‘Samen kijken we hoe je de duwtechniek kunt optimaliseren’

Na de 56 Nederlandse medailles in Parijs, en de vierde plek in het medailleklassement, staan de Paralympische Spelen in ons land weer flink op de kaart. Goud was er onder meer voor de rolstoelbasketbalsters en voor rolstoelracer, handbiker en triatleet Jetze Plat; goud en zilver voor de rolstoeltennissers. Bewegingswetenschapper Rowie Janssen was erbij, op de tribune, met een meer dan gemiddelde belangstelling. Op 25 oktober promoveert ze aan de Rijksuniversiteit Groningen op manieren om de prestaties van rolstoelsporters te meten én te verbeteren.

Voor dit gesprek is ze erbij gaan zitten – in een rolstoel. „Ja, die zit gewoon lekker. En die staat hier, dus dat is wel zo handig.”

Dit is het lab waar Janssen het praktische deel van haar onderzoek uitvoert. Blikvanger is een opstelling waarmee ze de combinatie van sporter en rolstoel aan allerlei tests kan onderwerpen: een rolstoel-ergometer. Het is een soort loopband, maar dan met rollers in plaats van een rubberen loopvlak, en de opstelling is verbonden aan een computer. „Met deze rollers kunnen we meten hoeveel vermogen een sporter levert, en ook hóe: maken ze een korte snelle duwbeweging, of een langere maar krachtigere duw?” De weerstand van de rollers kan Janssen variëren. Daardoor kan ze rolstoelatleten als het ware bergop laten rijden, of juist laten sprinten op het platte vlak.

Tennis, basketbal, rolstoelracen (ook wel ‘wheelen’ genoemd), handbiken, rugby: de ene rolstoelsport is de andere niet. Je hebt daarom ook veel verschillende typen rolstoel. Die voor wheelen op de baan is bijvoorbeeld licht en smal en heeft een derde wiel vooraan in het midden. De rugbyrolstoel is stevig en robuust en heeft stootranden als een botsauto. De tennisrolstoel is licht en heeft schuin uitstaande wielen, waardoor hij heel wendbaar is: je kunt er op de plaats een pirouette in draaien. Janssen laat dat laatste even heel behendig zien. „Ik heb verschillende workshops gevolgd”, zegt ze. „Rijden en draaien kan ik inmiddels best goed. Maar zodra je mij een racket of een bal in mijn handen geeft, ben ik af. Het is echt hartstikke moeilijk.”

Analyseren en optimaliseren

Naarmate de rolstoelsporten in recente decennia steeds verder professionaliseerden, gingen wetenschappers op zoek naar manieren om de rolstoel én de manier van voortbeweging te optimaliseren. Dat is niet alleen een zaak voor techneuten, maar ook voor bewegingswetenschappers, vertelt Janssen. „Het maakt uit hóe je een beweging maakt”, zegt ze. „Onder welke hoek je een armbeweging maakt, bijvoorbeeld. En of je rechtop zit, voorover, of meer achterover geleund. Er valt ontzettend veel te analyseren en te optimaliseren.”

Bij ‘reguliere’ sporten zoals wielrennen en zwemmen zijn dergelijke analyses al veel langer gebruikelijk. Bij de rolstoelsporten is de wetenschappelijke aanpak nog sterk in opkomst. „Daarbij helpt het echt dat Nederland het zo goed heeft gedaan op de Paralympische Spelen.” En, andersom, hebben zij en haar collega’s bijgedragen aan het succes in Parijs? „Ja, dat denk ik wel. Er reden daar veel sporters rond met wie ik hier heb gewerkt. Alle tennissers meten we bijvoorbeeld elk halfjaar in het lab. Samen met coaches en ‘embedded scientists’, onderzoekers die meedraaien in de dagelijkse topsportpraktijk, kunnen we dan hun training individueel aanpassen. Bijvoorbeeld extra laten sprinten met een racket, of juist trainen op uithoudingsvermogen.”

Meten in het lab heeft als voordeel dat je het heel gestandaardiseerd kunt doen, legt Janssen uit: de omstandigheden zijn altijd precies hetzelfde. „In het veld kunnen andere factoren een rol spelen, zoals de weerstand van de vloer, de grootte van de zaal, de tegenstander of weersomstandigheden. In het lab halen we al deze factoren weg en kunnen we het maximale sprint- en uithoudingsvermogen van elke rolstoelatleet meten.”

Vóór Janssens onderzoek bestond hiervoor geen standaard methode. In de literatuur vond ze meer dan honderd manieren om het vermogen te meten: „Onderzoekers gebruiken lange en korte protocollen, met verschillende weerstanden, noem maar op. Wij hebben al die manieren gecombineerd tot één protocol. Hiermee kunnen we de resultaten van rolstoelatleten met elkaar vergelijken, en ook beter begrijpen, en atleten langere tijd monitoren. Door steeds meer testen te doen krijgen we steeds meer data en kunnen we de sporters nog beter ondersteunen.”

Elk procentje telt

Het vermogen is zeker niet de enige factor die het succes van een sporter bepaalt. Techniek (bijvoorbeeld wendbaarheid), tactiek, trainingsinzet en mentale aspecten wegen ook zwaar mee. „Maar het vermogen is wel heel bepalend. Die tennisser moet wél honderd keer in een wedstrijd kunnen sprinten. In de topsport moet je die hele puzzel compleet hebben. Elk procentje telt.”

Janssen werkt op het grensvlak van fysiologie en biomechanica, legt ze uit. Naast de ontwikkeling van het meetprotocol werkte ze tijdens haar promotietraject samen met embedded scientists. „Samen kijken we bijvoorbeeld hoe je de rolstoel mechanisch optimaal kunt afstellen en de duwtechniek kunt optimaliseren.”

Het meetprotocol wordt nu al toegepast, onder meer op sportcentrum Papendal. „Daar staat precies zo’n ergometer als hier. In Amsterdam staat er eentje in een revalidatiecentrum, en in Den Haag op de Hogeschool. Al die instellingen zijn partner in mijn project, samen met de sportbonden.”

Janssen vindt het „geweldig leuk om topsporters door wetenschap verder te helpen”. Na haar promotie gaat ze verder in Groningen als postdoc: deels op hetzelfde onderwerp, deels op het vlak van revalidatie. „Ik wil heel graag het fitnessniveau van de bredere rolstoelpopulatie in kaart brengen en kijken waar winst te behalen valt.”