Opinie | Leeftijdscontrole

In de supermarkt wil ik boodschappen afrekenen, onder andere een fles wijn. Er is geen kassa open, dus moet ik naar de zelfscan. Als ik wil afrekenen staat op het scherm dat ik een medewerker moet roepen omdat er een artikel bijzit waarvoor leeftijdscontrole nodig is. In eerste instantie is er geen medewerker te bekennen. Na vijf minuten komt er een jongeman van ongeveer zestien jaar. Van hem krijg ik toestemming mijn boodschappen af te rekenen.

(70 jaar)

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Wonen in de Tweede Wereldoorlog

Bijna iedere Nederlandse stad heeft straatnamen die verwijzen naar de Tweede Wereldoorlog, de Duitse bezetting en het verzet daartegen. Daarbij wordt vaak niet geschuwd hoe duister die periode van onderdrukking was, maar in Groningen gaat dit verder dan gemiddeld. De stad kent onder meer een Bezettings-laan, Deportatiestraat, Gijzelaarslaan, Invasiestraat en Illegaliteitslaan.

De Duitse inval zelf maakte de aan de Invasiestraat woonachtige Kina niet mee, maar de bezetting liet zeker sporen na in haar leven. „Ik werd in 1944 geboren in een huis aan de Folkingestraat, dat mijn ouders hadden gekregen”, vertelt ze op straat. De Joodse familie Zimet woonde op het adres, maar die waren Nederland ontvlucht.

Kina is blij met de straatnamen. „Dat verleden is zo ingrijpend geweest, dat moeten we niet wegpoetsen.” Toch vreest ze dat het bewustzijn van de Duitse bezetting zal afnemen als de laatste ooggetuigen hiervan zijn overleden. „Dan wordt het gewoon iets dat je op school leert. En mensen zullen het dan niet meer leuk vinden om in een Deportatiestraat te wonen.”

Toch heeft ze soms moeite met de straatnamen. „Nu er zo veel oorlog in de wereld is, vind ik het moeilijk om in een wijk te wonen die naar oorlog verwijst”, zegt ze. „Ik word er te veel mee geconfronteerd.”

De Invasiestraat komt uit op de Laan van de Vrede, waar op nummer 1 heel treffend een kantoor van Vluchtelingenwerk zit. Aan deze straat woont ook de in 1934 geboren Alie Smallenburg-Hielkema („in woontoren La Liberté”), die we op de Bezettingslaan met haar dochter treffen op weg naar een kappersbezoek. Haar oorlogsjeugd staat haar nog helder voor de geest. „Als kind was ik vreselijk bang voor de Duitsers en mijn vader heeft nog twee dagen in het Scholtenhuis gezeten”, zegt ze, verwijzend naar het beruchte SD-hoofdkantoor dat als bijnaam ‘voorportaal van de hel’ had.

Ze vindt het goed dat de straatnamen memoreren aan deze periode, „de mensen mogen dat wel weten”, zegt Smallenburg-Hielkema. „Hopelijk maakt het nieuwsgierig.” Ze legt uit hoe de Canadalaan aan zijn naam kwam. „De Canadese bevrijders kwamen ook echt uit die richting, al reden ze vooral over de [hieraan parallel gelegen] Paterswoldeweg, ik heb ze nog zien binnenkomen.” Wie de Canadalaan volgt komt uit op het Overwinningsplein.

Saillant detail: Groningen kende van 1943 tot 1945 een NSB-burgemeester. Deze ‘boer’ Pé Tammens (1898-1986) werd na de bevrijding gearresteerd en kwam in 1951 vervroeg vrij. Hij kocht met zijn vrouw een appartement aan… de Laan van de Vrede.

Aan de andere kant van de naar de A7 leidende provinciale weg ligt een tweede buurt met straatnamen rondom de Duitse bezetting. Aan de Verzetsstrijderslaan wappert een omgekeerde Nederlandse vlag met als wimpel een boerenzakdoek. ‘Het klopt niet’, staat op een poster achter het raam te lezen. Een wijkbewoner met „maar één minuut tijd” heeft geen idee waarnaar de straatnamen verwijzen. „Iets met de oorlog”, gokt ze correct voordat ze weer verder moet.

Dat geldt voor meer passanten en het verbaast Jonas Boekhoven (19), die studeert aan de school Noorderpoort Kunst & Multimedia aan de Verzetsstrijderslaan, niet. „Er wordt veel te weinig gepraat over dat verleden, zelfs bij onze burgerschapslessen”, zegt hij buiten tijdens zijn pauze. „Dat verraste me op een kunstschool als deze.” De straatnamen doen hem niet zoveel. „Holocaustontkenning neemt toe en steeds meer mensen zijn tegen de democratie en voor dictators. Dus besef van dat verleden is steeds meer aan het verdwijnen.”

Een uitgestrekt veld tussen de Verzetsstrijderslaan en Illegaliteitslaan heet treffend Droppingsveld. Op een bankje zit een groep leerlingen soort van stiekem te roken. Via de Sabotage-laan en Onderduikersstraat loopt de verslaggever een rondje naar de Illegaliteitslaan. „Dat wordt tegenwoordig toch geassocieerd met wat anders, dus ik krijg weleens vragen als ik mijn adres geef”, zegt Wim, die al twintig jaar in de straat woont, vanuit zijn schuur. Verder doet de naam hem niet echt wat. „Het is een lang woord, er kan veel misgaan met het spellen.”

Na de bevrijding wilde het gemeentebestuur de straten eigenlijk vernoemen naar belangrijke verzetsstrijders, zo schrijft historicus Christiaan Gevers. Leden van het destijds invloedrijke voormalige verzet konden het echter niet eens worden naar welke helden de straten vernoemd zouden worden. Toen is gekozen voor deze ‘neutrale’ namen – al is Groningen de enige gemeente met bijvoorbeeld een Deportatiestraat. Inmiddels kent de stad wel straten vernoemd naar verzetsstrijders Casper Naber en Wil van Zwieteren.


De duivelse keramiek van rocker Nick Cave gaat ook over Nick Cave zelf

Rocker Nick Cave heeft een nieuwe liefde: keramiek maken. Na enkele romans, een slordige dertig albums, een reeks filmscenario’s en poëziebundels, concentreert de als woest bekend staande zanger zich nu op glazuur, kleuren en de juiste manier om petieterige gezichtsuitdrukkingen in klei weer te geven. De interesse begon tijdens de pandemie. Toen hij thuis zat wees zijn vrouw Susie Bick hem op zijn oude liefde voor beeldende kunst. Cave (66) deed in geboorteplaats Melbourne ooit de kunstacademie.

In Susie’s studio in hun woonplaats Brighton, waar zij kleding ontwerpt, installeerde hij zich met met een draaischijf en een pak klei, in een witte laboratoriumjas over zijn dagelijkse kleren. Als vorm koos hij de flatback, de Britse sculptuur die populair werd in de negentiende eeuw. De veelal door kinderhandjes uitgevoerde beeldjes waren bedoeld voor op de schoorsteenmantel. De achterkant is plat, vandaar de naam. Het tafereel aan de voorkant was veelal pastoraal, met dartelende paarden of herderinnetjes in het gras.

Voor zijn flatbacks koos Cave een ander thema: het leven van de duivel. Zo heet ook de serie die nu te zien is in galerie Xavier Hufkens in Brussel, The Devil – A Life. In een lichte ruimte op de derde etage van de galerie staan de keramiekfiguren naast elkaar op een lang buffet. Ze zijn wisselend van formaat, sommige klein, sommige hoger. Ze zijn glanzend geglazuurd in helder rood, roomwit, goud, roze, zwart.

Cave beeldt zijn onderwerp af als mens, en wel als man. De duivel is eerst baby, dan peuter, jongeling, strijder, echtgenoot, vader, en uiteindelijk is hij bezig te sterven, geflankeerd door twee zonen in Devil Bleeds To Death. Tussendoor flirt hij met matrozen, vecht hij met een leeuw en wordt verliefd.

Zijn uiterlijk verandert: als kleine jongen heeft de duivel gouden horens, als hij verderop in de reeks zijn onschuld verliest, kleuren ze donker. De uitvoering is klassiek en gedetailleerd. Cave gaf zijn personages glimlachjes, gewelfde wenkbrauwen en naturalistische oortjes. In interviews vertelt hij over zijn zoektocht naar het juiste rode pigment voor de mantel van de duivel als jongeling. Ook het bakken in de oven, waarbij de klei niet mag barsten, vereiste oefening.

En zo kleide en bakte, mengde en studeerde de voormalige wildeman op dit nieuwe ambacht. Ook als kunstenaar is Cave secuur, blijkt. Net zoals hij aandacht geeft aan zijn rockoptredens, bemoeide hij zich hier met de opstelling en de belichting van zijn kunstwerken. Hij was ook aanwezig bij de opening, begin april, toen een lange rij geïnteresseerden zich om het statige woonblok slingerde.

In interviews vertelde Cave dat hij een persoonlijke band heeft met de beeldjes. Ze verbeelden wat hem betreft emoties zoals liefde, verdriet, schaamte, berouw. Hun verhaal gaat niet alleen over de duivel, het gaat ook over Cave zelf. Hij zegt dat zijn ervaringen van de afgelopen tien jaar hier een rol spelen. In die periode overleden twee van zijn vier zonen. Volgens Cave is het beeldje Devil in Remorse, waar hij zijn gezicht in zijn handen begraven heeft, op te vatten als een zelfportret. Het verwijst naar het „schuldgevoel” jegens zijn kinderen, omdat hij ze niet voldoende heeft beschermd.

Het slotbeeld verbeeldt verlossing. Op Devil Forgiven ligt de stervende duivel naast een klein blond jongetje dat in een verzoenend gebaar zijn handen naar hem uitstrekt.

The Devil – A Life t/m 11 mei, in galerie Xavier Hufkens, Brussel. Info: xavierhufkens.com


Column | Klein en Swift – een hype?

Op vakantie in het buitenland zijn er nogal eens momenten waarop je je geneert voor je landgenoten, vooral als ze erg luid praten en elkaar op de bierbuik slaan. Hetzelfde gevoel bekruipt me als ik moet denken aan Europapa, de Nederlandse inzending voor het Eurovisie Songfestival.

Driekwart van de Nederlandse bevolking, jong en oud, raakt erg vertederd door dat lied. De zanger en componist Joost Klein wordt alom geprezen om zijn verfrissende originaliteit, maar het spijt me niet dat ik moet zeggen dat ik het van meet af aan een onverteerbaar kolerelied heb gevonden. Onzinnig van tekst, onmuzikaal van compositie en onnozel van uitvoering. In interviews heb ik Klein nooit iets zinnigs over zijn maaksel horen zeggen, liever hangt hij de eeuwige, meewarige leukerd uit, in het besef dat hem dat bij en via de media extra geliefd maakt.

Nu is het bij het Eurovisie Songfestival tot een soort wetmatigheid uitgegroeid: hoe stompzinniger het lied, hoe groter de kans op een overwinning in dit muzikale rariteitenkabinet. Dus zal ik niet vreemd opkijken als Nederland zaterdagavond een ware euforie zal beleven. De bookmakers beweren echter dat Klein het niet verder zal brengen dan een derde of vierde plaats, genoeg overigens om als een ware muzikale held naar het vaderland terug te kunnen keren, waar de talkshows hem met open armen zullen ontvangen.

Intussen blijf ik achter met een licht heimwee naar Ilse DeLange, die in 2014 met Waylon en hun prima song Calm After The Storm het Eurovisie Songfestival had horen te winnen in plaats van Conchita Wurst met zijn onmuzikale travestietenact. Wie kan zich zijn belachelijke lied nog herinneren?

Ik moest ook aan DeLange denken omdat ik de afgelopen dagen zat te luisteren naar de muziek van Taylor Swift, inmiddels de meest bejubelde en best betaalde artiest uit de geschiedenis van de amusementsmuziek. Ze heeft nu een miljard bij elkaar gezongen en er zullen er ongetwijfeld nog vele volgen.

Ik kende haar werk nauwelijks en begon met de pas uitgekomen cd The Tortured Poets Department. Het viel me niet mee: gladde, nogal saaie nummers gezongen met een onopvallende stem die vaak gedubd werd om er nog enige kracht aan te geven. Veel galm ook.

De teksten bleken vaak over verloren liefdes te gaan. De recensenten besteedden de helft van hun artikelen aan de vraag welke liefde bij welk lied hoorde, alsof dat iets zegt over de kwaliteit van de muziek. Ik haalde er eerdere cd’s van Taylor Swift bij, maar ik bleef ontevreden. Soms was het hooguit ‘wel aardig’, zelden kreeg ik de aanvechting om een nummer opnieuw te beluisteren.

De vraag doemde bij me op: is Taylor Swift misschien niet meer dan een wereldwijde, door de media aangezwengelde hype, zoals Joost Klein dat nu op veel kleinere schaal in Nederland is? Achter haar zie ik een hele muziekindustrie oprijzen die de ene na de andere hit fabriceert. Ik dacht aan zangeressen die veel beter waren, maar toch nooit zóveel commercieel succes hadden: Dusty Springfield, Aretha Franklin, Joni Mitchell, Carly Simon, Carole King, Bonnie Raitt, Dayna Kurtz, en, ja, waarom niet… Ilse DeLange. Zij heeft ooit een carrière in Amerika nagestreefd, maar het lukte niet. Ze had de stem, maar niet de steun.


Opinie | Koninginnedag

Koninginnedag, een kleine twintig jaar geleden. Ik moet zelf, als student in de grote stad, ook nog een beetje wennen aan de oranjegekte in Amsterdam. Een Duits echtpaar klampt me vertwijfeld aan: „Is this every Tuesday?”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Opinie | Koningsdag

Op koningsdag zit ik met de twee kleinkinderen op een kleedje (het oude douchegordijn van m’n schoonmoeder) met het overtollige speelgoed en oma’s oude kettingen. Op een gegeven moment besluiten de kleinkinderen om de verkoop-opbrengst te gaan besteden aan ander overtollig speelgoed op de andere kleedjes. Kleinzoon Sem roept mij toe: „Opa, let jij dan even op de zaak?”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Opinie | Ajax-Excelsior

Mijn vriend was zenuwachtiger dan ik voor mijn eerste echte Ajax-wedstrijd. Dat ze tegen B-club Excelsior speelden deed daar niets aan af. Op Station-Zuid mengden we ons in een geurrijke smeltkroes van AXE Chocolate deodorant, vers geopende Heineken-blikjes en mannelijke hormonen. We wurmden ons de NS-trein binnen. Vlak voor het eerstvolgende station riep de conducteur: „Door een wisselstoring kan deze trein niet stoppen op Bijlmer Arena.” De hele trein tierde, vloekte en schold. De machinist begon te lachen: „Grapje.”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Wat ruik ik? Schrijfster Mirthe van Doornik gaat op avontuur door de Geurtunnel

Waarom is er niet een museum voor geuren? vroeg Andy Warhol zich in 1975 af terwijl hij over de vluchtigheid van geur mijmerde. De kunstenaar had een grote voorliefde voor parfum, maar ook voor de geuren van steden en plekken zoals die van New York, treinsporen en zijn favoriete boekwinkel. Hoe vluchtig en weerloos een geur daadwerkelijk is zag ik onlangs in de BBC documentaire Bottling the memory (2011), waarin parfumeur Christopher Brosius speurt naar de ‘originele’ geur van Londen. Brosius loopt door de stad, snuffelt aan bekleding van bussen en taxi’s om al snel droevig te constateren dat veel authentieke geuren zijn uitgestorven. De vieze, zwarte diesel uit de bussen in de binnenstad is weg, de leren bekleding in de Londense taxi’s verdwenen, een pub waar de geur van bier nog wordt verweven met die van sigaretten, onvindbaar.

Geurerfgoed

In het boek Neuswijzer (2023) van Inger Leemans en Caro Verbeek is het laatste hoofdstuk een pleidooi voor een museum van geurerfgoed. Geurerfgoed? Geuren die met uitsterven worden bedreigd of al zijn verdwenen. Van de geuren die we collectief waarderen en willen bewaren staat koffiedrinken en voedselbereiding hoog op het lijstje. Maar ook: lichaamsverzorging, grasmaaien, de geur van je kinderen, van je partner, je kat. Plezierige geuren verbonden aan rituelen of festiviteiten scoren eveneens hoog. Speculaas, mandarijnen, een kerstboom in huis, vuurwerk, kermis, bollenvelden, festivals.

Als zo’n geurmuseum bestond zou ik het gelijk bezoeken, maar het bestaat dus (nog) niet. Wel las ik in hetzelfde boek dat Amsterdam een geurtunnel heeft. Een veertien meter lange donkere gang in Het ARTIS-Groote Museum, ontworpen door Ton van Harreveld die doorgaans industriële geur-overlast meet en analyseert.

Het ARTIS-Groote Museum, dat zich direct naast het dierenpark bevindt, heeft als missie alle zintuigen aan te spreken, ook je reukzintuig. Dat lukt eigenlijk al voor de ingang waar de flamingo’s aan de overkant van het Artisplein een droge stokvis-achtige lucht verspreiden. Niet per se aangenaam, toch zullen veel Amsterdammers het missen als het zou verdwijnen.

Geuren waar we mee vertrouwd zijn waarderen we meer dan nieuwe, onbekende aroma’s. Zelfs indringende ‘regiogeuren’ die bij een bepaalde windrichting opsteken – dierentuinen, mest, fabrieken – kunnen bewoners op den duur dierbaar worden.

De jongen achter de kassa van het museum wijst naar boven als ik naar de geurtunnel informeer. „Je ruikt het vanzelf.” Helemaal bovenin het gebouw, op de vide van de bovenste etage hangt inderdaad een wat mossige lucht, als een natte spons uit een schoollokaal. Voor de ingang informatie over verschillende dierenneuzen, over de tunnel zelf geen uitleg. Een bewuste keuze. Het gaat hier niet om wat je ruikt, maar om wat de geur in je losmaakt.

Pindakaasvloer

Geur in musea is niet nieuw. Door de jaren heen zijn er al meerdere geurkunstwerken geëxposeerd, de bekendste is waarschijnlijk nog altijd Pindakaasvloer van Wim T. Schippers (voor het eerst uitgesmeerd in 1969). Inmiddels lijkt geur steeds vaker te worden toegevoegd aan een collectie of tentoonstelling. In het Natuurhistorisch Museum in Rotterdam kon ik onlangs bunzing, vleermuis en de haven ruiken, in Het Scheepvaartmuseum is aan de tentoonstelling Amsterdam Havenstad de geur van steenkool, cacao, hout en peper toegevoegd.

Een blaassysteem slaat aan. De tunnel is opzettelijk donker. Geuren zijn een krachtige tijdmachine, ze transporteren ons direct naar een andere plek en tijd. Eerst denk ik Palmolive-shampoo te ruiken, na een paar stappen zit ik op de achterbank van een oude Kadett met een pakje Tjolk.

Bij elke stap is er een nieuwe geurbeleving, zestien verschillende in totaal. Ruik ik eucalyptus? Zweetvoeten, lijm, drop, jeneverbes, munt, pijptabak, rottende acrylverf? Ik herken ook geuren uit een ander soort geurtunnel: de begane grond van De Bijenkorf. En nog specifieker: Le Lion, les exclusifs de Chanel, een parfum dat mijn vriendin eens omschreef als een oud, tochtig huis waarin iemand al jaren samenwoont met een paar reuzenkonijnen.

Geef ik nu alsnog te veel weg van deze geurervaring? Helemaal niet. Je associaties bij een geur worden bepaald door een magische mix van onder meer cultuur, eerdere ervaringen en de context waarin je de geur ruikt. Met andere woorden: we kunnen dezelfde geurmoleculen ruiken, maar zullen nooit precies hetzelfde ervaren.

Mirthe van Doornik publiceerde recent de roman Een tafel bij het raam. Voor haar debuutroman Moeders van anderen (2018) kreeg ze de ANV debutantenprijs en de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs.


Column | Mazzelen

In Parijs zijn de wieken van de Moulin Rouge afgebroken, in Londen sloegen de paarden van het Britse Koningshuis op hol en in Amsterdam was ik dinsdagavond sprakeloos in mijn geliefde Carré. Kortom: God en Allah zijn klaar met alle overbodige bijzaken, die een mensenleven een beetje draaglijk maken. Het gewaagde oe-lala-paleis met veel te blote meisjesbenen, een dom koningshuissprookje rond een emotioneel zwaar gestoorde familie en een zinloze grappenmaker die het leven met een vat zout neemt moesten alle drie worden getroffen.

De kortstondige kortsluiting in mijn hoofd maakte mij in eerste instantie zeer verdrietig, maar gelukkig lieten de wappies me weer snel lachen door op het internet te suggereren dat de uitval van mijn geheugen veroorzaakt zou zijn door mijn fascistische coronavaccinaties. Ze wezen mij op de door Pfizer aangebrachte klontjes in mijn hersenen.

Normaal vermaakt de cabaretier de mensen, maar het is ook wel weer eens gezellig als het andersom gebeurt. Ik begrijp de wachtlijsten bij de GGZ na al deze reacties wel steeds beter. Maar inmiddels ben ik sneller hersteld dan Ajax en ga ik mijn laatste twintig voorstellingen vrolijker dan vrolijk tegemoet. En dan? Genoeg te doen. Lezen, schrijven, reizen, lachen, huilen, eten, drinken en op een hopelijk onverwacht moment een beetje naamloos sterven. Misschien dan wel totaal zonder geheugen. Dat zou jammer zijn want ik heb een hoop vrolijke herinneringen waar ik lang op hoop te kunnen teren. De kabinetsformatie bijvoorbeeld. Vooral dat uit Kuifje weggelopen informateursduo stemt mij uitermate vrolijk.

Wanneer ik doodga? Een bevriende arts heeft mij beloofd om mij te helpen minimaal 84 te worden. Aan de mazelen? Ik hoop aan het mazzelen. Want dat doe ik. Tot in mijn sterfjaar 2038.

Heeft onze Sywert zijn gestolen centen in dat jaar al terugbetaald? Dat was een verrassende ontwikkeling afgelopen maandag bij die rechtszaak. Sywertje en zijn criminele kompaantje Bernd Damme waren plotseling bereid om de gejatte poen terug te storten. De vraag is nu alleen nog: aan wie? De staat of hun stinkende stichting, die inmiddels gelucht schijnt te zijn? Hoewel er ook nog wat oud-medewerkers van die club op achterstallig loon zitten te wachten. Oorspronkelijk deden ze het namelijk net als het oplichterstrio ‘om niet’, maar toen bleek dat zij miljoenen te verdelen hadden wilden de besodemieterde vrijwilligers ook wel wat hapjes uit de overvolle ruif.

Of die Camille zijn gestolen muntjes gaat teruggeven is nog de vraag. Hij wil voorlopig niet dokken. Er gaan ook geruchten dat deze gladjakker her en der nog wat geld gestald heeft. Dubai? Maagdeneilanden? Jersey? De vraag is wat KPMG hem geadviseerd heeft. Of waren het tips van onze Wopke? Via partijgenoot Sywert.

Wat dat betreft was het weer een heerlijk zwart/grijs geldweekje. Allereerst de aandeelhouders van het chemieconcern OCI die 5 miljard uitgekeerd krijgen omdat het bedrijf via een vunzige belastingtruc 750 miljoen ontwijkt. Wat dat OCI doet? De wereld systematisch vervuilen met kunstmest, ammoniak en methanol. Volgens hun website willen ze de wereld schoner maken. Witwassen van de planeet.

De andere oplichting kwam van Riedel, de producent van de kindergebitverwoesters Appelsientje en Coolbest. Zij voegen aan hun mierzoete rommel een druppel melkvet toe waardoor die troep in een andere fiscale categorie valt. Opeens hoeft Riedel geen cent meer af te dragen. Heerlijk als je de trotse uitvinder van die druppel bent. En helemaal lekker als een van je drankjes Dubbelfrisss heet. Ik wens de druppeluitvinder succes in zijn lommerrijke villawijkje en hij of zij moet niet vergeten de gemeente te bellen als de straatlantaarns het niet doen. Of mag je niet klagen als je niet meebetaalt?

Ondertussen bereidt Wilders zich voor op zijn speech op het congres van de Hongaarse oerconservatief Viktor Orbán. Misschien gooit hij bij zijn soortgenoten zijn meurende ijskasten wel open en legt hij hun helder uit waarom hij aangifte heeft gedaan tegen Frans Timmermans. Misschien snappen zijn donkerbruine soortgenoten zijn kleinzielige gekleuter daar wel. Nu ga ik mijn oranje keppeltje vast opzetten. Morgen Koningsdag. Als ik het niet vergeet.


Opinie | Korte broek

Terwijl ik in de schoolpauze door de stad loop, komt een jongen naar mij toe fietsen op een fatbike. „Waarom draag jij een korte broek”, vraagt hij. Omdat ik deze vraag wel vaker krijg en deze keer geen zin heb in het hele „goede-bloedsomloopverhaal, zeg ik: „Gewoon, omdat het kan.”

„Ben je gek of zo”, vraagt hij.

„Misschien een beetje.”

„Kankersukkel!”, zegt hij een paar keer.

Ik weet niet hoe ik moet reageren, waarop hij zegt: „Waarom kijk je me zo raar aan?”

(15 jaar)

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]