Bemeste landbouwgrond stoot ruim de helft minder van het sterke broeikasgas N2O (lachgas) uit als er een speciale bacterie op is aangebracht. Dat blijkt uit experimenten in Noorwegen, met verschillende typen zand- en kleigrond. De studie is deze woensdag gepubliceerd in Nature.
In de opwarming van de aarde heeft lachgas, in vergelijking met de broeikasgassen CO2 en methaan (CH4), een klein aandeel – circa 6 procent. Maar in de landbouw speelt lachgas juist een relatief grote rol. Een derde van alle broeikasgassen die de Nederlandse landbouw uitstoot is lachgas.
De uitstoot van lachgas is de afgelopen eeuw met name toegenomen door het gebruik van (kunst)mest. De opbrengst van gewassen is daardoor weliswaar sterk gestegen, maar er zitten ook veel nadelen aan. Een deel van de stikstof in mest komt vrij uit de bodem in de vorm van lachgas. Dat is niet alleen een broeikasgas, het breekt ook ozon in de stratosfeer af. Dat vergroot het gevaar op een ozongat, waardoor mens en dier minder beschermd zijn tegen zonnestraling. Daarnaast spoelt een deel van de stikstof in mest in de vorm van nitraat (NO3–) uit naar oppervlaktewateren. Het zorgt daar voor verstikkende algenbloei en een afname van de biodiversiteit. En een deel van de stikstof vervluchtigt in de vorm van ammoniak (NH3) en draagt bij aan luchtvervuiling en longaandoeningen bij de mens. Daarnaast schaadt een overmatige neerslag van ammoniak de natuur.
Op veengrond, waaraan Nederland rijk is, is de bacterie niet getest
Lachgas is een van de vele stikstofverbindingen die in de bodem gevormd worden door micro-organismen. Er zijn bacteriën die lachgas kunnen afbreken. „Maar vaak zie je dat die ook lachgas kunnen vormen”, zegt procestechnoloog Lars Bakken, hoogleraar aan de Norwegian University of Life Sciences en coördinerend auteur van de studie. Bakken legt uit dat hij met collega’s erin is geslaagd uit afvalwater een bacteriegroep te isoleren die wel lachgas kan afbreken, maar niet de genen heeft om het ook te vormen. „Dat was echt mazzel”, zegt Bakken. Uit die groep isoleerden ze vervolgens één bacteriestam, Cloacibacterium sp. CB-01, die in de bodem goed bleek te overleven. Hij liet zich ook goed kweken in het laboratorium.
De onderzoekers deden vervolgens verschillende typen zand- en kleigrond in emmers, zetten die in de buitenlucht, en dienden er ter vervanging van (kunst)mest afvalwater aan toe. Een deel van de emmers kreeg afvalwater waaraan ook de gekweekte bacterie was toegevoegd. De uitstoot van lachgas uit de emmers werd negentig dagen lang gemeten. Bij de emmers mét de bacterie lag de uitstoot van lachgas 50 tot 95 procent lager dan bij de emmers zonder de bacterie.
Mest met de bacterie wordt bereid in het lab.Foto Tonje Lindrup Robertsen/NMBU
Kalkrijke kleigrond
Daarna voerden de onderzoekers nog een experiment uit in het veld, waarbij ze het afvalwater met de bacterie toevoegden aan kalkrijke kleigrond. Ook daar nam de uitstoot van lachgas met meer dan de helft af vergeleken met grond die was bemest met afvalwater zonder de bacterie.
„Het is een indrukwekkende set aan experimenten”, reageert bodemkundige Mart Ros van Wageningen University & Research, die niet bij het onderzoek was betrokken. Met collega’s Dorien Westerik, Rima Porre en Jan Willem van Groenigen heeft hij de publicatie gelezen. Ze werken samen in een project om de uitstoot van lachgas uit landbouwgrond te verminderen via aanpassingen in de bemesting. „Het kan veel uitmaken dat je een gewas precies op de juiste tijd en in de juiste hoeveelheid bemest, en dan alleen de planten die ook iets nodig hebben”, zegt Ros. Ze noemen de beschreven aanpak in de publicatie „vernieuwend”. „Het modificeren van het bodemmicrobioom is een relatief onontgonnen onderzoeksveld.” Maar ze hebben sterke twijfels of deze aanpak op grote schaal uitvoerbaar is. Bovendien noemen ze het een end-of-pipe-oplossing. De uitstoot van lachgas komt door een overmatig en inefficiënt gebruik van stikstof uit dierlijke mest en kunstmest. „Je zou eerst dat kunnen verbeteren”, zegt Ros. De Noorse hoogleraar Bakken zegt dat je beide tegelijk kunt doen.
De Wageningse onderzoekers wijzen er ook nog op dat de aanpak op slechts vier bodemtypen is uitgeprobeerd. En niet op bijvoorbeeld veengrond, waar Nederland rijk aan is. „Juist daaruit komt veel lachgas vrij”, zegt Ros. Ze vragen zich ook af of de bacterie zich behalve in afvalwater ook op andere manieren laat kweken.
Hoogleraar Bakken vertelt dat ze dat nu aan het proberen zijn. Ook zijn ze bezig de bacterie genetisch aan te passen zodat hij lachgas specifieker en efficiënter afbreekt.
Moeder: „Onze 7-jarige heeft veel meegemaakt. Hij heeft diepgaande trauma- en hechtingsproblematiek. Dat vertaalt zich in hyperalert gedrag, en een onvermogen om met veel prikkels om te gaan. Door nieuwe of drukke situaties kan hij totaal overstuur raken. Hij stort dan letterlijk neer: op de grond liggen, huilen, boosheid. We houden thuis een vast ritme aan van eten, slapen, sport en activiteiten. Uitstapjes bespreken we vooraf. We leggen uit wat we gaan doen, laten foto’s of video’s zien en beantwoorden vragen. Dan lukt het vaak om een leuke dag te hebben zonder een meltdown bij thuiskomst. Als school of andere ouders iets organiseren doet hij niet aan alles mee. Voorheen ging dit vrij makkelijk. Nu hij ouder wordt, is het aanpassen moeilijker. Zo lopen we slechts één avond van de avondvierdaagse mee. Dikke tranen omdat hij, net als zijn klasgenoten, alle avonden mee wil doen. We zijn bij ons standpunt gebleven. Vier avonden overprikkeling en veel te laat naar bed, trekt hij niet. Toch voel ik mij ergens schuldig. Ontzeg ik hem te veel? Moet hij niet ‘gewoon’ leren omgaan met zijn overprikkeling? Moeten wij zijn meltdowns voor lief nemen?”
De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Traumabehandeling zoeken
Renée Uittenbogaard: „Bij trauma- en gehechtheidsproblematiek kan het zenuwstelsel zo ontregeld zijn, dat het moeite heeft om prikkels te verwerken. Het is dan tot op zekere hoogte inderdaad belangrijk om overprikkeling te voorkomen.
„Daarnaast wordt bij trauma in het heden steeds opnieuw iets geraakt dat hoort bij gebeurtenissen uit het verleden. Als er ook sprake is van gehechtheidsproblemen, kan het zijn dat uw zoon er onvoldoende op durft te vertrouwen dat u er voor hem bent en blijft om hem te helpen. Hij heeft het daarom op moeilijke momenten extra nodig dat u hem helpt om zijn emoties te begrijpen en te reguleren. Dit vraagt om therapeutisch opvoeden, waarbij het goed is om professionele pedagogische ondersteuning te krijgen.
„Daarnaast raad ik voor uw zoon traumabehandeling aan waarin ook het gezin betrokken wordt. Om zijn draagkracht en prikkeltolerantie te vergroten, moet het (gehechtheids)trauma zelf worden behandeld, anders blijft hij daar last van houden. De maatschappij zal altijd overprikkelend blijven, en u kunt hem daar niet tegen blijven beschermen. Bij het ouder worden zal hij meer behoefte krijgen aan een grotere ontdekkingsruimte, waarbij u hem ook weer wat meer los moet durven laten.”
Regie geven
Tischa Neve: „De prikkelgevoeligheid van uw 7-jarige zal waarschijnlijk niet veranderen zonder traumatherapie door een professional. Ondertussen kunt u met uw zoon gaan oefenen in het oprekken van grenzen. Toen hij jonger was had hij niet door wat hij miste, nu wel. Dat maakt het een goed moment om hem te gaan meenemen in de besluitvorming.
„Stel dat er tijdens de zomervakantie elke dag een groepsactiviteit is, zoals een zwempartijtje, een speurtocht, een bonte avond. Jullie bepalen de kaders: hij mag bijvoorbeeld om de dag aan iets meedoen. Laat hem dan meedenken: hoe zouden we dit zo kunnen doen dat het niet te veel wordt? Wat rust nemen ervoor, wat eerder weg misschien? Zo leert hij doseren, en ervaart hij ook regie.
„Voel mee met zijn teleurstelling dat het niet allemáál kan, en geef er woorden aan: ‘Ik snap dat je baalt.’
„En soms weegt de ontlading op tegen hoe leuk het was. Als dat gebeurt, blijf dan liefdevol bij hem zodat hij zich veilig genoeg voelt om zijn emoties te verwerken. Praat rustig tegen hem, zeg dat je er bent en niet weggaat. Het kan zijn dat die ineenstortingen daardoor ook minder heftig worden.”
Renée Uittenbogaard is psychotherapeut en directeur van zorgketen Basic Trust. Tischa Neve is kinderpsycholoog en opvoedkundige.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Sterrenkundigen hebben voor de derde keer een interstellaire dwaalgast ontdekt in ons zonnestelsel. Ze verwacht er de komende jaren meer te vinden met dank aan nieuwe telescopen. Onderzoek naar deze objecten kan nieuw inzicht geven in de evolutie van zonnestelsels.
De Belgische astronoom Olivier Hainaut glundert in de camera. „Ohh, het is geweldig. Het is fantastisch. Het is prachtig!” Voor het eerst ziet de sterrenkundige van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) het mysterieuze object, op eerdere foto’s een stipje maar nu in beeld van „een échte telescoop”: de Very Large Telescope in Chili. Een ovalen, diffuus lichtvlekje, eenzaam in de donkere ruimte tussen Jupiter en Mars. Een interstellaire bezoeker, recht uit een ander planetenstelsel.
De berekende baan die 3I/ATLAS zal afleggen door het zonnestelsel. Illustratie AP / NASA/JPL-Caltech
Het vlekje, genaamd 3I/ATLAS, is een komeet van vermoedelijk nog geen twintig kilometer groot, omgeven door een ijle wolk van stof en gas. Afgelopen week werd bevestigd dat het object van buiten ons zonnestelsel komt. Het beweegt met 60 kilometer per seconde, ongeveer drie tot vier keer de snelheid van een ‘normale’ komeet op die plek. Dat wijst erop dat 3I/ATLAS een enorme baanenergie heeft, die buiten het zonnestelsel is ontstaan. Ook de sterk hyperbolische baan laat daarover geen twijfel over bestaan: het object scheert één keer langs de zon en verdwijnt daarna voorgoed ons zonnestelsel weer uit.
Oumuamua
Het is pas het derde interstellaire object dat ooit is waargenomen, na 1I/ʻOumuamua in 2017 en 2I/Borisov in 2019 (de ‘I’ in de naam staat voor ‘interstellair’ – van buiten ons zonnestelsel). Oumuamua werd pas ontdekt toen hij al bijna vertrokken was; Borisov bleef maandenlang zichtbaar. 3I/ATLAS is nu net ‘binnen’ en zal ook nog maandenlang te volgen zijn (met uitzondering van oktober-november, als hij achter de zon staat). Een buitenkans voor onderzoekers die meer willen leren over de plek waar hij vandaan komt.
„Binnen een dag werden honderden waarnemingen gerapporteerd,” zegt sterrenkundige Karen Meech van de University of Hawai‘i, die – samen met Hainaut – ook nauw betrokken was bij de studie van de vorige twee interstellaire objecten. De twee coördineren wereldwijd observaties, om doublures te voorkomen – zelfs met concurrerende onderzoeksgroepen. Tijdens het gesprek blijft haar inbox pingen met berichten van goedgekeurde waarneemaanvragen en nieuwe telescoopbeelden.
Volgens sterrenkundige en planeetvormingsexpert Carsten Dominik van de Universiteit van Amsterdam bevestigen deze ontdekkingen een lang gekoesterde verwachting. „We wisten dat zulke interstellaire objecten hier moesten voorkomen, omdat ons zonnestelsel bij zijn ontstaan veel puin bevatte waarvan ongeveer de helft is weggeslingerd,” legt hij uit.
„De rest belandde in de planetoïdengordel, Kuipergordel en Oortwolk. Maar naar schatting zijn zo’n 10 biljoen van deze ijzige brokstukken de interstellaire ruimte in gekatapulteerd. En we gaan er vanuit dat ook andere jonge sterren dit doen.”
Geautomatiseerd
De ontdekking van 3I/ATLAS kwam van de Chileense telescoop van het automatische waarnemingsnetwerk ATLAS, met andere telescopen op Hawaï, Zuid-Afrika en Spanje. „Waarschijnlijk was 2I/Borisov het laatste object dat nog op ambachtelijke wijze werd ontdekt,” zegt Hainaut met lichte weemoed. „Met een verrekijker, letterlijk. Vanaf nu nemen de grote geautomatiseerde systemen het over.” En dat zal niet zonder gevolgen zijn, verwacht hij. „Met deze nieuwe observatoria kunnen we misschien wel één interstellair object per jaar ontdekken – misschien zelfs meer.”
We zullen met de nieuwe generatie telescopen waarschijnlijk tientallen van zulke objecten ontdekken
De belangrijkste van die observatoria is het gloednieuwe Vera C. Rubin Observatory in Chili, dat vorige maand officieel werd geopend. De telescoop brengt het zuidelijk hemelgewelf elke drie dagen volledig in kaart, en is dus gevoelig voor lichtzwakke, bewegende objecten. In de eerste tien uur testtijd werden al tweeduizend nieuwe planetoïden ontdekt – ruim tien procent van wat er jaarlijks wordt gevonden. „Rubin gaat een revolutie ontketenen,” zegt Hainaut. „Voor het eerst kunnen we echte populaties waarnemen van kometen, planetoïden en interstellaire bezoekers. Dan kunnen we statistiek bedrijven en het ontstaan van ons zonnestelsel beter begrijpen.”
Ook voor astrobiologen zoals Meech, geïnteresseerd in de voorwaarden voor leven buiten de aarde, is 3I/ATLAS interessant: „Als we ontdekken dat de chemie van het object afwijkt van wat we in ons zonnestelsel kennen, is dat fascinerend. Dat vertelt ons iets over hoe bijzonder – of doorsnee – onze planeet is.”
Er was een boer die naar de huisarts ging met psychische problemen. Kreeg hij het advies om een tijdje op vakantie te gaan. Waardeloze tip, vond hij. Vrij nemen? Dat kan helemaal niet als het druk is op de boerderij.
Er was een boer die nooit hulp zou zoeken, omdat hij zeker wist dat het niets zou oplossen.
Een boer die überhaupt niet wist dat je naar de huisarts kunt gaan als je last hebt van psychische problemen.
En de twee boeren die niet meer konden meedoen aan het onderzoek, omdat hun eigen worsteling te groot was.
De GGD IJsselland deed, in opdracht van de provincie Overijssel, twee jaar onderzoek naar de mentale gezondheid van boeren en tuinders in de regio. Mannen van middelbare leeftijd lopen sowieso een hoger risico, maar uit veel onderzoeken blijkt dat er bij boeren meer aan de hand is. Ze ervaren meer psychische druk dan gemiddeld en vinden het moeilijk om goede hulp te vinden. Eenzaamheid speelt ook een rol, net als het slechte imago dat boeren in sommige delen van de samenleving hebben.
Het idee van de onderzoekers was om samen met boeren en deskundigen tot oplossingen te komen en vervolgens samen met zorgmedewerkers tot actie over te gaan. Maar eerst stuitten ze op een bekend probleem, vertelt GGD-onderzoeker Annelot van Rooij: het was moeilijk om boeren te vinden die wilden praten.
Toen Ida Besten ging meedoen, begon het te lopen. Zij is boerin in Haarle, Overijssel, en was psychiatrisch verpleegkundige. Ze maakte de podcast BoerenHartstocht waarin agrariërs vertellen over hun leven. Toen zíj berichtjes ging sturen in appgroepen, wilden boeren wel meewerken.
Uiteindelijk deden 174 boeren mee met het onderzoek, dat begin dit jaar openbaar werd. Nu zit Ida Besten aan de keukentafel op haar boerderij, samen met Annelot van Rooij, om te vertellen over hun onderzoek.
Waarom hebben boeren zo vaak psychische problemen?
Besten: „Boeren zijn in staat om te denken: het is hard om heel veel aan te kunnen. Op een boerderij ga je om met leven en dood. Met de seizoenen, weersomstandigheden, klimaatverandering. Maar als het gaat om je persoonlijke leven, dan is de gedachte vaak: het lost zich vanzelf wel op. Het gaat natuurlijk altijd om allerlei facetten, maar we zien nu dat er ook druk wordt ervaren door de overheid en negatieve beelden over boeren die veel mensen hebben.”
Van Rooij: „Een boer in het onderzoek gaf een voorbeeld dat me is bijgebleven. Hij had een paar zieke koeien. Die had hij apart van de andere dieren in de wei gezet, aan de voorkant van de boerderij, zodat hij er beter zicht op had. Toen kwamen er mensen boos aanbellen waarom hij zijn dieren niet goed verzorgde, terwijl hij juist alles deed om ze beter te maken. Dat bevestigt zo’n boer in het beeld dat de samenleving op hem neer zou kijken.”
Hoe groot is de rol van het gezin, dat alles zich thuis afspeelt?
Besten: „Wij hebben twee dochters en een zoon, al wat ouder nu. Eén van onze dochters heeft weleens gezegd: ‘goh, er wordt hier alleen nog maar over stikstof gesproken, kunnen we het nog over iets anders hebben?’ Dat was een signaal voor ons, dat we onze onzekerheid en angst niet zo moeten overbrengen.”
Van Rooij: „Alles is verweven op zo’n boerderij. Een aantal boeren zei ook tegen mij: jij gaat gewoon naar kantoor, naar je collega’s die misschien een keer vragen hoe het met je gaat en of je het niet te druk hebt. Op de boerderij gaat het altijd maar gewoon door.”
De telefoon gaat. Ida Besten neemt op, zegt niets, maar rent de deur uit. Het blijkt een automatisch bericht van de melkrobot. Eén van de emmers met melk die even apart gehouden moet worden, is vol. Peter, haar man, was er al bij. Licht hijgend gaat ze weer zitten.
In het onderzoek zegt een boerin dat haar man hulp nodig heeft, maar dat ze hem niet naar de dokter krijgt.
Besten: „Het is supermoeilijk om dat te veranderen. Als je jaren iets gewend bent, jezelf overschreeuwt misschien wel, dan lukt het niet om daarvan los te komen. Er is voldoende hulp en begeleiding, maar die weten mensen vaak niet te vinden.”
Van Rooij: „En de hulp die je krijgt als je wél gaat moet dan nog aansluiten bij je leefwereld. Een huisarts die niet goed begrijpt hoe jouw bedrijf werkt, hoe je leven eruitziet, die kan je eigenlijk niet goed helpen. Zeker als je zelf al een muurtje hebt opgetrokken.”
Jullie schrijven dat het ‘in beperkte mate’ gelukt is om huisartsen ervan te doordringen met welke problemen agrariërs te maken hebben.
Van Rooij: „Het zou goed zijn als er meer samenwerking komt tussen huisartsen, ggz en meer specialistische hulp voor boeren. Je hebt verschillende hulptelefoonlijnen voor boeren en tuinders die mentale klachten hebben, maar ook erfcoaches die bij mensen thuiskomen. Veeartsen zien veel, maar hebben weinig contact met anderen. Dat is zonde, want het duurt nu vaak lang voordat problemen aan het licht komen. Huisartsen zelf kunnen ook verder vragen als ze weten dat er een boer in de spreekkamer zit. Als diegene komt met rugklachten, is het best zinnig om eens te vragen hoe het leven er verder voor staat.”
Besten: „Het zit ook bij de boeren zelf hoor. Het is goed om te weten dat er een praktijkondersteuner voor geestelijke gezondheidszorg bij de huisarts werkt. Ik stond met mijn oren te klapperen toen ik hoorde dat veel mensen daar geen idee van hadden.”
Dat is niet alleen een probleem bij boeren, toch?
Besten: „Boeren zijn geen unieke menssoort, maar ze hebben wel een heel eigen beroep, met aparte vaktermen, een bijzondere cultuur en achtergrond. Het is gewoon handig als artsen daar iets meer gevoel bij hebben. Anders keert een boer zich sneller af.”
Jullie adviseren om boeren weerbaarder te maken als ondernemer en ze praktisch te ontzorgen. Wat betekent dat in de praktijk?
Van Rooij: „Dat iemand helpt op het bedrijf als de boer het even niet meer kan bolwerken, bij ziekte of rouw bijvoorbeeld. Het is goed als duidelijk is wie dan kan helpen en hoe. En het gaat ook om het opbouwen van een onderneming die niet al je energie opslokt. Als je een investering doet, moet je even nadenken: scheelt dit me energie, of vraagt het nog meer werk? En geeft het extra druk op de financiën of juist niet?”
Besten: „Wij hebben bijvoorbeeld voor een melkrobot gekozen omdat Peter graag samen met ons aan tafel eet. Dat hij niet steeds weg moet om te melken. Dat maakt ons sterker als gezin. Maar het gaat ook om een plan maken voor als het minder gaat: wat doe je als het niet draait? Kun je groei loslaten, en waar haal je dan nog je motivatie vandaan? Dat soort gesprekken moet je voeren, anders ben je erg kwetsbaar als het gebeurt.”
Het wordt allemaal erg beladen als het gaat om de bedrijfsopvolging door de kinderen.
Van Rooij: „Ja, dat noemden boeren in het onderzoek steeds weer als een moeilijke periode. Ouders willen het goed achterlaten, kinderen willen soms veranderen terwijl hun ouders nog op het bedrijf rondlopen.”
Besten: „Wij hebben twee dochters. Eentje is wat meer GroenLinks-minded en onderzoekt in haar studie ook de gezonde leefomgeving. Onze andere dochter is neurowetenschapper en onze zoon wil het bedrijf overnemen. Daar hebben we pasgeleden als gezin een lang gesprek over gehad. Want je weet dat je de bedrijfsopvolger meer moet gunnen in wat je nalaat, anders kan het bedrijf niet blijven bestaan.”
Dat moet een spannend gesprek zijn geweest.
Besten: „Je wil het voor iedereen goed doen. En nu het boerenbestaan toch onzeker is door alle stikstofregels, is het heel spannend. Het was een heel liefdevol gesprek. Ze stonden open voor elkaars gezichtspunten. De zoon wil boeren en een goed inkomen om van te leven. De dochters vroegen hoe hij rekening zou houden met de omgeving waarin hij boert. Aan ons vroegen ze hoe we het bedrijf gingen loslaten, ze zeiden dat we tijd voor onszelf moesten nemen. Ik dacht na dat gesprek: dit komt wel goed. Het was echt een opluchting.”