de laatste jaren steeds kleiner en geavanceerder geworden, waardoor ook kleine dieren beter gevolgd kunnen worden.

Bevestiging van de trackers aan het lichaam gebeurt doorgaans met uithardende lijm, zuignappen of haakjes. Dat is problematisch, zeker voor kleine soorten en soorten met een zacht, kwetsbaar lichaam. Die kunnen er gewond door raken. Ook duurt het aanbrengen vrij lang, wat stress veroorzaakt, en dan nog blijft een tracker niet altijd goed zitten. Daarbij bestaat de kans dat het gedrag verandert door het ongemak van de sensor. Het gevolg is dat over veel soorten minder kennis is dan gewenst.

Zachte rubbers

Een plakker met hydrogellijm aan de onderkant kan dit probleem oplossen. De hydrogel die de onderzoekers uit de VS ontwikkelden bestaat uit verschillende soorten polymeren die met elkaar verknopen. In droge staat kleeft het niet, de kleefkracht ontstaat in contact met zeewater. Het laagje (150 micrometer dik in droge staat) neemt het zeewater op dat op de huid van de zachte soorten ligt, en zwelt dan op en wordt plakkerig. In ongeveer 20 seconden heeft het genoeg kleefkracht om aan de huid te hechten. De lijm werkt in combinatie met verschillende zachte (bio-afbreekbare) rubbers waarin de sensoren verpakt kunnen worden.

De onderzoekers hebben de plakker in een groot aquarium getest op achttien dieren van verschillende soorten, waaronder inktvissen, kwallen, roggen, kreeften en baarzen. De kleefkracht verschilde per soort, maar de sensor bleef steeds goed op zijn plaats. De lijm blijkt robuust en tegelijkertijd flexibel, waardoor het met het lichaam meebeweegt. Na verloop van tijd neemt de kleefkracht af en na enkele dagen laat de lijm vanzelf weer los.

Bij de Azoren hebben ze een test in zee uitgevoerd. De sensor werd op een Noordse pijlinktvis geplakt (Loligo forbesii). Bevestigen kostte 90 seconden, waarna de inktvis met 35 centimeter per seconde 288 meter de diepte in zwom. Met de sensor werden onderweg temperatuur- en lichtwisselingen gemeten. Ook de bewegingen van de inktvis werden geregistreerd, die afwisselend snel en langzaam zwom. De sensor bevatte een elektromechanisch loslaatsysteem, waarna hij is komen bovendrijven en is opgehaald door de onderzoekers. Het plaklaagje is vermoedelijk achtergebleven op de inktvis, schrijven de onderzoekers. „Op basis van eerdere observaties in het lab gaan we ervan uit dat het laagje 1 tot 3 dagen is blijven zitten.”