‘Verminking”, oordeelde een Amerikaanse vriendin over een rij knotwilgen langs een poldersloot. Ze kon het karakteristieke cultuurbeeld niet waarderen. Waar dient het voor, dat amputeren van boomtakken?
Wilgen (Salix alba) hóéf je helemaal niet te knotten. Ze bestaan al miljoenen jaren langer dan wij en deden het al die tijd prima. Een nooit-geknotte wilg zal uitgroeien tot een majestueuze boom van zo’n 20 meter hoog. Je ziet ze soms als ‘schietwilgen’ langs de grote rivieren staan. Ook de bekende treurwilg is een niet-geknotte S. alba, maar dan in een variant met neerhangende takken.
Als je de top van een jonge wilg afzaagt op zo’n twee meter hoogte, dan ontspruiten op die plek al snel tientallen nieuwe takken, of wilgentenen. Als je die elke twee, drie jaar helemaal afzaagt, zullen er steeds opnieuw scheuten gaan groeien tussen de stompen in. Zo stapelen de stompen zich op en ontstaat de typerende knot. De scheuten groeien razendsnel: al na een jaar zijn ze een paar centimeter dik, na drie jaar algauw tien tot vijftien.
Vroeger knotten mensen wilgen om mooi hout te verkrijgen. De lange, sterke, soepele wilgentenen zijn ideaal om manden of schuttingen van te vlechten. De dikkere takken gingen naar de klompenmaker of timmerman.
Duizend jaar oud
Een knotboom produceert meer hout dan een boom die je niet knot. Daarom knotten mensen al duizenden jaren ook andere bomen, zoals haagbeuk en eik: het bekende hakhout. Daarbij sneden ze de bomen vlak boven de grond af, waarna ze jaarlijks brandhout konden oogsten van de zogeheten stobben. Op de Veluwe vonden onderzoekers levende stobben van minstens duizend jaar oud.
Tegenwoordig knotten mensen vooral omdat ze de knotvorm mooi vinden: die past bij ons cultuurlandschap. Daarnaast dragen knotbomen bij aan de biodiversiteit. Er broeden vaak vogels in, zoals eenden en ooievaars. Oudere knotten vormen een bijzonder micro-ecosysteem waarin veel insecten en andere ongewervelden wonen, en soms zelfs reptielen en amfibieën. Stokoude, holle knotbomen bieden onderdak aan holenbroeders en marterachtigen.
Niet alle boomsoorten zijn te knotten. Sommige gaan dood als je ze rigoureus afzaagt. Wilg, eik en haagbeuk kunnen er prima tegen, net als linde, populier, es en esdoorn. De verklaring daarvoor ligt in hun cambium: de cellaag vlak onder de bast die zorgt voor de boomgroei. Bij alle boomsoorten liggen daarin de beginselen van blad- maar ook takkenknoppen. Knotbomen hebben relatief veel van die laatste, overal verspreid in hun cambium. Die knoppen zijn piepklein en inactief. Ze liggen te wachten op een trigger om te ‘ontwaken’ en uit te groeien tot een zijtak.
Drie plantenhormonen
Die trigger is een samenspel van minstens drie plantenhormonen, waaronder auxine, dat op zijn beurt onder invloed staat van bijvoorbeeld stress en beschadiging. Na het afzagen van een top of zijtak kantelt het evenwicht van hormonen die elkaar – en de knopgroei – onderdrukken, waarna een knop-in-aanleg ontwaakt en uitgroeit tot een zijtak.
Een jonge knotwilg die je niet langer knot, kan nog vrolijk uitgroeien tot een vrij natuurlijk ogende wilg. Een ouder exemplaar zal daarentegen ten onder gaan aan het gewicht van zijn takken. De knot gaat scheuren, regenwater sijpelt naar binnen en het hout gaat rotten: het begin van het einde. We knotten dus, aldus Klomp Groentechniek in Drenthe, „om de esthetiek, de veiligheid van de omgeving en de gezondheid van de boom te behouden.”
‘Kijk, dit bedoel ik met dat droeftoeterige groen.” Els de Vos wijst naar een plantsoen bij haar in de buurt, Amsterdam-Oost, Watergraafsmeer. „Als ik uit een lange coma zou ontwaken en ik keek naar buiten, wist ik met dit uitzicht niet in welk seizoen ik wakker was geworden, alles groen, alles hetzelfde.”
De Vos pleit al jaren voor diversiteit in de openbare ruimte, zo hebben niet alleen de insecten jaarrond te eten, maar weet je ook in welke maand van het jaar je je bevindt mocht je na een lange periode van afwezigheid de straat weer op gaan. Daarom heeft ze regelmatig gesprekken met de plantsoenendienst van de gemeente Amsterdam en beheert ze samen met een groep vrijwilligers enkele groene zones in haar buurt: ‘Natuur, je beste buur’. Dankzij een project van Landschap Noord-Holland en met steun van de toenmalige beheerder Sportparken Amsterdam Oost kon ze dit idee samen met haar buurvrouw uitwerken.
Die groene zones bevinden zich tussen de sportvelden vlak bij haar huis in de Watergraafsmeer. Je kunt er schaatsen, tennissen, atletieken, jeu-de-boulen, voetballen, hockeyen en honkballen. Er viel op die eentonige vlaktes van ijs, kunstgras, gravel en kortgemaaid voetbalgras weinig te halen voor liefhebbers van de natuur. Maar wat zich ertussen bevond, daar zag De Vos haar kans schoon.
Ze ging met haar buurvrouw folderen in de buurt en dat leverde aardig wat vrijwilligers op. Mensen die er zin in hadden om op zaterdagen de handen uit de mouwen te steken, om bijvoorbeeld stroken Canadese guldenroede te wieden. Die plant is weliswaar mooi, maar hij woekert en er komt niets anders meer tussen. Voor je het weet heb je een monocultuur en hebben de insecten maar één enkele periode van het jaar te eten, om daarna te verhongeren.
Els de Vos (op de foto rechtsonder, linksonder op de bank) en vrijwilligers aan het werk in het bermenparadijs in de Amsterdamse Watergraafsmeer. „Ik ben geen bioloog, geen ecoloog, maar vergeleken met de meeste mensen weet ik aardig wat.”
Foto’s: Simon Lenskens
Plasdrasveldjes en paddenpoelen
„Het begon met die phacelia”, zegt De Vos, „een Amerikaanse plant met paarse bloemetjes. Goed voor de bijen en de hommels, hoor, begrijp me niet verkeerd, maar ik heb er een tyfushekel aan.” Ze verontschuldigt zich voor haar taalgebruik en wijt het aan haar Amsterdamse roots. „Ik heb het recht een hekel te hebben aan bepaalde planten en die phacelia is er een van. Hij stond overal en je zag natuurlijk wel vlinders en bijen, maar toen er een paar keer verkeerd werd beheerd door de gemeente – doen ze nooit, hoor, verkeerd beheren, echt nooit – veranderde het stuk grond in een grasveld vol brandnetels en drek. Zo begon ik in 2005 ‘Natuur, je beste buur’.”
Door haar inspanningen veranderden de randen langs de sportvelden langzaamaan in een walhalla voor insecten, amfibieën, zoogdieren en vogels. Er werden vlakkere walkanten aangelegd zodat pulletjes het water uit konden klauteren, er kwamen plasdrasveldjes, paddenpoelen, ijsvogelwanden, uittreedplaatsen voor kikkers, padden en salamanders, vleermuiskasten en honderdvijftig vogelnestkastjes. En als klap op de vuurpijl werd daar in 2012 de Vlinderidylle aan toegevoegd, een strook van 200 meter berm langs een voetbalveld waar hommels, bijen en vlinders het hele jaar verzekerd zijn van voedsel. Alles wat niet inheems was moest van De Vos wijken voor oorspronkelijke planten. Dus weg phacelia en Canadese guldenroede, welkom ossentong, winterakonietjes, dovenetel, hondsdraf en speenkruid.
„Ik zag dit jaar in februari al de eerste vlinder en dan is het wel handig als er iets te eten is. Krokussen bijvoorbeeld, en dan niet die giftige uit de tuincentra, maar de biologische, anders vallen ze er na hun eerste maaltijd al direct dood bij neer. Dan denkt zo’n metselbij aan het einde van de winter: ‘Hé, het zonnetje schijnt, lekker, ik vlieg maar eens naar buiten’, en dan is het meteen einde verhaal. In de Vlinderidylle staat dus altijd wel iets in bloei en hoeven insecten geen kilometers te vliegen voor hun ontbijt.”
Even obsen
De vlinderidylle was ooit een initiatief van de Vlinderstichting. Er zijn veel meer van die idylles in Nederland, maar De Vos wilde er per se een beheren voor Amsterdam. Ze voegde die idylle toe aan haar eigen project en al die inspanningen leverden haar uiteindelijk een primeur op: ze zag daar, in haar bermenparadijs, het eerste scheefbloemwitje van de Watergraafsmeer, een vlindertje dat oprukt uit het zuiden maar dat nog altijd een zeldzaamheid is. De vlinderstand is in haar buurt op enkele plaatsen vervijfhonderdvoudigd, zoals in de plantsoenen rond haar huis waar ze een nulmeting deed vlak voordat de uitheemse groene struiken werden ingewisseld voor inheemse planten.
Tussen 1 april en 1 oktober tellen vrijwilligers wekelijks het aantal soorten op dagen dat het kwik boven de 15 graden Celsius uitstijgt, het niet regent en het niet harder waait dan windkracht vier. Die tellingen lieten eerst een spectaculaire stijging zien, maar inmiddels is sprake van achteruitgang en lopen de aantallen net als op andere plaatsen in Nederland terug.
De Vos zet haar fiets bij het begin van de Vlinderidylle neer. De grasvelden van de voetbalclub liggen monotoon tegen de ontkiemende bermen aan. Over drie dagen begint ze hier met vrijwilligers aan een nieuw natuurseizoen. Her en der vist ze een stukje plastic uit de border. „Ik vond ook een keer een briefje van vijftig tussen de planten. Dat heb ik maar als een eenmalige donatie beschouwd.”
Foto’s: Simon Lenskens
Ze pakt een paar doorzichtige potjes uit haar fietstas en draait de dopjes er alvast vanaf. Ze vangt er insecten mee die ze niet goed kan thuisbrengen. Eenmaal in het potje maakt ze er een foto van en stuurt die naar de ObsIdentify-app op haar telefoon, waarna de soortnaam onmiddellijk op het scherm verschijnt. Ze heeft er zelfs al een werkwoord voor bedacht: even obsen. „Ik ben geen bioloog, geen ecoloog, ik weet weinig, maar vergeleken met de meeste mensen weet ik aardig wat.”
Ze tilt het blad van een dovenetel op om op zoek te gaan naar haar lieveling: de dovenetelgraafwants. Die laat zich wel zien, maar niet vangen. Dus verder maar, langs ereprijs en smeerwortel, met boven in de takken de vink, de tjiftjaf en de pimpelmees. Er komt een metselbij langs gevlogen en op een rietstengel zit een grote schietmot. De Vos ziet en hoort alles.
„Kijk nou, er zit hier een beestje waarvan ik werkelijk niet weet wat het is.” Ze bukt en wijst en passant naar wat kruipende soldaatjes. Ze houdt het doorzichtige buisje onder een blad en laat het onbekende insect erin vallen. Het betreft een vliegje met korte antennes. „Ik denk een rouwvlieg, nu ik hem goed bekijk, maar ik wil het zeker weten, even obsen, dus.” Ze stuurt een foto naar de app: 99 procent zekerheid dat dit een vroege rouwvlieg is. De Vos zet hem terug op het blad van een koekoeksbloem en wijst naar een hooiwagen en naar een brandnetelblad dat is omgekruld. Daar zit iets in verborgen, en als je zorgvuldiger kijkt zie je overal blaadjes van brandnetels die zijn dichtgevouwen omdat ze eitjes of iets anders herbergen.
Foto’s: Simon Lenskens
Een beetje doorlopen
Els de Vos stopt om de haverklap met lopen, om zich te verwonderen, te verlekkeren, en de tijd te vergeten. En dan te bedenken dat er met regelmaat een bal in wordt getrapt, maar dat vindt ze niet erg. Die toeschouwers staan daar voor het voetbal, maar als ze zich omdraaien zien ze vlinders en bijen en als ze geluk hebben een duikende ijsvogel. Haar man zegt regelmatig tegen haar: „Els, je kunt ook gewoon een beetje doorlopen.” Maar dat kan ze nu juist niet. Ze staat overal stil. Haar man kort fietstochten op voorhand in om te voorkomen dat ze aan het einde van de dag in het donker verdwalen.
„Blijf zitten, vriend”. Ze is alweer gestopt met lopen. Ze praat tegen een blinde bij, die schichtig heen en weer vliegt. Ze vertelt dat de blinde bij geen bij is maar een vlieg. Ze weet meer dan ze doet voorkomen. Ze wijst naar een viltvlekzandbij, naar een zwartgerande tuinslak en daarna naar een kikker zo groot dat het wel een uitheemse soort lijkt. Voor de zekerheid wordt hij ge-obst, het blijkt toch een gewone groene kikker te zijn, maar dan wel de grootste soort: de meerkikker.
Het rafelrandje natuur biedt houvast aan ongeziene dieren. Zoveel soorten als er verscholen zitten op een plek die doorgaans wordt bezocht door mensen die enkel oog hebben voor een bal. Tegen het einde van de tocht begint het zachtjes te regenen. De insecten trekken zich onder de bladeren terug. „Holy shit, blijf zitten jij.” Ze richt haar camera opnieuw op de dovenetelgraafwants, maar weer is ze te laat. Het zevenstippelig lieveheersbeestje laat zich wel fotograferen en ook de spin die is gevangen door een spin. Tweehonderd meter is kort als het gaat om een sprintje over het voetbalveld, maar duurt aangenaam lang aan de hand van Els de Vos.
De zaal is afgeladen met radicaal-rechtse activisten en oerconservatieve politici uit de hele wereld. Viktor Orbán heeft net de oorlog aan het liberalisme verklaard. En nu gaat het op het podium over Dordrecht. „In dat kleine stadje geven ze inwoners 1.000 euro om veiligheidsmaatregelen te treffen, vanwege de komst van een asielzoekerscentrum.”
Aan het woord is Eva Vlaardingerbroek. Als radicaal-rechtse influencer is ze een van de uithangborden van deze editie van CPAC, het conservatieve Amerikaanse politieke circus dat voor het derde jaar op rij neerstrijkt in Boedapest. Orbán, de Hongaarse premier, is de gastheer.
Vlaardingerbroek is niet de enige Nederlandse vertegenwoordiger op het Europese CPAC-feestje. Vrijdag staat Geert Wilders geprogrammeerd. De PVV-leider zei in een aankondiging op X dat hij ernaar uitkeek om samen op te trekken met „culturele conservatieven, die in opmars zijn in Europa”.
Maar wie zijn deze culturele conservatieven? Wie luistert naar de sprekers in Boedapest op dag één, hoort dat de oorlogsretoriek van Vlaardingerbroek de boventoon voert. „Ik geloof niet in hervormen”, vertelt ze aan de zaal. „Als het fundament verrot is, zal elke poging tot herbouwen verkruimelen. De toren van Babel moet vernietigd worden. De elite is met ons in oorlog, dus moeten we het harnas van God aantrekken, terugvechten en overwinnen!”
De zaal klapt hard.
Conservatief momentum
Ultraconservatieven en radicaal-rechtse bewegingen hebben momentum. Ze doen het goed bij nationale verkiezingen, ze kijken uit naar de Europese verkiezingen in juni. Dat verhult dat er nogal wat verschillen bestaan tussen alle politici die op deze revolutionaire golf meesurfen.
De houding richting Rusland is zo’n struikelblok. Giorgia Meloni, die in 2022 nog op CPAC in Florida sprak, is met haar Oekraïnebeleid als premier veel te anti-Russisch geworden naar de smaak van velen in Boedapest. En ook over de rol van religie en Israël-kritiek schuurt het, als je doorvraagt.
„Ik hoop dat ze samen aan een big tent, een brede beweging, kunnen bouwen”, zegt Elizabeth Haney op een terras voor de partytenten die de ingang van het conferentieterrein vormen. Ze prikt met een vork in een Hongaarse bloedworst en snijdt een stuk lángos af, een Hongaarse pizza met uien en kaas.
premier HongarijeViktor Orbán Laten we onze harnassen aandoen, naar het slagveld trekken en winnen!
De jonge Haney werkt bij het Amerikaanse Claremont Institute, een conservatieve denktank, waar ze leiding geeft aan de afdeling grote donaties. Afgelopen week was ze nog in Mar-a-Lago, het landgoed van Donald Trump in Florida. Waarvoor? „Dat kan ik niet zeggen.” Wat ze wél wil zeggen, is dit: je moet strategisch denken als je je linkse tegenstanders wil verslaan.
Die harde les heeft de beweging rond Trump al in de VS geleerd, vervolgt ze. „Trump had aanvankelijk niet door dat er een groot gat gaapte tussen nieuw-rechts en oud-rechts, de neocons. Daar werken ze nu aan. Als Trump president wordt, hebben ze straks al tweeduizend mensen klaarstaan die direct aan de slag kunnen. Dat moet wel, want voor je het weet gaat de Deep State dwarsliggen.”
Daarmee doelt Haney op ambtenaren en overheidsdiensten, die Trumps beleid onmogelijk zouden maken. De gedachte dat conservatieve denktanks met hun institutionele revolutie ondertussen zélf een deep state aan het vormen zijn, vindt ze maar onzinnig. „Onze tegenstanders zijn bureaucraten die zijn weggedreven van de kiezers. Wij geven die kiezers juist een stem.” Haney kijkt met een mix van optimisme en spanning naar de waaier aan stromingen die op CPAC samenkomt. „Als je nu jong en rechts bent, zijn er zoveel subculturen waar je uit kunt kiezen. Dat is echt nieuw! Maar daar hoort ook een risico bij: versplintering.”
Beschavingsalarmisme
Dat toch een gevoel van verbroedering op de conferentie overheerst, is te danken aan de gedeelde vijand die alle sprekers op het podium ontwaren. Dat is het liberale en progressieve Westen, dat er vanuit Brussel, Washington en Davos alles aan zou doen om de conservatieve leefwereld kapot te maken. Hoe groter het dreigende failliet van de westerse beschaving, hoe groter de bereidheid om de onderlinge verschillen te overbruggen.
„Laten we onze harnassen aandoen, naar het slagveld trekken en winnen!” zo roept Orbán de menigte toe in zijn openingspraatje. Eva Vlaardingerbroek slaat in haar betoog een vergelijkbare toon aan: „Als we niet serieus het gevecht aangaan, zal deze tijd de geschiedenis ingaan als het moment dat westerse landen niet langer werden binnengevallen om veroverd te worden. Onze corrupte elites hebben de binnenvallende macht actief uitgenodigd. En ze lieten hun burgers de prijs betalen.”
Lees ook De Orbán achter Orbán: hoe Hongarije een model wil zijn voor conservatief Europa
„Net als Satan heeft onze vijand vele namen: van neoliberalisme tot internationaal communisme”, zegt Jack Posobiec, kort na Vlaardingerbroek op het podium. Posobiec is een Amerikaanse influencer die Trump al vroeg bejubelde en een hoofdrol speelde bij het verspreiden van het Pizzagate-complot, het op gebakken lucht gebaseerde verhaal dat een pizzeria in Washington de spil zou zijn in een door politici aangestuurd pedofielennetwerk. „Het is ironisch, maar alleen met onze wereldwijde beweging kunnen we de globalisten bestrijden!”
Het alarmisme van Posobiec en Vlaardingerbroek kan in de congreshal bestaan naast de praatjes van oud-bewindspersonen die de macht van binnenuit kennen. Tony Abbott, de Australische oud-premier die een detentiecentrum voor vluchtelingen bouwde op een eilandje in de Grote Oceaan, is donderdag een van de sprekers, net als Fabrice Leggeri, voormalige baas van grensagentschap Frontex, die voor het Rassemblement National het Europees Parlement in wil, en de Sloveense oud-premier Janez Janša.
Vrijdag staat ’s ochtends onder meer een genderdebat met de evangelische oud-senator en oud-presidentskandidaat Rick Santorum op de agenda, naast een optreden van de Poolse oud-premier Mateusz Morawiecki. Wilders treedt na de lunchpauze op in het blokje ‘Conservatieve Verbondenheid’, met onder meer de Chileense presidentskandidaat en Pinochet-bewonderaar José Antonio Kast.
Zo smeden relatief reguliere conservatieven en op het internet groot geworden influencers samen een verbond. Ze wisselen nummers uit, delen hun kennis. Buiten het podium lopen de bezoekers zwetend rond van de drukte. „Een soort braderie, met stalletjes”, zo vat FVD’er Freek Jansen donderdagmiddag zijn indrukken samen. „Maar mij toch te Amerikaans. Te veel zenden.”
‘No woke zone’
Voor journalisten blijft dit alles onzichtbaar. Verschillende media die zich aanmeldden, waaronder NRC, kregen in aanloop naar de conferentie een e-mail: „Als organisatoren moeten we ons aan een van de ijzeren regels van onze conferentie houden: ‘CPAC is a no woke zone’. We zien ernaar uit u in de toekomst welkom te heten, mocht uw organisatie significant minder woke worden.”
Op het conferentieterrein, op een steenworp afstand van het eeuwenoude Buda-kasteel, is over die weigering geen discussie mogelijk. „Het is vol”, zegt het hoofd communicatie desgevraagd bij de entree. Een CNN-cameraman die bezoekers bij het binnengaan vastlegt, wordt weggestuurd door een boze beveiliger. „Dit is een besloten bijeenkomst!” Journalisten zijn op een livestream aangewezen.
Binnen gaat de conferentie ongestoord verder, met discussies over de vrijheid van meningsuiting. Wie op de livestream meekijkt, ziet hoe de kruisbestuiving vorm krijgt: de ene groep sprekers deelt hun ervaring van binnenuit met de macht, de andere groep jut het publiek verder op om een strijd op leven en dood tegen het progressieve establishment te voeren.
Is dat spelen met vuur? „Soms ben ik bang dat we het kind met het badwater weggooien”, zegt Elizabeth Haney op het terras. „Er is altijd de kans dat er een meer autocratisch ingestelde persoon aan de macht komt, die die macht vervolgens misbruikt. Een soort Caesar: die werd ook steeds meer een dictator, terwijl hij zei voor het volk op te komen.”
Maar dan denkt ze weer aan haar thuisstad San Francisco, waar het linkse stadsbestuur er in haar ogen op alle fronten een potje van maakt. „Je bent aan het verliezen en aan het verliezen en aan het verliezen, zoals Trump het ooit zei”, zegt ze. Ze prikt nog eens in de bloedworst. „En ik zie steeds meer mensen die denken: deze strijd kunnen we niet meer eerlijk winnen.”
„We vervaardigden objecten – vuistbijl, pijlpunt, potscherf”, schrijft Peter Verhelst in zijn meest recente dichtbundel, „met als droom iets esthetisch te maken van onze ondergang”. Het object dat de Vlaamse dichter vorig jaar toevoegde aan die reeks pogingen tot schoonheid in het licht van de ondergang, namelijk zijn zeventiende dichtbundel Zabriskie, werd donderdagavond bekroond met De Grote Poëzieprijs 2024. Dat werd bekendgemaakt tijdens het radioprogramma Opium. Peter Verhelst (1962) ontving de jaarlijkse prijs, met een waarde van 20.000 euro, deze donderdagavond in Rotterdam. De jury noemde Zabriskie „een gloedvolle, bezwerende bundel die uitnodigt tot reflectie en die de taal viert, met dromen, visioenen, gezangen en rituelen”.
De bekroning van de bundel is te zien als de bekroning van een poëtische trilogie, waarbij Zabriskie het „prachtige slotstuk van een fascinerende reis is”, aldus de jury. Ondergangsbeelden vormden de afgelopen jaren de voedingsbodem voor de poëzie van Verhelst. Hij publiceerde eerst Zon (2019), over een verschroeiende wereld in verval, waarop de bundel 2050 (2021) volgde, over een nabije, dystopische toekomst vol barokke ondergang.
Lees ook Jury beloont ‘adembenemend’ oeuvre Peter Verhelst met Huygens-prijs
Sprookjesachtige bundel
In het nu bekroonde derde deel, volgens de jury „een sprookjesachtige bundel waarin we in deze donkere tijden troost kunnen vinden”, bezweert hij die doemgedachten. Verhelst tekent, in zijn bekende beeldrijke poëzie, een post-apocalyptische wereld waar hij ook weer licht en schoonheid aanwijst, die volgt op duisternis. „Tot iets als een staart in het water begint te slaan, zich uit/ de modder hijsend op de oever smijt, kokhalzend naar adem hapt,/ het eerste woord ter wereld dat zich uit een keel wil bevrijden”, staat in een van de openingsgedichten.
De titel Zabriskie verwijst naar het Zabriskie Point, een uitzichtpunt in Death Valley en een van de heetste plekken op aarde. Ook dat heeft een post-apocalyptische lading: in de zindering van de hitte lijkt toch weer beweging te bestaan, of is dat slechts een illusie? Verhelst besluit om de sneeuwluipaard, het notoir onvindbare dier dat ook nog eens wegvalt tegen de achtergrond van zijn leefgebied, ook ‘een zabriskie’ te noemen. Zijn bundel toont de mens als najager van illusies, verbeten zoekend naar schoonheid: „[…] Wit zijn de ogen/ van de sneeuwluipaard. Alles wat ze aankijken is verdwenen/ voor het verdwijnt. Laat mij nog één keer zien, die flits.”
Peter Verhelst is schrijver, theaterregisseur en, dankzij zijn omvangrijke oeuvre en filmische, episch beeldende barokke taal, een van de meest vooraanstaande dichters van het Nederlandse taalgebied. Het is weliswaar zijn eerste Grote Poëzieprijs, maar vrijwel alle denkbare poëzieprijzen ontving hij al eens, evenals de Constantijn Huygens-prijs en de Sybren Poletprijs voor zijn literaire oeuvre. De andere genomineerden voor De Grote Poëzieprijs waren dit jaar Jens Meijen (Sunset industries), Dewi de Nijs Bik (Indolente), Merel van Slobbe (De maan schijnt feller in de metaverse) en Sofie Verdoodt (Anker Kruis Hart).