Wat zoekt een Leidse archeoloog in de genadeloze basaltwoestijn van Jordanië?

Niks dan woestijnzand en één grote massa zwarte steenbrokken, zo ver het oog reikt. Ook de langgerekte en afgeplatte heuvels in het landschap van Jebel Qurma zijn zwart van het basalt. De foto op de website van het onderzoeksproject van Peter Akkermans, hoogleraar archeologie van het Nabije Oosten aan de Universiteit Leiden, roept meteen vragen op. Wat doet een archeoloog hier? Hebben in dit genadeloze landschap in het noordoosten van Jordanië echt mensen geleefd?

„Vanaf de vroege steentijd zijn mensen door het gebied getrokken en hebben ze hier geleefd”, antwoordt Akkermans in zijn Leidse werkkamer. Talloze sporen hebben ze achtergelaten, waaronder vuurstenen werktuigen, rotstekeningen, inscripties, bronzen pijlpunten, sieraden, aardewerk en stenen omheiningen, die onder andere zijn gebruikt om op dieren te jagen. Op een boekenkastplank in Akkermans’ werkkamer staan een sandaaltje en drie kapotte schoenen: sporen van modern nomadisch leven in de woestijn.

Foto collectie Peter Akkermans
Foto collectie Peter Akkermans

„We leggen alles vast, dus ook deze schoenen. Vreemd, maar we vinden alleen losse schoenen, zelfs een zwarte vrouwenlaars met plateauzool en hoge hak”, zegt Akkermans, die zich nu concentreert op het onderzoek van de vele tombes in het landschap. „Tot nu toe werd op basis van lucht- en satellietfoto’s en zonder nader archeologisch onderzoek ter plekke aangenomen dat ze prehistorisch zijn en minstens vijfduizend jaar oud. Zelf concludeer ik op basis van archeologische gegevens dat ze veel jonger zijn, want uit de periode 1000 voor en 300 na Christus.”

De Leidse archeoloog is bekend van de langdurige opgraving van Tell Sabi Abyad, een eeuwenlang bewoonde (Assyrische) nederzetting in Syrië. De Syrische burgeroorlog en de verwoesting en plundering door IS van het magazijn van de opgraving maakten een einde aan 25 jaar wetenschappelijk werk. „Maar toen liep ik al een paar jaar rond met het idee nog een keer iets heel anders te gaan opgraven”, vertelt Akkermans. Dus toen de meeste collega’s die in Syrië hadden gegraven naar Koerdistan in Irak uitweken, zocht hij in 2012 zijn heil in het zuidwesten, waar onder Damascus de Zwarte Woestijn begint. Via Jordanië strekt de basaltwoestijn zich uit tot in Saoedi-Arabië. Het basalt, in feite gestolde lava, herinnert eraan dat het gebied vulkanisch is.

Vijftig dagen van stof

Lange tijd is het nauwelijks onderzocht geweest. Begin twintigste eeuw heeft de Tsjechische ontdekkingsreiziger Alois Musil door de basaltwoestijn gereisd. En in 1927 schreef flight lieutenant Percy Maitland, die regelmatig tussen Haifa en Bagdad over de Jordaanse woestijn vloog, een artikel in Antiquity over stenen structuren die hij vanuit de lucht had gezien. Akkermans noemt het werk van de Schotse archeologe Alison Betts als zijn belangrijkste inspiratiebron. „Ze trok in de jaren zeventig en tachtig met een busje door het gebied en deed er het eerste serieuze archeologische onderzoek.”

Volgens Akkermans waren er twee redenen voor de geringe belangstelling van archeologen voor de Zwarte Woestijn. „De omstandigheden zijn bar: in de zomer wordt het boven de veertig graden, in de winter vriest het, en van maart tot april heb je ‘de vijftig dagen van het stof’, een periode met zandstormen. Tot slot is het heel droog, per jaar valt minder dan 50 millimeter water. Het gebied is zo onherbergzaam dat men ervan uitging dat er weinig archeologische sporen te vinden zouden zijn.”

Safaïtische rotstekeningen

Intussen heeft Akkermans er al weer elf jaar onderzoek op zitten, op ruim honderd kilometer ten oosten van de Jordaanse hoofdstad Amman. Hij weet nu uit eigen ervaring dat de omstandigheden in de verschillende tijden van het jaar zwaar kunnen zijn. Hitte, kou en zandstormen, hij en zijn team hebben het allemaal meegemaakt. Hij ziet het ook terug aan de door watergebrek afstervende eucalyptusbomen rond hun vaste onderkomen in de woestijn. „We zitten in een voormalig oliekamp uit de jaren zeventig. Elk jaar moeten we een berg zand ruimen en zien we de cabins steeds meer kapot gaan en instorten.”

Daar staat tegenover dat hij en zijn team, dat afhankelijk van het uit te voeren onderzoek zeven tot vijftien mensen telt, het landschap steeds beter hebben leren kennen. „We weten nu waar er van oudsher gebruikte wegen en paadjes tussen de basaltstenen lopen. Op die routes vinden we dan ook rotstekeningen en inscripties. Ook valt op dat de bedoeïenen vandaag de dag hun tenten opslaan op plekken die vroegere nomaden ook hebben gebruikt, getuige bijvoorbeeld stukjes aardewerk: zo’n plek ligt vaak bij een wadi [een droge rivierbedding], is relatief beschut en is al schoongemaakt en van stenen ontdaan.”

Archeoloog Peter Akkermans in de ruïnes van een 10.400 jaar oude hut in Jebel Qurma.
Foto collectie Peter Akkermans

Wat betreft proefschriften staat de teller op drie, vertelt Akkermans. In het eerste uit 2018, van Harmen Huigens, werd op basis van veldverkenningen, satellietfoto’s en kleine opgravingen een eerste beeld gegeven van het nomadische leven in het eerste millennium voor en na Christus. Daarbij viel het op dat de nomaden aan inrichting van het landschap deden. Zo plaatsten ze hun graven op duidelijk zichtbare plekken op de heuvels. Ook stonden de mobiele groepen in contact met de sedentaire wereld aan de rand van de woestijn. Dat blijkt onder meer uit de herkomst van sieraden. „Bij Azraq, waar we dertig kilometer ten westen van ons onderzoeksterrein onze boodschappen doen, lag in de Romeinse tijd een legerplaats. Qasr Azraq is een middeleeuws kasteel van de Mamelukken en Lawrence of Arabia heeft er nog zijn hoofdkwartier gehad.”

Houtskoolresten

In het tweede proefschrift, waarop een jaar later Nathalie Brusgaard promoveerde, zijn voor het eerst 4.500 Safaïtische rotstekeningen in het gebied onderzocht. De Safaïten waren nomadische Arabieren die in het eerste millennium voor Christus en tot de derde eeuw na Christus in de Zwarte Woestijn leefden.

De afbeeldingen van dromedarissen, paarden, schapen, geiten, de jacht op wilde dieren en de strijd met vijanden lieten zien waar het in het nomadische leven om draaide. Veel tekeningen waren dan ook aangebracht op hooggelegen uitkijkpunten, van waar de nomaden het vee in de gaten konden houden, wild konden ontdekken en vijanden zagen aankomen. De rotskunst verzekerde hen ook van een generatielange tastbare herinnering aan hun leven in het woestijnlandschap.

In de graven vonden we muizenbotjes en resten van slangen

„Vele van de afgebeelde dieren, zoals struisvogels, leeuwen en gazelles, komen nu niet meer voor”, weet Akkermans. Samen met houtskoolresten van plataan, vijg en es, bomen die relatief veel water nodig hebben, doen ze vermoeden dat het er vroeger minder droog is geweest. „Waarschijnlijk heeft er later woestijnvorming plaatsgevonden.”

In het vorig jaar verschenen derde proefschrift, van Chiara della Puppa, zijn meer dan zesduizend Safaïtische inscripties vastgelegd. „Vaak gaat het alleen om namen. Of eenvoudige berichten als ‘ik wachtte op de regen’ of ‘ik kwam het graf van mijn vader tegen’.”

Keurig gestapelde steenhopen

Zo’n graf was opgebouwd uit basaltstenen en meestal rond, met een diameter van vier tot tien meter. In het midden was een tholosachtige grafkamer, rond en met een koepeldak. „Tussen de gestapelde stenen bleven nog openingen”, vertelt Akkermans. „In de graven vonden we daarom muizenbotjes en resten van slangen. En onderin altijd een dik pak keverresten. In de meeste graven zijn botten slecht bewaard gebleven.” Wel konden ze vaststellen dat het om mannen, vrouwen en kinderen ging en dat de doden op hun zij in hun graf waren gelegd. „In één graf lag een vrouw met een kind in haar armen.”

Nederlandse archeologen op een grafheuvel op een bergtop.
Foto collectie Peter Akkermans

Het grootste probleem bij de graven was de precieze datering, zegt Akermans. „We vonden er wel ijzeren en bronzen pijlpunten en sieraden van glas die op contacten buiten de woestijn wezen, maar geen aardewerk. Hierdoor ontbrak vergelijkingsmateriaal om mee te dateren.” De weinige botten die er waren bevatten meestal te weinig collageen, een eiwit, om een C14-datering mee te doen. „We hebben daarom een C14-datering laten doen van bioapatiet, de anorganische component van botten en tanden. Deze vrij recente dateringsmethode is extra gevoelig voor contaminatie, maar de datering kwam wel overeen met onze C14-dateringen van collageen: de eerste eeuwen voor, de eerste eeuwen na Christus.”

Rotskunst (200 v.Chr.) van een boogschutter met twee leeuwen. De inscriptie meldt wie de maker ervan is.
Foto collectie Peter Akkermans

Aan veel graven zit als het ware een stenen staart vast, ontdekte Akkermans. „Het gaat om een rij keurig gestapelde steenhopen. Soms is hij een paar meter lang en soms tientallen meters. In het begin dachten we dat elke stapel ook een graf bevatte, maar nadat we alle stenen hadden weggehaald bleek er niets onder te zitten.” Hij heeft na langdurig onderzoek met behulp van Google Earth wel kunnen vaststellen dat het verschijnsel zich van de Levant uitstrekt tot in Mesopotamië en Saoedi-Arabië.

Nomaden geloven ons niet en weten zeker dat er goud moet zijn

Voor de precieze betekenis van de staarten is nog nader onderzoek nodig, zegt Akkermans. Maar het onderzoek wordt bemoeilijkt door grafrovers. „Vorig jaar januari hadden we een graf aan het einde van een dag bijna helemaal opgegraven en ingetekend. Toen we de volgende dag terugkwamen was er een diepe kuil en alles verstoord.”

Bij de afgelopen campagne deze zomer had hetzelfde kunnen gebeuren, denkt hij. „Aan het einde van de werkdag had ik in de verte een auto gezien. Toen het team wegging, ben ik achtergebleven. Na een tijdje stopte de auto onderaan onze opgravingsplek en kwamen de inzittenden naar boven. Ze schrokken toen ze mij zagen.”

Hij heeft al talloze malen aan nomaden in de buurt uitgelegd dat er in de graven niets van waarde zit. „Ze geloven ons niet en weten zeker dat er goud moet zijn. Want waarom zouden wij anders graven? Volgens hen geven de rotstekeningen aanwijzingen: bij afbeeldingen van schorpioenen ligt Romeins goud, bij een ster van David moet wel joods goud liggen en bij een halvemaan is goud uit de tijd van de Ottomanen begraven. Zelfs onze bewaker weet het zeker: in Jebel Qurma liggen zeven kisten goud begraven.”