Het klinkt helder, klaterend, haast feeëriek: het geluid van een klavecimbel. Deze voorloper van de piano klonk in concertzalen en salons vanaf omstreeks 1500, tot de piano het overnam rond 1750 – hoewel het klavecimbel al decennialang een ware opleving doormaakt.
Bach, Telemann en zelfs de vroege Mozart zou je eigenlijk op klavecimbel moeten spelen, als je wilt weten wat de componist in gedachten had. Want hoewel ze er grofweg hetzelfde uitzien, hebben de twee instrumenten een totaal andere klank. De piano klinkt gedempter, maar ook ronder en je kunt er zachter maar ook juist luider op spelen. Hoe kan dat eigenlijk? Het zijn toch allebei snaarinstrumenten met een toetsaanslag?
Het grootste verschil zit hem in het mechaniek, vertelt Robert Koolstra. Hij is klavecinist en artistiek leider van Stichting MeerBach, die zich inzet om het klavecimbel te promoten. „Bij een piano slaan er met vilt beklede hamertjes op de snaren, terwijl bij een klavecimbel de snaren worden getokkeld, als bij een gitaar.”
Gemaakt van vogelveren
Als je een toets van het klavecimbel indrukt, wipt de achterkant van die toets omhoog (online zijn er mooie filmpjes van te vinden). Die achterkant duwt een rechtopstaand balkje omhoog in een schacht naast de snaar. Uit het balkje steekt een pinnetje, ook wel plectrum genoemd. „Vroeger werden die gemaakt van vogelveren”, vertelt Koolstra. „Tegenwoordig zijn ze vaak van kunststof.” Bij het omhooggaan tokkelt dat pinnetje de snaar. Laat je de toets los, dan valt het balkje naar beneden. Een subtiele kanteling voorkomt dat het plectrum de snaar nogmaals raakt.
Een tokkel klinkt anders dan een hamerslagje – net zoals een nagel anders tikt dan een knokkel. De nagel geeft met zijn kleine contactoppervlak een ‘cleane’, uniforme trilling. De grotere, maar zachtere knokkel veroorzaakt een blobje van rafeliger trillingen.
„Er zijn nog veel meer factoren die de klankkleur bepalen”, vervolgt Koolstra. „Bijvoorbeeld het materiaal van de snaren. Maar ook de plek waar je de snaar aanslaat.” Hoe verder van de kam (het randje waar de snaar overheen is gespannen), hoe luider en warmer de toon. Daarnaast heeft een trillende snaar diverse ‘buiken’ en ‘knopen’: plekken met een maximale of juist minimale uitslag. Het maakt uit wáár je tokkelt ten opzichte van die plekken.
„Veel klavecimbels hebben twee registers: verschillende toets- en snaarsystemen die je los van elkaar kunt bespelen, op twee toetsenborden boven elkaar”, vervolgt Koolstra. „Je kunt ze ook aan elkaar koppelen, zodat je met één toetsaanslag verschillende snaren tegelijk bespeelt. Vaak heeft het ene register langere snaren dan het andere. Of het tokkelt op een andere plek.”
Een zuiver effect
Ook is bij een klavecimbel de stemming anders. Alleen bepaalde notencombinaties (bijvoorbeeld tertsen) zijn precies zuiver gestemd. Álles precies zuiver stemmen, dat kan per definitie niet. Koolstra: „Daar zit wiskunde achter. Een piano is daarom ‘gelijkzwevend’ gestemd: eigenlijk zijn alle noten een klein beetje vals. Klavecinisten passen de stemming aan aan de toonsoort van het muziekstuk. Dat geeft een veel zuiverder effect.”
Dan is er nog de invloed van de klankkast. „Kleine Italiaanse klavecimbels klinken licht en pittig. Een beetje zoals de Italiaanse taal. Hoe groter het instrument, hoe zwaarder de klank.”
En, wat is hét klavecimbelstuk waarnaar iedereen zou moeten luisteren? „Het vijfde Brandenburgse Concert van Bach”, zegt Koolstra stellig. „Daarin zit een grote klavecimbelsolo die echt ongeëvenaard is.”