
Natuurlijk is het contrast tussen de wielerklassiekers Parijs-Roubaix en Luik-Bastenaken-Luik groot, zegt Tiesj Benoot. Qua locatie, qua parcours: de een voert over Noord-Franse kasseienstroken, de ander over Waalse Ardennenheuvels. Maar de Vlaamse renner in dienst van de Nederlandse ploeg Visma-Lease a bike ervaart ook een verschil ín koers: een andere mate van drukte.
Komende zondag, als hij meedoet aan ‘Luik’, zal het veel rustiger zijn dan twee weken terug, zegt Benoot. „Aan de start, langs het parcours, in het peloton. Je krijgt veel meer ruimte in de wedstrijd, positionering is minder belangrijk. Het is niet van dat ellebogenwerk zoals ik van Parijs-Roubaix gewend ben.”
Benoot kan het weten: hij reed in zijn carrière zes keer ‘Luik’ en drie keer ‘Roubaix’. Daarmee behoort hij tot de kleine groep renners in het huidige peloton die beide koersen meerdere keren heeft gereden. Slechts tien keer won een renner zowel Parijs-Roubaix (anno 1896) als Luik-Bastenaken-Luik (1892), drie man wonnen beide koersen in hetzélfde jaar. Vrijwel al die zeges dateren van decennia geleden. In de recente wielergeschiedenis wist alleen de Belg Philippe Gilbert beide koersen op zijn naam te zetten.
Ieder jaar ondergaat het wielerpeloton half april een transformatie. Pak de startlijsten van Parijs-Roubaix (13 april) en Luik-Bastenaken-Luik (komende zondag) erbij en je vindt slechts drie renners die beide koersen rijden – op basis van wat op donderdag bekend was. Het peloton wordt vrijwel helemaal ververst: de renners die het hele ‘Vlaamse voorjaar’ hebben gereden (voornamelijk kasseienkoersen) gaan er even tussenuit, de klimspecialisten en ronderenners treden aan.
De verschillen tussen de renners van voor en na de verversing zijn in de afgelopen twintig jaar groter geworden, zo blijkt uit data van de website ProCyclingStats. Renners die meedoen aan Parijs-Roubaix werden sinds 2006 ruim twee kilo zwaarder en wegen nu gemiddeld 74,4 kilo; in Luik-Bastenaken-Luik nam het gewicht 2,5 kilo af en komt de gemiddelde renner op 64,9 kilo.
Dat is logisch, vindt Rudi Kemna, sportief directeur van de Nederlandse wielerploeg Team Picnic PostNL. „Het zijn twee verschillende typen wedstrijden. Parijs-Roubaix is vlak, waar de kasseien de scherprechters zijn en je goed moet kunnen sturen en positioneren. In Luik-Bastenaken-Luik wordt het verschil bergop gemaakt op de vele heuvels.” Dus stuurt Kemna verschillende typen renners naar de koersen. „De hardrijders gaan naar Parijs-Roubaix, de klimmers gaan naar Luik.”
Twee pelotons
De grote aflossing in het peloton is een relatief nieuw verschijnsel. Tot in de jaren negentig was het heel normaal dat renners aan zowel op de Vlaamse kasseien als de Waalse Ardennenhellingen koersten.
Voormalig renner Adrie van der Poel reed negen keer Parijs-Roubaix en Luik-Bastenaken-Luik in hetzelfde seizoen – de laatste keer was in 1993. „In mijn tijd ging veertig procent van de renners nog even verder na Roubaix, gok ik”, zegt hij. „Als je goed reed in de eerste kasseienkoersen, bleef je het hele voorjaar in de selectie. Tegenwoordig gaat niet meer dan tien procent van de renners door naar Luik.”
Oud-coureur Niki Terpstra ziet „gewoon twee verschillende pelotons”. Dat heeft te maken, zegt hij, met de professionalisering en specialisatie die heeft plaatsgevonden in het wielrennen, waardoor trainings- en wedstrijdschema’s veel nauwkeuriger worden samengesteld. Terwijl de ene helft van de profrenners in de Vlaamse voorjaarsklassiekers rijdt, is de andere helft op hoogtestage of in actie bij een heuvelachtige etappekoers als de Ronde van Baskenland.
Terpstra, oud-winnaar van Parijs-Roubaix en de Ronde van Vlaanderen, reed in zijn lange carrière twee keer de dubbel ‘Roubaix’ en ‘Luik’, in 2007 en 2010. Het verschil tussen de twee wedstrijden is meteen merkbaar als je meedoet, zegt hij. „Het begint eigenlijk al bij het hotel van de ploeg. Je rijdt met een aantal ploeggenoten het klassieke Vlaamse voorjaar, en ineens zijn ze allemaal weg.” Vervolgens is bij de start van de wedstrijd de rest van het peloton „ineens een stuk kleiner van postuur”, zegt Terpstra. „Die rijden makkelijker bergop.”
Beide keren dat hij meedeed in Luik haalde Terpstra de finish niet. „Ik raakte achterop, en dan word je al snel uit koers gehaald.” Grinnikend: „Ik heb er maar een mooie middag in de Ardennen van gemaakt.”
Mentale finish
Dat hij Roubaix en Luik niet veel vaker combineerde, is omdat het rijden van deze eendagsklassiekers een grote opgave is, zegt Terpstra. „Mijn mentale finish lag altijd bij Parijs-Roubaix. Daarna was ik total loss. Het is ontzettend zwaar om je op te laden voor zo’n koers.” Vaak ging Terpstra daarna nog naar de Amstel Gold Race, in het weekeinde tussen ‘Roubaix’ en ‘Luik’, omdat het nou eenmaal de enige Nederlandse klassieker is, maar goede uitslagen reed hij er nooit. „Voor mij was dat altijd een weekje teveel.”
Tiesj Benoot heeft Parijs-Roubaix en Luik-Bastenaken-Luik minimaal drie keer gereden, maar nooit in hetzelfde seizoen. Dit jaar sloeg hij Parijs-Roubaix over en koos ervoor om te gaan trainen, zegt hij. „Op die manier heb ik meer controle over mijn vorm en kan ik mijn niveau langer vasthouden.”
Wat het niet makkelijker maakt om beide wedstrijden te rijden, zegt ploegleider Kemna, is dat er steeds harder wordt gekoerst. „Bij de afgelopen editie van de Amstel Gold Race reden ze gemiddeld 44 kilometer per uur. Dat is stukken sneller dan vijf jaar geleden. Als het peloton zo hard gaat, dan worden de verschillen uitvergroot. Ben je geen heel goede klimmer, dan kom je niet meer mee die heuvels over in de finale.”
Wat de verschillen dan weer kan verkleinen, zegt Adrie van der Poel, is het weer. „Kasseienrenners kunnen over het algemeen beter tegen de kou dan klimspecialisten, die magerder en lichter zijn. Dus als het koud en nat is in de Ardennen, zitten die twee types renners dichter bij elkaar.”
Supertalenten
Van der Poel gelooft dat het nog steeds mogelijk is om in beide wedstrijden een goede uitslag te rijden. Hij wijst op zijn zoon Mathieu, die vorig jaar zowel ‘Roubaix’ reed als ‘Luik’ – en respectievelijk eerste en derde werd.
Hetzelfde geldt voor de Belg Wout van Aert: tweede en derde in 2022. En Tadej Pogacar natuurlijk, de wereldkampioen, die twee weken geleden tweede werd in Parijs-Roubaix en komende zondag in Luik geldt als de grote favoriet. Hij won de koers twee keer eerder.
Maar dat zijn „supertalenten”, zegt Benoot, die bovendien naast de klassiekers aan maar weinig wedstrijden meedoen, een trend die in het hele peloton waarneembaar is. „Ik heb pas vijftien dagen gekoerst, Pogacar heeft dit seizoen nog maar dertien koersdagen in de benen. Daar zouden mannen als Roger De Vlaeminck (de Belg die in de jaren zeventig alle klassiekers reed en won, red.) om moeten lachen.”
Voor de meeste renners is het rijden van beide koersen in een ondersteunende rol wel te doen, zegt Benoot, maar wil je als renner méér bereiken, dan wordt het lastig. „Je kunt niet elke week een klassieker rijden als je overal top wil zijn.” En dus, concludeert hij, legt iedere renner zich steeds meer toe op zijn eigen kwaliteiten.
Dat is voor de fans misschien jammer: die zien het liefst de beste renners zo vaak mogelijk tegen elkaar rijden. Maar Benoot vindt het niet vervelend dat er in het voorjaar twee pelotons naast elkaar bestaan. „Het mooie is: de besten van die twee pelotons komen straks allemaal bij elkaar in de Tour de France.”
