Vijftig jaar na ‘Rumble in the Jungle’: ook commentator Ruud ter Weijden dacht dat Muhammad Ali kansloos was

Muhammad Ali moest twee van zijn meest memorabele gevechten nog leveren, tegen George Foreman en Joe Frazier, toen tv-maker Ruud ter Weijden de Amerikaanse bokser in 1973 thuis in Cherry Hill (New Jersey) opzocht en een hele dag volgde. In zijn woning in Naarden-Vesting toont Ter Weijden (84) op zijn iPad fragmenten uit de reportage die hij toen maakte over de sportman. Een opgewekte Ali die op zijn witte Steinway-piano de boogiewoogie ten beste geeft en die voor de camera zijn eenjarige zoontje leert lopen.

Vrijwel alle bokskenners waren ervan overtuigd dat Ali met zijn leven speelde toen hij op woensdag 30 oktober 1974 in Afrika in de ring stapte met wereldkampioen George Foreman. „Ik ook”, zegt Ter Weijden. „Ik had begin ’73 gezien hoe Foreman na anderhalve ronde wereldkampioen Frazier had onttroond – en dat was geen kinderachtige jongen. Maar hij was kansloos als een pingpongbal, en ging zes keer neer. Zulk grof geweld…”

Een mokerslag van de 25-jarige Foreman zou de zeven jaar oudere Ali fataal kunnen worden, was alom de vrees. ‘Ik weet hoe je Foreman kunt stoppen’, schreef de Britse journalist Hugh McIlvanney, ‘maar dat vergt drie dagen bombarderen en daarna moet je de infanterie erop afsturen.’ Maar na veel klappen te hebben geïncasseerd én ontweken won Ali. In de achtste ronde sloeg hij Foreman tegen het canvas. En zo heroverde Ali de wereldtitel die hem in 1967 was ontnomen toen hij, tijdens de Vietnam-oorlog, weigerde in militaire dienst te gaan.

Dictator Mobutu

Waar in de VS betaald moest worden om ‘Rumble in the Jungle’ te kunnen zien in stadions, bioscopen en theaters (‘closed circuit’), ging in Nederland midden in de nacht de tv aan voor een extra uitzending van Avro’s Sportpanorama. Ter Weijden was al vijf jaar een vertrouwd gezicht bij wat was uitgegroeid tot ‘de boksomroep van Nederland’, en vanuit de studio in Hilversum verzorgde hij het commentaar bij de tweestrijd in Kinshasa, die was gearrangeerd door de Amerikaanse promotor Don King. De Zaïrese dictator Mobutu, die Ali in de zomer van 1973 had ontmoet in Abu Dhabi, financierde het gevecht; via een Zwitserse bankrekening ging er in elk geval tien miljoen dollar naar Ali en Foreman – ieder de helft. Niemand had het over ‘sportswashing’, maar dat was het wel: Mobutu wilde met een ‘Super Fight of the Century’ de schijnwerpers op Zaïre (nu Congo), en vooral op zichzelf.

Ruud ter Weijden.
Foto Annabel Oosteweeghel

Don King zat nog in de gevangenis (voor moord) toen Ter Weijden in 1969 met succes solliciteerde bij de Avro, waar ze een nieuw gezicht zochten voor het sportprogramma dat moest concurreren met Studio Sport. Op de vraag of hij wel eens iets met zijn stem had gedaan, antwoordde hij dat hij speaker was geweest bij wielerwedstrijden, iets wat op z’n zestiende als „een grap” in zijn woonplaats Naarden was begonnen. Zijn eerste grote boksverslag was in 1971 meteen al het ‘Gevecht van de Eeuw’, tussen Ali en wereldkampioen Frazier, beiden nog ongeslagen. Ali had kort daarvoor na een gedwongen pauze van drieënhalf jaar als gevolg van zijn dienstweigering zijn carrière hervat – dankzij een uitspraak van het Hooggerechtshof.

Beelden uit New York

Terugkijkend op dat verslag van zijn eerste grote bokspartij, in de studio met Sportpanorama-regisseur Bob Bremer, neemt Ter Weijden zichzelf kwalijk dat hij pro-Frazier was. „Dat had er mee te maken dat ik Ali in zijn tijd als Cassius Clay [tot zijn bekering tot de islam in 1964, nadat hij wereldkampioen was geworden] en later als Ali een sportman met een grote bek vond. Iedereen had zoiets van, die muil moet toch een keer dicht.” Om zijn voorkeur voor Frazier te maskeren gaf hij Ali „meer credits dan hem op dat moment toekwamen”. Toen kwam die fatale stoot en ging hij neer. Frazier won.

Ter Weijden was wel bij het tweede gevecht tussen Ali en Frazier, in januari 1974 in New York, nu met Ali als winnaar. Maar hij had liever in Nederland in de studio gezeten dan hoog in de tribunes achter een monitortje in Madison Square Garden. Bij het gevecht van Frazier dat daar een half jaar eerder aan voorafging, in Londen tegen Joe Bugner, hadden Ter Weijden en Bremer wél aan de ring gezeten. Ringside verslag doen was veel opwindender. „Ik vroeg, ‘wat doen we als het afgelopen is?’ Bremer zei, ‘dan storm je de ring in en dan interview je Frazier’. Dat deed ik, maar ik had hem nauwelijks een vraag gesteld of ik werd bij m’n kladden gepakt en de ring uitgesodemieterd! Met bloedspatten op z’n aantekeningen, afkomstig van een bokser uit het voorprogramma, verliet Ter Weijden die avond Earls Court.

Doping met touwen

Bij de Avro was volgens Ter Weijden in 1974 „niet één seconde” overwogen om naar Afrika te gaan, voor Ali-Foreman. „Voor schrijvende journalisten en fotografen was het daar veel makkelijker werken dan voor tv-mensen. Hadden we ook in onderhandeling gemoeten met Don King, om daar te mogen filmen. Dat was geen piece of cake geweest.”

Hoe de Avro de rechten voor de grote gevechten verwierf? Ter Weijden: „Die werden in Eurovisie-verband geregeld, maar Bremer had een heel goed contact in Duitsland, ik meen Herr Doktor Roth, die ervoor zorgde dat Nederland als een soort deelstaat van West-Duitsland in de onderhandelingen met Amerika werd meegenomen. We betaalden dus wel, maar nooit de hoofdprijs.”

In de studio in Nederland zag Ter Weijden hoe Ali zich weer tot wereldkampioen van de zwaargewichten kroonde – volgens de voormalige tv-maker ook dankzij slimmigheidjes van Ali’s trainer Angelo Dundee, die ervoor had gezorgd dat de touwen van de ring niet al te strak gespannen waren, zodat Ali zich daarin achterover kon laten vallen als Foreman aanviel. „Mede door die ‘doping met touwen’, rope-a-dope, zoals de Amerikanen dat noemden, kon Ali winnen van de meedogenloze stoomwals die Foreman was.”

Ter Weijden wijst erop dat Ali ook psychologische tikken uitdeelde, door de vermoeide Foreman, die zijn gevechten doorgaans in een van de eerste ronden besliste, tijdens het gevecht te vragen of hij echt niet beter kon. „Qua drama, zeker met alles wat eraan vooraf was gegaan en tegen dat Afrikaanse decor, was de ‘Rumble in the Jungle’ een uniek gevecht.”

In een rondvaartboot

In 1976 bracht Muhammad Ali een bliksembezoek aan Nederland, voor de promotie van de vertaling van zijn autobiografie, The Greatest. Ter Weijden interviewde hem in Amsterdam op een rondvaartboot en vergezelde de bokser bij het uitstapje naar Volendam, georganiseerd door de uitgever van Ali’s boek. Ter Weijden ziet nóg de verbaasde blikken van Amerikanen in een toeristenbus, toen ze op de Dijk hun wereldberoemde landgenoot passeerden.

Muhammad Ali bezoekt Volendam op 8 maart 1976. Rechts van hem de jonge Ruud ter Weijden.
Foto ANP/Ruud Taal

In 1988 trof Ter Weijden in een hotel in een voorstad van Chicago een totaal andere Ali. De toen 46-jarige legende had als gevolg van Parkinson bijna zijn spraak verloren: zo goed als zeker de prijs voor zijn (te lange) bokscarrière – hij was pas in 1981 gestopt. „Het was de eerste keer dat ik hem zo zag, dat was een schok.” Ali vond de inspanning te groot om naar een kamer te gaan waar alles klaar stond voor het interview, dus voltrok dat gesprek zich in het rumoerige restaurant van het hotel, net na het ontbijt. Het werd een bijzonder interview, ook met Ali’s vrouw Lonnie, onder meer over zijn aandoening en zijn geloof.

Na het interview toonde Ali, in de geest van zijn uitspraak ‘Float like a butterfly, sting like a bee’, nog een paar goocheltrucs: lopen ging hem niet makkelijk meer af, maar voor de Nederlandse televisie liet hij zien dat hij nog wel kon zweven. De documentaire die Ter Weijden rond dat interview maakte, I am the greatest – Muhammad Ali 15 jaar later, won internationale prijzen. Hij was ruim twintig jaar geleden voor het laatst actief op tv, onder meer als presentator van Sport aan tafel, met Hugo Camps en Johan Derksen.

Muhammad Ali zou nog één keer in de schijnwerpers staan: in 1996 ontstak hij het vuur bij de Olympische Spelen in Atlanta. In 2016 overleed hij, 74 jaar oud.