Waarom moet je wilgen knotten?

Durf te vragen Een geknotte boom produceert veel bruikbaar hout.

Wilgen knotten bij het Kinselmeer, Durgerdam.
Wilgen knotten bij het Kinselmeer, Durgerdam.

Foto ANP / KOEN SUYK

‘Verminking”, oordeelde een Amerikaanse vriendin over een rij knotwilgen langs een poldersloot. Ze kon het karakteristieke cultuurbeeld niet waarderen. Waar dient het voor, dat amputeren van boomtakken?

Wilgen (Salix alba) hóéf je helemaal niet te knotten. Ze bestaan al miljoenen jaren langer dan wij en deden het al die tijd prima. Een nooit-geknotte wilg zal uitgroeien tot een majestueuze boom van zo’n 20 meter hoog. Je ziet ze soms als ‘schietwilgen’ langs de grote rivieren staan. Ook de bekende treurwilg is een niet-geknotte S. alba, maar dan in een variant met neerhangende takken.

Als je de top van een jonge wilg afzaagt op zo’n twee meter hoogte, dan ontspruiten op die plek al snel tientallen nieuwe takken, of wilgentenen. Als je die elke twee, drie jaar helemaal afzaagt, zullen er steeds opnieuw scheuten gaan groeien tussen de stompen in. Zo stapelen de stompen zich op en ontstaat de typerende knot. De scheuten groeien razendsnel: al na een jaar zijn ze een paar centimeter dik, na drie jaar algauw tien tot vijftien.

Vroeger knotten mensen wilgen om mooi hout te verkrijgen. De lange, sterke, soepele wilgentenen zijn ideaal om manden of schuttingen van te vlechten. De dikkere takken gingen naar de klompenmaker of timmerman.

Duizend jaar oud

Een knotboom produceert meer hout dan een boom die je niet knot. Daarom knotten mensen al duizenden jaren ook andere bomen, zoals haagbeuk en eik: het bekende hakhout. Daarbij sneden ze de bomen vlak boven de grond af, waarna ze jaarlijks brandhout konden oogsten van de zogeheten stobben. Op de Veluwe vonden onderzoekers levende stobben van minstens duizend jaar oud.

Tegenwoordig knotten mensen vooral omdat ze de knotvorm mooi vinden: die past bij ons cultuurlandschap. Daarnaast dragen knotbomen bij aan de biodiversiteit. Er broeden vaak vogels in, zoals eenden en ooievaars. Oudere knotten vormen een bijzonder micro-ecosysteem waarin veel insecten en andere ongewervelden wonen, en soms zelfs reptielen en amfibieën. Stokoude, holle knotbomen bieden onderdak aan holenbroeders en marterachtigen.

Niet alle boomsoorten zijn te knotten. Sommige gaan dood als je ze rigoureus afzaagt. Wilg, eik en haagbeuk kunnen er prima tegen, net als linde, populier, es en esdoorn. De verklaring daarvoor ligt in hun cambium: de cellaag vlak onder de bast die zorgt voor de boomgroei. Bij alle boomsoorten liggen daarin de beginselen van blad- maar ook takkenknoppen. Knotbomen hebben relatief veel van die laatste, overal verspreid in hun cambium. Die knoppen zijn piepklein en inactief. Ze liggen te wachten op een trigger om te ‘ontwaken’ en uit te groeien tot een zijtak.

Drie plantenhormonen

Die trigger is een samenspel van minstens drie plantenhormonen, waaronder auxine, dat op zijn beurt onder invloed staat van bijvoorbeeld stress en beschadiging. Na het afzagen van een top of zijtak kantelt het evenwicht van hormonen die elkaar – en de knopgroei – onderdrukken, waarna een knop-in-aanleg ontwaakt en uitgroeit tot een zijtak.

Een jonge knotwilg die je niet langer knot, kan nog vrolijk uitgroeien tot een vrij natuurlijk ogende wilg. Een ouder exemplaar zal daarentegen ten onder gaan aan het gewicht van zijn takken. De knot gaat scheuren, regenwater sijpelt naar binnen en het hout gaat rotten: het begin van het einde. We knotten dus, aldus Klomp Groentechniek in Drenthe, „om de esthetiek, de veiligheid van de omgeving en de gezondheid van de boom te behouden.”


Lees ook Koos van Zomeren over de mooiste knotwilgen van Nederland: Grillig, buigzaam, taai (2007)