Opinie | De antidemocraat, dat is de ander

Kun je leren van de geschiedenis? Ja, maar alleen als je beseft: de geschiedenis herhaalt zich nooit precies hetzelfde. Het is die les die, tachtig jaar na de bevrijding, wel weer opgefrist mag worden.

Hoe weinig we hebben geleerd van de Tweede Wereldoorlog realiseerde ik me na de Maccabi-rellen van afgelopen november. In hun eerste reacties repten politici van een pogrom, een razzia en een nieuwe Kristallnacht. De gebeurtenissen deden NSC-fractieleider Nicolien van Vroonhoven denken aan „de zwartste bladzijden uit onze geschiedenis”, en CDA-Kamerlid Derk Boswijk zei: „Tachtig jaar na de Tweede Wereldoorlog zijn er weer mensen als beesten op jacht naar Joden.”

Vervolgens gebeurde er iets opmerkelijks: premier Schoof kondigde aan te onderzoeken of antisemitische geweldplegers met een dubbele nationaliteit het land kunnen worden uitgezet. Dit zou betekenen dat er een tweederangsburgerschap ontstaat voor mensen met een tweede paspoort. Dit is al zo, maar dan alleen voor mensen die zijn veroordeeld voor een terroristisch misdrijf. In het debat over de Maccabi-rellen vroegen Kamerleden als Wilders (PVV) en Van der Plas (BBB) aan Schoof of de categorie ‘terrorisme’ niet kan worden uitgebreid, zodat ook ‘antisemitisch geweld’ eronder valt. Wilders ging zelfs nog verder: „Ik wil mensen uit Nederland verwijderen als ze een misdrijf hebben gepleegd.” Hierop klonk opvallend weinig protest.

We hebben alleen de letterlijke lessen van de oorlog onthouden, niet de abstractere, dacht ik toen. De les ‘Je mag geen Joden opjagen’ zit er goed in, de les ‘Je mag geen onderscheid maken op basis van etnische achtergrond’ is blijkbaar lastiger te onthouden. Dat de les ‘Ga niet in zee met antidemocraten’ is vergeten, was een half jaar ervoor al gebleken bij de vorming van het huidige kabinet.

Democratische zelfgenoegzaamheid speelt hierbij een grote rol. Mensen snappen niet hoe breekbaar de democratie is, dat het moeite en zelfs tegenzin kost om haar te onderhouden. Natuurlijk ben je antisemitische geweldplegers liever kwijt dan rijk (net als andersoortige geweldplegers trouwens). Maar het idee van de democratie is dat mensen er gelijke rechten hebben en dat daarop geen uitzondering wordt gemaakt, ook niet wanneer dit even heel slecht uitkomt.

Ik denk dat de meeste politici die, om maar wat dingen te noemen, samenwerken met de PVV, de pers bekritiseren, het asielnoodrecht willen inzetten, en/of pleiten voor het uitzetten van antisemitische geweldplegers, wel degelijk geloven in de democratische rechtsstaat. Sterker nog, ze zijn zo vol vertrouwen in de democratische rechtsstaat dat ze denken: die kan wel tegen een stootje. Ze lijken te geloven dat we aan de Tweede Wereldoorlog zo’n sterk moreel bewustzijn hebben overgehouden, dat er nooit iets werkelijk ergs zal gebeuren, zelfs niet als je een beetje morrelt aan of schopt tegen de instituties. Maar die denkfout maakten juist de Duitsers ook in de jaren dertig, zoals de Duitse schrijver Sebastian Haffner in 1939 schreef in Het verhaal van een Duitser, 1914-1933: „Ons hele denken speelde zich af binnen een bepaalde beschaving waarin de fundamenten vanzelfsprekend waren, en van louter vanzelfsprekendheid al bijna vergeten waren.”

Moreel zelfvertrouwen

Dit morele zelfvertrouwen schiet zichzelf in de voet: wie ‘ons’ ziet als in essentie goed, is er niet op voorbereid dat het kwaad ook uit de eigen samenleving kan komen, of zelfs vanuit onszelf. Dat bleek bijvoorbeeld uit de HJ Schoo-lezing van Dilan Yesilgöz (VVD) uit 2022. Ze waarschuwde daarin tegen extreemrechts en tegen „het wokisme”, om vervolgens de luisteraar, schijnbaar geen onderdeel van deze twee groepen, op te roepen zich uit te spreken tegen „tegenstanders” van de democratie. Dat er in de luisteraar zelf misschien ook wel antidemocratische sentimenten sluimeren, leek niet bij haar op te komen. De antidemocraat, dat is de ander.

In de onlangs verschenen bundel 80 keer 2 minuten, over het herdenken van de oorlog, laat oud-tv-presentator Philip Freriks zien hoe het ook kan. Zijn ouders, op wie de oorlog een grote indruk had gemaakt, leerden hem dat elke burger een „eigen politieke verantwoordelijkheid” heeft. Dat hield in: „Rekening houden met het algemeen belang. Accepteren dat de samenleving een gecompliceerde machinerie is van tegengestelde belangen. Je niet laten meeslepen in gemakkelijke redeneringen. Onderbuikgevoelens op afstand houden. Argwanend zijn ten opzichte van het niet voor niets uit het Duits geleende gesundes Volksempfinden. Respect voor elke mens, wie of wat hij ook mag zijn. Immers, elk mens is een hele wereld.”

Illustratie Rosa Snijders

Zijn ouders waren hierin bijzonder, want veel Nederlanders zagen de Tweede Wereldoorlog liever als een kwaad dat van buiten kwam, en dus niet uitnodigt tot zelfreflectie, schrijft Freriks. „De oorlogsjaren werden een intermezzo, een onderbreking, een tussentijd die weliswaar een beproeving was geweest, maar als gestolen jaren buiten de orde was geplaatst. Met de schuldigen elders.”

Dat is eigenlijk nog steeds zo. Tijdens de herdenking is er doorgaans een focus op de slachtoffers: de vermoorde Joden, Roma, homo’s, en ook op de bezette Nederlanders, de mensen die omkwamen in de Hongerwinter. Maar wil je echt iets leren van de oorlog, dan zul je ook moeten kijken naar de daders: allereerst de Duitsers die voor Hitler vielen en ook de Duitsers die, toen Hitler de macht greep, geen verzet boden. Zoals extreemrechts-onderzoeker Nikki Sterkenburg het zegt in 80 keer 2 minuten: „Niet om daders te rehabiliteren, wel om herhaling te voorkomen en meer inzicht te krijgen in hoe het heeft kunnen gebeuren.”

Het proberen te begrijpen van nazi-aanhangers was lange tijd taboe. De nazi’s en hun meelopers kregen een soort omgekeerde heiligverklaring: zij waren het ultieme kwaad. „In veel samenlevingen dienen oorlogsherdenkingen bewust of onbewust om de scheidslijnen tussen wie ‘met ons’ en wie ‘tegen ons’ is fris in de kalk te zetten”, schrijft historicus Bas Kromhout in 80 keer 2 minuten. „Dat element komt ook terug op 4 en 5 mei. We herdenken ‘onze’ slachtoffers van de tirannie en het verdorven waardestelsel van de ‘anderen’.” Hiermee worden die anderen op afstand gezet, en is ons het zicht ontnomen op de menselijke kant van het kwaad, of de kwade kant van de mens.

Juist mensen die de opkomst van het nationaalsocialisme zelf meemaakten, hebben hierop gewezen. Abel Herzberg schreef in 1950 in Kroniek der Jodenvervolging, 1940-1945: „Laten we niet vergeten dat kennisnemen en vermelden van alle gruwelijkheden die er in en buiten Nederland gebeurd zijn, alleen maar zin heeft als we daarin de mens ontdekken die deze gruwelijkheden bedreven heeft. (…) Wat hij was, kunnen wij worden. En zo niet wij, dan toch ons nageslacht.” Menno ter Braak had het al in 1937 over intellectuelen die de psychologische dimensie van het nationaalsocialisme negeerden. In Het nationaalsocialisme als rancuneleer schreef hij „dat zulke waarnemers vergeten vooraf zichzelf waar te nemen, en daarom geen oog hebben voor de alomtegenwoordigheid van het ressentiment”. Het ressentiment, de wrok over ervaren onrecht, was volgens hem de kern van de nationaalsocialistische leer, en bij velen aanwezig – ook bij niet-nazi’s.

Hang naar autoritarisme

Toen Ter Braak zijn pamflet schreef, was Nederland nog een jonge democratie, getergd door een economische crisis. Inmiddels leven we tachtig jaar in vrede en (relatieve) welvaart en is het vertrouwen in de democratie nog steeds hoog. Maar dat de hang naar autoritarisme nog steeds (of opnieuw) bestaat, ook bij ons, blijkt uit de groeiende populariteit van radicaal-rechts. De enige ronduit fascistische partij in Nederland, Forum voor Democratie, haalt in de laatste peiling van Maurice de Hond vijf zetels. En de PVV, wiens partijleider openlijk Trump bewondert, haalt er 28. Dit wil niet zeggen dat alle PVV-stemmers tegen de democratie zijn, maar in elk geval vinden ze Wilders’ antidemocratische neigingen geen dealbreaker.

Welke puber schrikt ervan als Wilders de Raad van State verdacht maakt?

Daar komt bij dat radicaalrechts aan populariteit wint onder jongeren. Vorige maand verscheen een paper van politicologen Wouter van der Brug, Sara Hobolt en Sebastian Adrian Popa in het Journal of European Public Policy, waaruit bleek dat jonge mensen in EU-landen de liberale democratie minder steunen dan oudere generaties, én bij de laatste Europese verkiezingen eerder stemden op radicaal-rechtse partijen. Er was ook een verband tussen deze zaken: met name steun voor een sterke leider hing samen met een stem op radicaal-rechts. De onderzoekers noemden de resultaten zorgwekkend, „omdat ze suggereren dat de jongste kiezers nog minder dan oudere geneigd zijn om partijen en politici te straffen die niet opkomen voor basale liberaal-democratische normen”.

Volgens mij zijn er twee belangrijke redenen voor de afgenomen steun onder jongeren voor de liberale democratie. De eerste is dat zij weinig kennis hebben van het hoe, wat en vooral waarom van de democratische rechtsstaat. Welke puber schrikt ervan als Wilders de Raad van State verdacht maakt? Wie weet überhaupt wat de Raad van State doet? In dat kader is het zorgwekkend dat de Onderwijsinspectie onlangs meldde dat het burgerschapsonderwijs, waar jongeren precies over dit soort dingen zouden moeten leren, op veel scholen matig is.

Maar er is ook een andere reden: de aantrekkingskracht van autoritaire leiders. En dat geldt niet alleen voor jongeren. Er is, vooral voor mensen die hun sociale status zien dalen, veel moois aan het autoritarisme: dat belooft de oude orde te herstellen. Ook hierover kunnen tijdgenoten van het nationaalsocialisme ons inzichten bieden. Menno ter Braak geloofde dat het ressentiment voortvloeide uit de kloof tussen het „recht op alles en het bezit van weinig in de praktijk”. De democratie spiegelde gelijkheid voor, maar zelf zag men vooral verschil. Ter Braak dacht dat ‘de ressentimentsmens’ „het meerdere bezit van de ander niet verdragen kan, dat het hem hels maakt een ander bevoorrecht te zien”.

Abel Herzberg schreef in Kroniek der Jodenvervolging iets soortgelijks: hij had het over de „jongens die bij het maken van de carrière waarop ze meenden recht te hebben de grootste maatschappelijke moeilijkheden hadden ondervonden”. Het zijn die jongens, aldus Herzberg, die zich, eenmaal aan de macht, te buiten gaan aan wreedheden. Maxim Februari, die in de Volkskrant een essay schreef over Herzbergs boek, vat het zo samen: „Deugden als barmhartigheid en naastenliefde waren voor veel omstanders nu eenmaal niet sexy; schelden en schoppen waren leuker en je kreeg er, in 21ste-eeuwse termen, meer volgers door.” Ook Sebastian Haffner vertelt in Het verhaal van een Duitser over „de hypnose van zijn [Hitlers] publiek, dat steeds gemakkelijker bezweek voor de fascinatie van het weerzinwekkende en de roes van het kwade.” Je hoeft maar even te kijken naar hoe Andrew Tate spreekt over vrouwen, of Trump over migranten, om te weten dat dit soort wreedheid, en de fascinatie die het oproept, nog steeds bestaat.

Geneugten van het nazi-zijn

In Het leven van een Duitser beschrijft Sebastian Haffner hoe zelfs hij, een autonoom denker en fel anti-Hitler, heeft gesnuffeld aan de geneugten van het nazi-zijn. In 1933 nam hij als pas afgestudeerd jurist gedwongen deel aan een nationaalsocialistisch zomerkamp, en vol verbazing signaleerde hij hoe hij, ondanks zijn afkeer van de nazi-ideologie, toch deel werd van de groep. Hij merkte „dat voor het individu helemaal geen speelruimte restte”, en dat het hem gelukkig maakte „met elkaar jongensachtige veldslagen en knokpartijen te houden, je helemaal niet van elkaar te onderscheiden, om te baden in een brede, zachte en veilige stroom van vertrouwen en vertrouwdheid”. Maar dit baarde hem ook zorgen. „Ik merkte dat ik met mijn hele persoon in de val zat. Ik had nooit naar het kamp mogen gaan. Nu zat ik in de val van de kameraadschap”, schrijft Haffner. De kameraadschap is volgens hem het wapen van de nazi’s, omdat het „de mens ook de verantwoordelijkheid tegenover zichzelf, tegenover God en tegenover zijn geweten uit handen neemt. Hij doet wat iedereen doet. Hij heeft geen keus.”

De morele ondergrens bestaat alleen als genoeg mensen het lef hebben hem te trekken

Autoritaire politici appelleren aan positieve gevoelens (ergens bij willen horen, trots willen zijn, een perspectief willen hebben) en negatieve (ressentiment, verlost willen zijn van de moraal). En als ze eenmaal aan de macht zijn, spelen ze vooral in op angst en conformisme. Over dat laatste schrijft Haffner veel in Het verhaal van een Duitser. Na Hitlers machtsgreep conformeerden veel Duitsers zich aan de nieuwe leiding. „Men begon mee te doen, aanvankelijk uit angst. Maar toen men eenmaal meedeed, wilde men dat niet meer uit angst doen; dat zou immers gemeen en verachtelijk zijn geweest. Dus voegde men de bijbehorende instelling er later aan toe.”

En onder de mensen die wél anti-nazi bleven, was er weinig openlijk verzet. Ze leidden hun leven, gingen naar hun werk en de bioscoop. Volgens Haffner was het „ook en juist dit mechanisch en automatisch doorlopende dagelijkse leven, dat het mede verhinderde dat er ergens een krachtige, belangrijke reactie tegen het afschuwwekkende plaatsvond. […] Alleen in de dagelijkse routine ligt zekerheid en voortbestaan besloten, direct daarnaast begint de jungle. Iedere Europeaan uit de twintigste eeuw voelt dat met een diepe angst aan.”

Doet iemand iets?

Een terugkerende gedachte die ik had tijdens het lezen: er is geen morele ondergrens. We doen graag alsof de morele ondergrens een natuurverschijnsel is, iets wat vanzelf opdoemt. Maar dat is niet zo: hij bestaat alleen als genoeg mensen het lef hebben hem te trekken. De meesten hebben dat niet. Ze kijken om zich heen: doet iemand iets? Zo niet, dan is het blijkbaar oké. Of misschien niet oké, maar in elk geval niet raar om niet in opstand te komen.

Dat de morele ondergrens geen natuurverschijnsel is, zien we nu in de VS. Al sinds Trumps politieke opkomst zijn mensen bezig hem te onderschatten. Ze lijken te geloven dat hij vanzelf tegen de muren van het fatsoen zal oplopen. In 2016, tijdens zijn eerste race om het presidentschap, dacht men al dat het zover was: Trump had de ouders van een gesneuvelde militair beledigd en de mensen waren woedend. Hier is een grens bereikt, hoorde je overal. In een column sprak ik mijn scepsis uit: ik had in het krantenarchief honderden artikelen uit de jaren twintig en dertig gelezen over Hitler en het viel me op dat hij eigenhandig de grenzen van het toelaatbare bleef verleggen. Wat gisteren schokkend was, was vandaag normaal. Ik weet nog dat de eindredacteur schrok van de vergelijking. Trump was toch geen Hitler?

Hier zag je het probleem van de omgekeerde heiligverklaring. Omdat Hitler het ultieme kwaad is, is hij onaantastbaar. Je mag niemand met hem vergelijken, want dat impliceert dat de vergelekene even kwaadaardig is. Maar dit is niet hoe je leert van de geschiedenis. Dat je wijst op overeenkomsten met de jaren twintig en dertig wil niet zeggen dat je een nieuwe Holocaust voorspelt. Er was ook geen Holocaust nodig, lijkt mij, om te constateren dat Hitler in de jaren twintig en dertig al flink grensoverschrijdend bezig was.

Laagje beschaving

De kunst is om zónder the benefit of hindsight morele grenzen te trekken. Daarvoor moeten we, zowel politici als burgers, de abstractere lessen van de Tweede Wereldoorlog willen leren. Kort gezegd: de democratische rechtsstaat is de enige bestuursvorm waarin mensen vrij, gelijkwaardig en vreedzaam kunnen samenleven. Die rechtsstaat zorgt voor een laagje beschaving, maar niet voor duurzame morele vooruitgang. De mens blijft in essentie wat hij ook al was in de (aanloop naar de) Tweede Wereldoorlog: een wezen met mooie en minder mooie neigingen. Tot die laatste behoren vreemdelingenhaat, kuddegedrag, wreedheid, en de neiging tot wegkijken.

We moeten begrijpen hoe het autoritarisme inspeelt op deze angsten en verlangens, en hoe het ze kan misbruiken. Alleen dan kunnen we werkelijk het belang van de democratische rechtsstaat doorvoelen. Zoals Philip Freriks schrijft: „Voor mijn ouders was de oorlog en vooral ook de aanloop daarnaartoe een verschrikkelijke les die altijd en tot in lengte van dagen geleerd diende te worden. Ze hadden aan den lijve ondervonden waartoe rommelen met de rechtsstaat leiden kan.”


Als politici in Den Haag niet kiezen, wórdt er voor ze gekozen

Zo slim, zo rijk, zo succesvol en toch al jaren niet in staat moeilijke knopen door te hakken. Nederland loopt vast. Wacht maar op het voorjaar, klonk het al maanden in Den Haag. Dan zouden kabinet en coalitie besluiten nemen. Over het verminderen van de uitstoot van stikstof en broeikasgas en over de financiering van nieuwe miljardenuitgaven. Maar opnieuw schuift de regerende coalitie (PVV, VVD, NSC en BBB) pijnlijke besluiten voor zich uit.

De vele extra miljarden euro’s die nodig zijn voor defensie, zijn nog niet gevonden. De „onherroepelijk lastige keuzes” in het klimaatbeleid die mensen zouden gaan „voelen” (aldus VVD-minister Sophie Hermans vorig jaar) blijven uit. Ook het grote stikstofplan dat het kabinet vorige week presenteerde moet nader uitgewerkt. „In dit plan is nog steeds onduidelijk wanneer en hoe de stikstofuitstoot in de landbouwsector gaat dalen en hoe je dat borgt,” zegt Jan Willem Erisman, hoogleraar, stikstofexpert en voorzitter van de Wetenschappelijke Klimaatraad.

Zoveel gesteggel en het dan toch niet echt oplossen. In augustus begint het hele circus dus waarschijnlijk opnieuw, als er onderhandeld moet worden over de Miljoenennota.

Want dat moeilijke keuzes onvermijdelijk zijn, is al jaren duidelijk. De zware industrie en de landbouw moeten ingrijpend veranderen. De economie barst uit zijn voegen. Het stroomnet zit vol. De personeelstekorten zijn groot. Er is niet genoeg ruimte voor alle politieke wensen. „Bij elkaar opgeteld past dat niet in één Nederland”, liet het kabinet de Koning op Prinsjesdag zeggen. En het gevecht om ruimte wordt nog groter. Want er is plek nodig om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen (voor wateropslag bijvoorbeeld), plaats voor alle extra huizen, ruimte voor het nieuwe energiesysteem.

En dan moet Nederland waarschijnlijk ook nog veel meer geld en ruimte vrijmaken voor defensie. „Waar komen die Tomahawks te liggen die het kabinet net heeft gekocht? Waar komen die extra soldaten vandaan? Dat gaat ten koste van iets anders,” zegt Jeroen Hinloopen, hoogleraar industriële organisatie en onderdirecteur van het Centraal Planbureau. „Defensie is een klassiek collectief goed: iedereen wil het hebben, niemand wil eraan bijdragen.”

Bestuurlijk incompetent

Als je niet kiest, wórdt er voor je gekozen, zegt Hinloopen. Dan geven regerende politici de keuzes uit handen: over wie er wel nog ruimte of personeel weet te bemachtigen. „Dan wint degene die het eerst komt.” Of degene die er al was. Of degene met het meeste geld. Rijke ouders wier kinderen last hebben van het lerarentekort, kopen bijles in, arme ouders kunnen dat niet. Dikke kans dat de overheid steeds minder voor elkaar krijgt door het personeelstekort. En zo het vertrouwen in de politiek ondermijnt.

Politici die niet kiezen, vergroten tegenstellingen. „Want het hele schilderij van Nederland is ingekleurd. Als de een meer ruimte wil innemen, moet de ander krimpen.”

Zelfs het belastingstelsel opschonen lukt al vijftien jaar niet

Dus lopen we nu vast. In rechtszaken en bezwaarprocedures. Tegen de staat die eigen wetten niet uitvoert. Tegen nieuwbouwplannen. We verzanden.

We lijken bestuurlijk incompetenter geworden, zegt Hinloopen. Iets als de Deltawerken bouwen, kunnen we niet meer. „Als je in de jaren vijftig tegen mensen had gezegd dat we nu geen spoorlijn meer kunnen aanleggen van Amsterdam naar Groningen, hadden ze je verbaasd aangekeken.” Zelfs het belastingstelsel opschonen lukt al vijftien jaar niet. „En dat is een redelijk bureaucratische exercitie. Een hervorming van bijvoorbeeld de landbouw, is veel ingewikkelder.” Hinloopen ziet sinds de invoering van de euro geen grote veranderingen meer. „Alleen de hervorming van het pensioenstelsel. Maar verder? Nee.”

Stilstaan betekent dat de economie veroudert. Er is minder ruimte voor nieuwe innovatieve bedrijven. Bestaande bedrijven nemen de ruimte immers al in. „Straks is er geen vraag meer naar de spullen die we maken. De rest van de wereld staat namelijk níét stil.”

Minder veerkracht

Zonde, want Nederland heeft een veelzijdige economie die nu nog tegen een stootje kan. We produceren ongelooflijk veel toegevoegde waarde per vierkante kilometer, berekende Hinloopen. Maar een handvol landen krijgt dat voor elkaar. „We leven op een heel fijn stukje aarde waar we de luxe hebben om te kiezen. Maar we liggen toch een beetje aan de rand van het zwembad met een dikke portemonnee, zonder aanstalten te maken veel te veranderen.” Hoe langer je wacht, des te hoger de kosten en des te groter de pijn, zegt Hinloopen.

Denk niet dat deze besluiteloosheid goed is voor de sectoren die politici willen beschermen. Neem de landbouw. Door de knellende ruimte gaan de kosten daar omhoog, zegt Erisman. „Het afvoeren van mest wordt duurder, omdat er te veel mest is om kwijt te kunnen op het land dat we hebben.” Lenen wordt duurder, omdat een helder toekomstperspectief voor de boeren ontbreekt. „De politiek laat het nu over aan de markt. Dan krijg je schaalvergroting, want alleen grote agrarische bedrijven kunnen de hogere kosten aan. Dat is nadelig voor boerenbedrijven met pakweg 100 koeien, een groep die een belangrijke rol heeft op het platteland. Die volgen netjes de regels, maar krijgen te maken met hogere kosten en minder investeringsruimte.”

Natuurlijk, kiezen is moeilijk. Wie moet inschikken is een beladen politiek gevecht. Maar níet kiezen heeft evengoed nare, pijnlijke consequenties. Zoals een verdere ondermijning van het vertrouwen in de politiek. En minder economische weerbaarheid en veerkracht.


Bij deze herdenking zijn ze er nog, ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog. Tom Stoorvogel is een van hen.

Tom Stoorvogel valt stil. Hij had zitten vertellen over de Tweede Wereldoorlog en trots gewezen naar de foto van zijn vader Leendert die in het kozijn staat. Die was commandant bij de marechaussee en staat op de foto strak in uniform, met borstelsnor en vriendelijke doch rechtschapen blik – maar toen hij onder Duits gezag kwam te vallen was hij weinig volgzaam gebleken. Hij had ook een foto van zijn oudste broer laten zien, geboren in 1918. Die had niet alleen dezelfde naam en innemende uitstraling als zijn vader, maar ook diens heldhaftigheid.

Als de vraag komt of hij het allemaal bewust heeft meegemaakt, worden z’n ogen nat en zijn stem hoger. Hele dagen, zegt hij, had hij tijdens de oorlog gebeden. „Lieve heertje, breng alstublieft mijn papa terug.” Hij slaat de handen voor zijn ogen. Het liet hem nooit meer los.

Stoorvogel (90) vertelt het aan de eettafel in zijn huis in het Zeeuws-Vlaamse Hulst. Hij is er al zo vaak over begonnen, de regionale krant kwam jaren terug al eens langs, de provinciale omroep maakte een korte documentaire en zelfs schrijver Tommy Wieringa reisde af naar Hulst. Nog geregeld zit hij aan de tafel te rommelen in de dozen en koffers vol brieven en documenten. Misschien, denkt hij soms, is hij er wel te veel mee bezig.

Of er gisteren visite kwam zal Tom Stoorvogel je niet meer kunnen zeggen. Maar over de oorlog weet hij alles nog precies te vertellen.

Tom Stoorvogel (90) uit Hulst.
Foto Katrijn van Giel

‘Mooi is het nooit’

En het is daarom dat Marcel Janse (60) tegenover hem zit. Als kind speelde de Zeeuw met vriendjes in de bunkers bij Zoutelande. Ze vonden er oude kranten, kogels, soms zelfs een granaat. Dat is inmiddels allang opgeruimd hoor, hoewel hij laatst in de duinen nog kogels vond, met het kruit er nog in. Die bunkers voedden zijn interesse in wat de generatie van zijn ouders had meegemaakt, zoals ook hun verhalen hem boeiden. Zijn vader had gezien hoe een boerenschuur werd gebombardeerd en kreeg jaren later nog het gegil niet uit zijn hoofd.

Dus twijfelde Janse niet toen hem vorig jaar gevraagd werd de verhalen op te gaan tekenen van de laatste nog levende Zeeuwse ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog. Begin dit jaar deed hij daarvoor een oproep bij de Heemkundige Kring Walcheren. Kort daarop kwam hij met Stoorvogel in contact. U heeft, begint Janse het gesprek, oorlogsherinneringen die u met ons wil delen. Ja, zegt Stoorvogel, niet zulke mooie. Nee, zegt Janse, mooi is het nooit, oorlog.

Nederland viert dit weekend dat het tachtig jaar geleden werd bevrijd en herdenkt dat 85 jaar geleden de oorlog begon. Het aantal Nederlanders dat de Duitse inval nog bewust heeft meegemaakt omdat ze, laten we zeggen, toen minstens vijf jaar oud waren neemt rap af. Het zouden er, als je de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) erbij pakt, nog zo’n 137.000 moeten zijn. Een handjevol is nog geboren in de jaren twintig, tienduizenden werden geboren tot en met 1935. Dat zijn er ruim drie keer minder dan vijf jaar geleden, toen nog bijna een half miljoen Nederlanders het uitbreken van de oorlog bewust had meegemaakt. Over vijf jaar zullen het er volgens prognoses van het CBS minder dan vijftigduizend zijn. Over tien jaar nog een enkeling. Binnen vijftien jaar is de oorlogsgeneratie uitgestorven.

Als er een poosje een vrouw in huis komt, zeggen zijn ouders dat het een tante is

Zulke cijfers bevestigen slechts wat Pieter Trap al jaren weet: de tijd dringt. Hij plaatste in 2016 samen met zijn vriend Arjan een oproepje op Facebook. Waren er, vroegen ze, misschien mensen uit Ermelo en omgeving die hun oorlogsherinneringen wilden delen? Zoals het dan gaat: vrienden en kennissen liken de pagina en hebben een opa of oma die nog wel wat kan vertellen. De verhalen stroomden binnen.

Trap kwam in die jaren regelmatig bij ouderen thuis, voor de gemeente Harderwijk behandelde hij klachten over de publieke ruimte. Belde er iemand over losliggende stoeptegels of overhangende takken, dan ging hij vaak langs. Vroeg hij aan ouderen of ze er al lang woonden, dan kreeg hij niet zelden hun hele levensverhaal te horen. En misschien kwam het door zijn eigen interesse, maar veel gesprekken voerden al snel naar herinneringen aan de oorlogsjaren. Wat zonde, dacht hij, als al die verhalen mee het graf in gaan.

Toen na een half jaar ook veel reacties uit de rest van Nederland binnen kwamen, besloten ze het serieuzer aan te gaan pakken. Zo ontstond de Stichting Behoud Oorlogsherinneringen. Negen jaar later zijn er overal in het land vrijwilligers als Marcel Janse die aan keukentafels de verhalen aanhoren van de laatste Nederlanders die zelf bommen zagen vallen, Joden weggevoerd zagen worden of onderduikers hielpen. Die verhalen schrijven ze op en publiceren ze op een website. Het zijn er al honderden. En steeds als hij ze leest, denkt Trap: de boodschap van die mensen is ook nu nog belangrijk.

Tom Stoorvogel deelt zijn oorlogservaringen met Marcel Janse van de Stichting Behoud Oorlogsherinneringen.
Foto Katrijn van Giel

Smeerlappen

Zijn ouders noemden Tom Stoorvogel, geboren op 23 december 1934, een iets te vroeg gekomen kerstkind, maar z’n broers waren veertien en zestien jaar ouder, dus hij weet wel beter. Het gezin woont in Harderwijk als de Duitsers binnenvallen, broer Leendert vecht nog vergeefs op de Grebbeberg. Kort daarop verhuist het gezin naar Hulst, waar Leendert senior als commandant van de marechaussee in de kazerne mag gaan wonen, net buiten de oude vesting. Hij gaat er vrijwel direct in het verzet tegen het nieuwe gezag, samen met zijn middelste zoon Joop.

Tom krijgt daar weinig van mee. Als er een poosje een vrouw in huis komt, zeggen zijn ouders dat het een tante is. Pas later komt hij erachter dat ze Joods is en ondergedoken zat – ze zal de oorlog uiteindelijk op een ander adres in Zeeland overleven.

Zo komen er in die jaren ook een stuk of zeven ‘ooms’ bij het gezin. Zij spreken een taal die Tom niet verstaat. Daar buiten de deur over praten kan niet, want o wee als de vijf NSB’ers die op de kazerne werken er iets van vernemen. Smeerlappen waren dat, vindt Tom. Daar had je er in de oorlog veel van.

Hele dagen had hij gebeden: ‘Lieve heertje, breng alstublieft mijn papa terug’

De ‘ooms’ zijn Britten. Voor het gemak noemt Stoorvogel ze „piloten”. Maar preciezer, zegt hij, is dat er tailgunners tussen zaten, navigatoren, en ja, ook piloten. Boven Zeeuws-Vlaanderen wordt hard gevochten tussen de Britten en Duitsers en af en toe vallen de verliezers ineens uit de lucht, soms wel met acht man tegelijk. De vraag is dan niet alleen of ze nog leven, maar ook wie ze als eerste bereikt – de Duitsers of de Zeeuwen. Op zijn motor rijdt broer Joop door heel het Land van Hulst, overall en spade in de zijspan. Omgekleed en wel levert hij de Britten thuis af. Daar krijgen ze een uniform van de marechaussee.

Vader Leendert brengt ze vervolgens in de zijspan de grens over, naar België. Bij de grensposten kennen ze de vriendelijke commandant die in uniform en met pistool op zak komt aanrijden. Het gaat goed, totdat het fout gaat.

Deserteur

Zoon Leendert is in Harderwijk blijven wonen en is daar in het verzet gegaan. Als er bij hem aangebeld wordt is hij, zegt Tom, zo lief om mensen onderdak te geven. Soms zijn het Joden. Maar in 1943 bellen er een „moffenmeid” en een Duitser aan, die als deserteur is gevlucht uit Amsterdam. Via Bergen op Zoom wordt hij met een bootje naar Terneuzen gevaren. Daar staat vader Leendert te wachten met de zijspan. Maar in Lille wordt de Duitser gepakt en lapt hij iedereen erbij.

Als de Duitsers kort daarop bij zoon Leendert binnenvallen treffen ze er ook nog Joodse onderduikers aan. Vader Leendert reist direct naar Harderwijk om zijn zoon te helpen, maar die is al verdwenen. Terug in Zeeland mist hij de laatste boot vanaf Hansweert terug naar Zeeuw-Vlaanderen.

De volgende ochtend, 30 augustus 1943, rammen twee officieren van de Sicherheitsdienst op de voordeur van de kazernewoning in Hulst. Als Toms moeder ziet dat er ook soldaten met mitrailleurs rondom het huis staan, vertelt ze geschrokken dat vader Leendert met de eerste boot in Walsoorden zal aankomen. Daar wordt hij gearresteerd.

Stoorvogel drinkt van zijn koffie. Soms schiet het ineens in z’n zij en verdomt hij God om de pijn (kun je, vraagt hij zich soms af, eigenlijk nog wel geloven in een God die toen het allemaal gebeurde geen vinger uitstak?). Dan vertrekt zijn gezicht, hij wacht even, en praat dan weer verder.

Wat u vertelt, zegt Marcel Janse, maakt heel veel indruk. Hij hoeft weinig vragen te stellen, hoogstens een enkele keer om Stoorvogel weer terug te brengen naar zijn verhaal. Hij doet dit, had hij eerder gezegd, omdat hij de plicht voelt de verhalen door te geven aan jongere generaties. Hij merkt het aan z’n kinderen, twee twintigers. Die zijn er al minder mee bezig. Maar hun vrijheid is „niet vanzelfsprekend”. Als hij op de grens van Oostenrijk en Italië langs graven uit de Eerste Wereldoorlog rijdt, denkt hij vaak: stel je voor dat je kinderen naar een oorlog moeten.

Bericht van het Rode Kruis over de broer van Tom Stoorvogel die in 1944 overleed in het kamp Bergen-Belsen.
Foto Katrijn van Giel

Collectief geheugen

Er zijn in de menselijke geschiedenis veel oorlogen geweest waar hoogstens door de elites van die tijd wat over is vastgelegd. Dat zijn, zegt onderzoeker Irene Stengs van het Meertens Instituut, de verhalen geworden die we nu teruglezen over die oorlog. Maar bij de Tweede Wereldoorlog ligt dat anders. Daarvan bestaat ook een „geschiedschrijving van onderop”, en die is nog steeds aan de gang. Denk aan de dagboeken. Aan de archieven. Aan de beelden. Aan de boeken die maar gepubliceerd blijven worden. Aan de verhalen die grootouders hun kleinkinderen vertellen.

Samen vormen die verhalen het „collectieve geheugen”. Dat geheugen, zegt Stengs, zit niet in ons eigen hoofd, maar komt tot uitdrukking tijdens collectieve rituelen als de Nationale Herdenking op de Dam. Het delen van herinneringen is „een geritualiseerd onderdeel geworden van deze herdenkingscultuur”: kleinkinderen vertellen er de verhalen van hun grootouders. De geslotenheid van de eerste jaren na de oorlog heeft volgens Stengs plaatsgemaakt voor een verwachting dat mensen die de oorlog meemaakten, hun herinneringen delen.

Als hij door de tralies zijn oudste zoon ziet en aanroept mist de kogel van een Duitse bewaker hem maar net

Tom Stoorvogel opent een koffer en laat z’n vingers door een map gaan. Hier, zegt hij, dit zijn de brieven die m’n ouders aan elkaar schreven. Die werden gelezen door de censor van de gevangenis. Stonden er ineens Duitsers voor de deur omdat z’n ouders het over ‘Tommy’ hadden gehad en ze dachten dat er Britten ondergedoken waren. Daarna schreef z’n moeder over haar jongste zoon: „Met Benjamin gaat het goed.” Stonden er wéér Duitsers voor de deur, omdat ze dachten dat er Joden zaten.

In de gevangenis in het Brabantse Haren wordt Leendert senior vreselijk mishandeld. De enige keer dat Tom hem ziet is hij bont en blauw – gevallen, zegt z’n moeder. En als hij op een dag door de tralies zijn oudste zoon ziet en aanroept mist de kogel van een Duitse bewaker hem maar net. Het is de laatste keer dat senior junior ziet. Vader Leendert wordt in 1944 in Utrecht ter dood veroordeeld.

Er zijn daarna op straat in Hulst mensen die tegen Tom zeggen dat zijn vader al doodgeschoten is. Twee keer zelfs komt er een bericht dat de straf voltrokken zou zijn. Maar helemaal zeker weten ze het niet, waarom komt zo’n bericht twee keer? Zoals ze ook over het lot van Leendert junior weinig weten.

Die wordt, blijkt later, naar Neuengamme gedeporteerd, het netwerk van concentratiekampen nabij Hamburg. In die stad moet hij de lijken onder het puin van de bombardementen halen. Eten krijgen hij en de andere gevangenen amper. Na de oorlog zal een medegevangene verklaren dat hij er aan dysenterie is overleden. Vier jaar na de bevrijding is dat ook wat het Rode Kruis in een brief aan de familie laat weten.

In 1952 blijkt het toch anders te liggen. „Leendert”, schrijft het informatiebureau van het Rode Kruis, „is naar Bergen-Belsen overgebracht, alwaar hij op 23 november 1944 om 23.30 uur is overleden. Hoewel het voor mij niet aangenaam is U wederom aan het overlijden van Uw familielid te moeten herinneren, meende ik toch U bovenstaand bericht niet te mogen onthouden.”

De koninklijke onderscheiding van zijn vader in de vitrine van Tom Stoorvogel.
Foto Katrijn van Giel

Klaprozen

Stoorvogel bladert verder, voor en om hem heen liggen stapels met mapjes, foto’s en documenten. Hij weet bij God niet wat hij met al die documenten moet doen. Zijn eigen zoon, ook Leendert geheten, overleed jong aan een hersentumor. Janse weet het wel: de Stichting Behoud Oorlogsherinneringen neemt het graag over, hij zal er nog contact over opnemen.

Zulke documenten maken de herinneringen tastbaar, vindt Pieter Trap van de stichting. Dat is „een van de sleutels om de geschiedenis levend te houden”. En om de „boodschap” van al die oorlogsverhalen door te vertellen. Wat is die boodschap? Trap: „Dat het bewaren van vrijheid bij jezelf begint en dat je een aandeel hebt in hoe je die vrijheid doorgeeft.”

Kan die boodschap nog overleven als de laatste ooggetuigen zijn overleden? Stengs van het Meertens Instituut begint over de Slag op het Merelveld in 1389. Die wordt, zegt ze, in Servië héél belangrijk gevonden en is belangrijk gemaakt nadat Joegoslavië uit elkaar viel: de dapperheid van de Serven in die slag voedt het idee van Servië als een bijzondere, nationale eenheid.

Of neem de wijze waarop de Eerste Wereldoorlog in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk herdacht wordt. Daar is het dé oorlog. Stengs: „De poppies, klaprozen die iedereen in Engeland draagt, worden gekoppeld aan activiteiten en gebeurtenissen in het nu.” Zo blijft het collectieve geheugen in stand én krijgt het nieuwe betekenis.

Haar punt is: als verhalen doorverteld worden en rituelen worden gekoppeld aan het heden, maakt het voor de herdenkingscultuur niet zo veel uit als alle ooggetuigen van een oorlog zijn overleden. De hele manier waarop de oorlog wordt herdacht heeft volgens Stengs al een „enorme dynamiek” meegemaakt: van zwijgen gaandeweg naar het delen van herinneringen. Pieter Trap van de stichting herkent dat. Ook de grote oorlogsmusea en het Nationaal Comité 4 en 5 mei, zegt hij, richten zich nu heel erg op het vastleggen van die herinneringen.

Op 10 mei 1945, exact vijf jaar na het bombardement van Rotterdam waarmee de bezetting werd beklonken, staat Leendert Stoorvogel senior ineens op de stoep in Hulst. De Amerikanen hadden het Duitse kamp waar hij zat bevrijd. Hij is veertig kilo lichter. In de cel heeft hij in gedachten zijn oorlogsverhaal op rijm gezet en hij kent alle 274 strofen nog uit z’n hoofd. Die liggen nu uitgetikt in een map op tafel. Voor zijn verzetswerk krijgt hij later een koninklijke onderscheiding. Die hangt bij Tom Stoorvogel in een vitrine. Hij ziet het elke dag als hij de trap afkomt.


Een rode loper bij de huwelijksceremonie op het gemeentehuis? Dat is dan 255 euro extra in Alphen aan den Rijn

De stadhuizen van Leeuwarden en Franeker liggen met de auto op ongeveer twintig minuten rijden van elkaar. De trouwambtenaren lezen dezelfde tekst voor, op beide plekken desgewenst in het Fries, en zelfs voor de foto maakt het weinig uit in welk van de statige stadhuizen de huwelijksceremonie plaatsheeft.

En toch is niet elk koppel dat elkaar in Franeker het ja-woord geeft inwoner van de gemeente Waadhoeke. De reden is eenvoudig: op een vrijdagmiddag kost een trouwceremonie in Franeker 275 euro, in buurgemeente Leeuwarden ben je minstens het dubbele kwijt – en daar komt de gewenste zaal dan nog bovenop.

Deze vrijdag (02-05-2025) is een van de meest gewilde trouwdata van het jaar. Maar wáár je elkaar het ja-woord geeft, doet er nogal toe, concludeerde ThePerfectWedding.nl deze week. De vaksite vergeleek de verschillende prijskaartjes van trouwcerenomies in alle 342 gemeenten. Die lopen nogal uiteen.

Grote steden spannen de kroon. In Utrecht betaal je bijvoorbeeld meer dan 1.000 euro om doordeweeks te trouwen. De versoberde variant, een ‘flitshuwelijk’ aan de balie in een stadskantoor, kost in dezelfde stad met 270 euro al meer dan een plechtige ceremonie in het Limburgse Voerendaal (236 euro).

Zo lijkt elke gemeente een eigen plan te trekken. Een gegeven waar trouwambtenaren zich al enige tijd over verbazen, maar waar toekomstige bruidsparen lang niet altijd weet van hebben. Of je in de ene of de andere woonplaats trouwt, kan op een huwelijksbegroting honderden euro’s schelen.

Kostenplaatje

Franeker moest deze vrijdag alle zeilen bij zetten: er stapten acht bruidsparen in het huwelijksbootje. Ze zijn goedkoop uit. „Ik vind dat er niet meer betaald moet worden dan het daadwerkelijk kost”, zegt Hilda Twijnstra van de afdeling Burgerzaken. „Het nadeel is dat inwoners van Leeuwarden dan zeggen: we gaan naar een buurgemeente toe.”

Bea van der Woude, haar collega in Leeuwarden, krijgt de vraag elk jaar. Hoe het toch kan dat haar stad steevast als een van de duurdere gemeenten om te trouwen naar voren komt. De gemeente was daarop zelf maar haar financiën onder de loep gaan nemen, om uit te vinden „of we nou echt zo uit de pas lopen”.

Op de zaterdag viel er wat te schrappen in het zaalaanbod. Maar verder zijn de tarieven niet meer dan kostendekkend, verzekert Van der Woude. „Het is maar net waarmee je het vergelijkt”, zegt ze. „Je kunt ook wel gemeenten vinden die duurder zijn dan wij. Gemeenten die goedkoper zijn maken misschien andere keuzes.”

Van der Woude kan wel enkele variabelen noemen. „Hoe groot is de gemeente? Hoeveel onderhoud vergen de panden? Als je een heel mooi historisch pand hebt, ben je meer kwijt aan onderhoud dan in een nieuwbouwzaal. De ene gemeente maakt nou eenmaal meer kosten dan de andere.”

Gemeenten gaan zelf over de hoogte van de tarieven. Ze mogen geen winst maken over hun dienstverlening, wel is er het principe van ‘kruissubsidiëring’: het verhogen van de prijs om andere diensten, zoals het verstrekken van een rijbewijs, goedkoper aan te kunnen bieden.

Hoe die keuzes tot stand komen, kunnen gemeenten bij een telefonische rondgang vrijdag zelf ook niet zeggen. De term ‘kostendekkend’ valt vaak, het moet ‘betaalbaar’ zijn. Maar met diezelfde redenering komen gemeenten uit op uiteenlopende basistarieven voor ceremonies die nauwelijks van elkaar afwijken.

Vastleggen

Krijg je in de ene gemeente meer waar voor je geld dan in de andere? „Absoluut niet”, zegt Guusta Veldman, trouwambtenaar in Velsen. „Ik vind het soms een beetje sneu voor het bruidspaar. Ze kiezen vaak eerst een locatie, pas daarna zien ze wat een gemeente aan leges vraagt. Dan komt er een enorme kostenpost bij.”

Andrea Schipper, oprichter van de branchevereniging van trouwambtenaren Matrimonium, zou graag zien dat de tarieven wettelijk worden vastgelegd. „Zolang de overheid er niks aan doet, gaat er ook niks gebeuren. Als gemeenten de boel zelf mogen inrichten, doen ze dat op hun eigen manier. Dat is natuurlijk niet zo gek.”

Rode loper

Die ‘eigen manier’ komt ook terug in de waaier aan mogelijkheden die gemeenten bruidsparen bieden. Ze kunnen kiezen uit een scala aan huwelijkspakketten, variërend van een kwartier durende administratieve handeling aan de gemeentebalie tot de meest chique ceremonies met alles erop en eraan.

Ook hier hanteren gemeenten uiteenlopende prijskaartjes. In Alphen aan den Rijn wordt voor 255 euro de rode loper uitgerold bij het stadhuis. In Hoogeveen zit dat bij het tarief voor een gangbare ceremonie inbegrepen. Het meenemen van een gastambtenaar kost in Harderwijk 118 euro, in Zuidplas ben je 234 euro kwijt.

Tegelijkertijd zien trouwambtenaren ook een groeiende beweging van bruidsparen die een chique ceremonie op het gemeentehuis het geld niet waard vinden. Elke gemeente biedt gratis huwelijken aan, al in 1897 ontstaan vanuit het idee dat ook de minder daadkrachtigen moeten kunnen trouwen. Iedereen kan er aanspraak op maken. Veldman adviseert het als trouwambtenaar geregeld. „Als je de kostenpost van het gemeentehuis eruit wilt halen, ga dan een paar dagen eerder voor de gratis variant. Dan komt de uitgebreide ceremonie op de huwelijksdag zelf wel. Je hoeft het niemand te vertellen. De bruiloftsgasten zullen er niks van merken.”


Alleen zijn vader zag de potentie van NBA-ster Quinten Post

De 2 meter 13 lange Quinten Post hangt in een draaistoel in het heiligdom van het Amerikaanse basketbal: de ronde, in houttonen uitgevoerde kleedkamer van de Golden State Warriors, de basketbalploeg met de hoogste marktwaarde ter wereld. Overal liggen sportschoenen. Teamgenoot Draymond Green kleedt zich zichtbaar vermoeid uit, de jacuzzi en dompelbaden om de hoek lonken. Vlak achter Post spuit superster Steph Curry twee verschillende bussen deodorant leeg, hij moet de pers nog te woord staan.

De drie zijn gesloopt. Het is begin april en ze hebben er een zestien dagen durende roadtrip op zitten – zes uitwedstrijden kriskras door de Verenigde Staten. Nu zijn ze terug in Chase Center, de nieuwe en altijd uitverkochte sporthal in het centrum van San Francisco. Ruim 18.000 uitzinnige fans hebben deze vrijdagavond de Warriors de Denver Nuggets zien verslaan, vooral dankzij 36 punten van Curry. Maar óók dankzij het sterke spel van de 25-jarige Amsterdammer Post, die dit seizoen onverwacht doorbrak in de NBA, de Amerikaanse profcompetitie.

„Ik kan het maar moeilijk bevatten”, zegt hij, terwijl hij naar zijn teamgenoot Buddy Hield wijst. „Neem die gast. Hij was bij de jeugd een beest, iedereen verwachtte dat hij het ging maken. Als jonge jongen was ik zelf helemaal niet zo bijzonder. Niemand kende mij.”

Alleen vader Arjen zag de potentie van zijn zoon. „Het is het butterflyeffect: alle kleine stapjes die mijn vader en ik hebben bedacht, pakten goed uit – en nu sta ik tussen de beste basketballers ter wereld”, zegt Quinten Post, die in januari van dit jaar doorbrak en nu voor de Warriors een belangrijke rol speelt in de play-offs, de eindstrijd om de NBA-titel.

Naast zijn spectaculaire entree in het Amerikaanse profbasketbal is er een tweede reden dat ik voor NRC in april van dit jaar Quinten Post opzocht in San Francisco. Ik ken hem al vanaf zijn geboorte, in maart 2000. Zijn vader en ik zaten samen op het Barlaeus Gymnasium in Amsterdam en spelen al 35 jaar in hetzelfde basketbalteam. We werden in 1991 Nederlands kampioen bij de junioren met de Amstelveense fusieclub 3-Es Piranha’s en basketbalden daarna jarenlang bij ASVU (het team van de Vrije Universiteit) in de promotiedivisie, de op een na hoogste klasse van Nederland.

Post in duel met Grizzlies-speler Ja Morant
Foto Ezra Shaw/Getty

De eerste basketbalwedstrijd die Quinten ooit zag was op de VU-campus Uilenstede, waar wij onze thuiswedstrijden speelden. Als beginnend journalist schreef ik over deze wedstrijden voor huis-aan-huisbladen in Amstelveen en Buitenveldert. Vaak citeerde ik Arjen, die ik in de verslagen omschreef als „begenadigd schutter” en „alleskunner”. Als ASVU won, deelde onze coach kopietjes van de artikelen uit op de training. Verloren we, dan gebeurde dat niet.

Inmiddels spelen Arjen en ik oudemannenbasketbal in de Amsterdamse Apollohal bij DED, achtvoudig landskampioen en de op een na oudste club van Nederland. En zonder DED zou Quinten Post wellicht niet in de NBA hebben gespeeld. Want zo werkt het butterfly- effect: kleine gebeurtenissen kunnen grote gevolgen hebben.

5,4 voor Latijn

De ochtend na de wedstrijd, op de stoep van brunchcafé Towns End in San Francisco, wil iedereen een stukje Quinten Post: een foto, een handtekening, een high five. De Warriors zijn geliefd – en wie 2 meter 13 lang is en zich verplaatst per elektrische step, kan zich nou eenmaal slecht verstoppen.

Hij begon met voetbal, zoals de meeste Nederlandse jongens, zegt Quinten Post binnen, voor zijn neus een chicken-fried steak en een groot glas jus d’orange. Op zijn elfde koos hij voor basketbal, de sport van zijn vader. Het begin was lastig: zijn eerste coach was zeer bevlogen maar wilde liever niet dat Post probeerde te scoren, dat moesten de kleinere spelers doen, onder wie de zoon van de coach.

In dezelfde periode lagen zijn ouders in scheiding en bleef hij zitten in de eerste klas van de middelbare school. Post: „Ik stond een 5,4 voor Latijn – ik was zeker vijftien keer uit die les gestuurd. Ze vonden me ongeschikt voor het gymnasium.” Hij stapte over naar een vwo-klas op het Amsterdamse Calandlyceum, een school met een eigen sporthal en een topsportprogramma voor basketballers. Daar voerde hij nog minder uit. De lessen stonden hem tegen, de krachttrainingen om zeven uur ’s ochtends – op drie kwartier fietsen van zijn huis – al helemaal.

In plaats van leren deed hij „wat jongens van die leeftijd doen”: blowen, gamen, experimenteren, ongein uithalen met klasgenoten. Tot diep in de nacht speelde hij online League of Legends en kwam de dag daarna pas ’s middags zijn bed uit. Niettemin kreeg hij op zijn vijftiende een uitnodiging voor de voorselectie van het Nederlands jeugdteam.

Na een aantal proeftrainingen drong het tot hem door dat hij niet uitgekozen zou worden. En opeens had hij er genoeg van. Toen zijn vader hem op een zaterdagochtend uit zijn bed probeerde te praten voor een training, zei hij: „Ik ga niet meer, wat je ook tegen me zegt.” Samen reden ze naar de hal om het de coach te vertellen, maar die wist nauwelijks wie hij was. Quinten Post: „‘Jammer’, zei de coach na enig nadenken – en dat was het dan.”

Quinten en zijn vader Arjen Post bij ASVU, het team van de Vrije Universiteit.

Foto privé-archief

In de anderhalf jaar daarna speelde Post niet. Hij rommelde op school en probeerde een bijbaantje als afwaskracht bij het Amsterdamse café Venster33. Maar na twee sessies in de spoelkeuken kwam hij ook daar niet meer opdagen.

Het keerpunt kwam toen zijn vader voorstelde op dinsdagavonden met zíjn team mee te trainen. „Dan kom je tenminste van de bank af.” Tijdens die trainingen kreeg Post, inmiddels 16 jaar, het plezier terug, zegt hij. „Het basketbal van volwassenen is heel anders dan bij de jeugd. Ik moest aan de bak en vond het fantastisch om mee te doen. Ik had zoveel wedstrijden van mijn vader gezien, ik kende iedereen en iedereen kende mij. Ik kon vrijuit spelen en hoefde niet – zoals bij de jeugd – als lange jongen in de buurt van de basket te bivakkeren, om ballen af te vangen en van dichtbij te scoren.”

Zijn salaris van 1 miljoen euro verbleekt bij dat van ster Curry: 56 miljoen

Op de velden naast die van DED trainden de jeugdteams van Apollo, waar Quinten eerder speelde. Die vroegen hem om weer mee te doen en een seizoen later sloot Post aan bij het onder-18-team van de Amsterdamse club. De coach: oud-international Wierd Goedee, die Post en een aantal andere talenten klaarstoomde voor een bestaan als professioneel basketballer. Malevy Leons, Jesse Edwards en Tristan Enaruna – leeftijdsgenoten en eveneens voormalig Apollo-spelers – speelden afgelopen seizoen in de G League, de competitie voor de tweede teams van de NBA-ploegen. Leons en Edwards maakten net als Post hun debuut in de NBA, maar stonden niet meer dan een paar minuten in het veld.

In het seizoen dat Quinten Post Nederlands kampioen werd onder Goedee, deed hij één keer stiekem mee met het team van DED – zonder dat zijn coach te vertellen. Het was een uitwedstrijd in Hoofddorp, waar de kans klein was dat hij herkend zou worden. Quinten Post speelde onder de naam van de afwezige Tim Hoogvliet, een DED-speler die elf jaar ouder is maar in de verte op hem lijkt.

Gezien het verloop van zijn carrière is het vermoedelijk de enige wedstrijd die Quinten ooit met het team van zijn vader zal spelen. Hij kent nog alle details: „Ik speelde goed en maakte twintig punten, twee keer zo veel als mijn vader”, zegt Post in het ontbijtcafé in San Francisco. Volmaakt was de wedstrijd echter niet. DED kwam in de slotseconden één punt achter. In de laatste time-out probeerde Quintens vader Arjen uit te leggen hoe alle spelers moesten bewegen, zodat zijn zoon uiteindelijk het winnende schot kon maken.

Post (links) in duel met Memphis Grizzlies-speler Zach Edey.
Foto Jeff Chiu/AP

De uitleg was lastig te volgen, Quinten Post stapte per ongeluk over de zijlijn en Hoofddorp won de wedstrijd. Post: „Ik was in tranen, maar het blijft een van de mooiste wedstrijden die ik ooit heb gespeeld.”

YouTube-video

Nadat Quinten Post in 2018 met weinig inspanning zijn havodiploma had gehaald én met Apollo Nederlands kampioen in de leeftijdscategorie onder-18 was geworden, leek een basketbalcarrière hem aantrekkelijker dan een studie. Maar hoe kom je in het buitenland terecht, als vrijwel niemand je kent?

Zijn vader bracht uitkomst. Die had met zijn mobiele telefoon een aantal wedstrijden gefilmd, die door Quintens jongste zus (voor 5 euro) aan elkaar werden gemonteerd tot een YouTube-filmpje met hoogtepunten. Het is nog steeds online te vinden. Alba Berlijn, dat speelt op het hoogste Europese niveau, leek Arjen Post wel een goeie club. Daar zou Quinten het vrije DED-basketbal kunnen spelen dat hem het beste paste, dacht hij. Daarom had hij de coach van het jeugdteam een bericht via Facebook gestuurd, met een link naar het YouTube-filmpje. „Mijn zoon Quinten is een getalenteerde en veelzijdige basketballer”, schreef hij. „Hij is lang en sterk, maar niet heel zwaar. Zou Quinten iets voor Alba kunnen zijn?”

Vader en zoon Post mochten langskomen voor een proeftraining waar Quinten indruk maakte. Het leverde hem een stage op, waarbij Alba een klein appartement verzorgde, een aantal maaltijden per dag en een ov-kaart. Hij mocht trainen zoveel als hij wilde en in het tweede team spelen. Via zijn (groot)ouders, ooms en tantes regelde hij een maandelijkse toelage van in totaal 550 euro en vertrok naar Berlijn.

Een jonge Quinten Post wordt door zijn vader richting de basket getild.
Foto privé-archief

Het jaar daarna was er opeens belangstelling, vanuit Europa, én Amerika. De invloedrijke Servische spelersmakelaar Misko Raznatovic trakteerde Quinten en zijn vader in Belgrado op een copieus diner in een restaurant dat speciaal voor hen de deuren opende, Barcelona wilde praten – en drie Amerikaanse universiteiten boden hem een sportbeurs en plek in hun team aan. Zijn vader was een voorstander van Europa, maar Quinten koos voor Mississippi State University.

„Het was de eerste keer dat ik zelf de beslissing nam, en die pakte verkeerd uit,” zegt hij in de ontbijttent in San Francisco. „Er speelde daar een jongen die exact net zo oud was als ik, maar veel sterker en meer dan twintig kilo zwaarder. Die beukte me zo opzij. Ik mocht dat jaar vaak niet eens meetrainen. Wel vroeg de coach me dagelijks hoeveel ik woog.”

In plaats van op het veld bracht Post het jaar door in het krachthonk en in de mensa, waar hij drie keer per dag gefrituurde kip en vis at. Hij werd snel zwaarder en sterker, maar kon in zijn tweede jaar nog steeds niet tegen de krachtpatsers in zijn team op. Maar toen legde Covid de competitie stil en vertrokken al zijn teamgenoten naar huis. Zijn coach stelde nog voor dat hij in zijn eentje Mississippi zou blijven. Hij zou de sleutel van de hal krijgen en de gehele lockdown door kunnen trainen.

Post vertrok toch, terug naar Amsterdam. Met DED, het team van zijn vader, speelde hij tijdens de eerste coronazomer op buitenbasketbalveldjes – alle sporthallen waren dicht. En hij besloot van school te wisselen. De enige goed aangeschreven school die zich meldde voor een transfer was Boston College, dat een dramatisch basketbalseizoen achter de rug had en op zoek was naar een nieuwe lange man.

In Boston viel alles op zijn plek, zegt Post. „Weer dat butterflyeffect. Ik was sterk geworden in Mississippi en durfde als in Amsterdam geschoolde basketballer vrijuit te spelen. Wat ook hielp: ze hadden me echt nodig in Boston.”

In de drie jaar daarna groeide Quinten Post – inmiddels liefkozend ‘QP’ genoemd – uit tot een onverwachte sensatie. In het seizoen 2022-2023 werd hij onder meer uitgekozen tot ‘meest verbeterde’ speler in de Atlantic Coast Conference, de sterke divisie van de basketbalcompetitie waarin hij met zijn team uitkwam.

Foto Mike Kai Chen
Foto Mike Kai Chen

In 2024 schreef hij zich in voor de draft, de jaarlijkse vleeskeuring van nieuwe talenten voor de NBA. Terwijl hij bij zijn vriendin – een tennisster die net als hij in Boston studeerde – in Puerto Rico verbleef, zag hij live op tv hoe hij als 52ste werd gekozen. Door de Golden State Warriors, het team van ster Steph Curry.

Waarde van de Warriors

Alleen doorgewinterde fans verwachten dat Post en de Golden State Warriors dit jaar NBA-kampioen worden, maar de eerste plek op de ranglijst van de ‘most valuable’ basketbalploegen ter wereld kan het team niet meer ontgaan. In februari van dit jaar becijferde de Amerikaanse zakenzender CNBC de waarde van de Warriors op 9,4 miljard dollar (ongeveer 8,3 miljard euro). Ter vergelijking: Real Madrid, de meest voetbalploeg met de hoogste martktwaarde ter wereld, is volgens een schatting uit 2024 zo’n 6,6 miljard dollar waard.

In Chase Center, eigendom van de Warriors, is alles duur. De ruim 18 duizend zitplaatsen zijn al 560 wedstrijden op rij uitverkocht. De goedkoopste kaartjes voor de play-off wedstrijden, tegen het dak van het stadion, kosten zo’n 270 dollar. Vlak bij het veld: een paar duizend dollar. Een glas bier kost zo’n 20 dollar, het wedstrijdshirt met Steph Curry achterop – dat het gros van de fans draagt – 150 dollar.

Het zakelijke succes stopt niet bij de stadsgrenzen. Mede dankzij een Chinese website, op China gerichte mediacampagnes en sponsordeals telt de ploeg meer dan 50 miljoen Chinese fans en volgers op sociale media. Tijdens thuiswedstrijden doen acht Chinese journalisten vanuit het mediavak op de tribune tegelijkertijd verslag, voor nieuwswebsites, tv, en voor KuaiShou – een Chinese concurrent van streamingwebsite TikTok, sinds 2021 de „officiële Chinese kortevideopartner van de NBA”. Een Chinese fotograaf volgt de hele wedstrijd lang de voeten van Steph Curry – voor een schoenencampagne van de Warriors-ster op Instagram.

Foto privé-archief

De commercie rond Quinten Post staat nog in de kinderschoenen. Een Warriors-shirt met zijn naam erop is niet te koop bij de winkels rond Chase Center. De Nederlander is nog te veel „een eerstejaars” – zegt een van de verkoopsters. Ook zijn salaris, het NBA-minimumloon van 1.157.153 dollar (ongeveer een miljoen euro), verbleekt bij dat van Curry. Die verdient dit seizoen bij de Warriors bijna 56 miljoen dollar en is daarmee de bestbetaalde NBA-speler.

Vandaar ook dat Post er kleine klusjes bij doet. Een uurtje taartjes bakken met jonge fans, een benefietdiner bijwonen – zijn aanwezigheid blijkt opeens geld waard. Idem voor de gesigneerde en geplastificeerde Panini -verzamelkaarten met zijn foto en handtekening, die een gewild verzamelobject moeten worden. Hij heeft zijn zaakwaarnemers beloofd er dit jaar 45 duizend te signeren, per handtekening ontvangt hij een paar dollar.

Het debuut van Quinten Post in de NBA was terloops, onopvallend – voor zover dat mogelijk is in de grootste basketbalcompetitie ter wereld. De eerste maanden van dit seizoen was hij actief voor de Santa Cruz Warriors, het tweede team, dat op zo’n honderd kilometer van San Francisco zijn thuiswedstrijden speelt.

In Santa Cruz ging Post, na een aarzelende start, steeds beter spelen. Mede door de matige prestaties van het eerste team mocht hij in december voor het eerst een paar minuten meespelen in San Francisco. Een paar weken later schoot hij in een wedstrijd tegen de Chicago Bulls in het Chase Center opeens vijf driepunters raak en scoorde hij in totaal twintig punten. Sindsdien is hij een vaste waarde, speelt hij elke wedstrijd zo’n vijftien tot twintig minuten en heeft hij zich bewezen als een van de beste eerstejaars driepuntschutters van de NBA.

Onverwachte doorbraak

Zijn coach Steve Kerr zegt dat de doorbraak van de Amsterdammer „een gamechanger” is geweest dit seizoen. „We waren jarenlang op zoek naar een lange man zoals hij. Hij speelt fantastisch, veel beter dan we verwacht hadden in zijn eerste jaar.”

„Een van mijn taken is het veld breed houden”, zegt Post begin april na afloop van de verloren thuiswedstrijd tegen de Houston Rockets. Hij zit in de Harmonic Brewing Thrive City, een brouwerijcafé tegenover het stadion. Het is al na sluitingstijd, maar omdat er een speler van de Warriors binnen is, worden de openingstijden opgerekt. „Ik ben lang en tegenstanders weten inmiddels dat ik goed kan schieten. Als ik de bal niet krijg, sta ik in de hoek en maak ik daarmee ruimte voor Stephen Curry.”

Aangezien het team draait om acties van Curry, kan het gebeuren dat Post minutenlang niet betrokken wordt in de aanval van de Warriors. Hij ziet dat ook, zegt hij in het biercafé, maar het doet hem niets. Dat hij hier speelt, met de beste spelers ter wereld in de sterkste competitie ter wereld, voelt nog steeds onwerkelijk.

„Mijn vader belt me vaak, en zegt dan: speel toch meer zoals je deed toen je met DED meetrainde. Je kunt acties maken, schieten, dribbelen, alles. Maar mijn ego zit me niet in de weg. Als de coach wil dat ik in de hoek ga staan zodat Curry meer ruimte krijgt, dan doe ik dat met liefde. Mijn tijd komt nog wel.”

Na een toernooi in coronatijd. Tweede van links: NRC-redacteur Merijn Rengers
Foto privé-archief


Tv-maker Kelly-Qian van Binsbergen reisde naar Guiyang, de Chinese stad waar ze geadopteerd werd: ‘Ik had dáár moeten opgroeien’

Televisiemaker Kelly-Qian van Binsbergen valt geëmotioneerd in de armen van mensen met een Aziatisch uiterlijk. Heeft ze haar Chinese familie gevonden? Met deze scène eindigen de eerste drie afleveringen van De Afhaalchinees: Thuisbezorgd, haar tweede documentaireserie over adoptie. Ze gaat daarin op zoek naar haar familie in China.

Aan tafel in haar woonkamer, waar ze samen met editor Vincent Manuhuwa met de laatste montagefase bezig is, toont ze ruwe fragmenten uit de vierde en laatste aflevering. Die begint met diezelfde omhelzing. Maar dan zoomt de camera uit en zwenkt opzij. De Euromast verschijnt in beeld.

Ze drukt op de pauzeknop. „Een van de redacteuren vroeg of het niet confronterend was voor mij om te doen alsof ik mijn echte familie omhels.”

En, was het dat?

„Daar had ik nog niet over nagedacht. Ik was gewoon een scène aan het draaien met bevriende Asians. Pas toen het me gevraagd werd, voelde ik dat het inderdaad confronterend was.”

Kelly-Qian van Binsbergen (+/- 32) was ongeveer anderhalf toen ze werd geadopteerd. Ze woonde met haar adoptieouders in Sluis, Zeeuws-Vlaanderen, boven de seksshop en pornobioscoop die haar adoptieouders runden. In het dorp was ze de enige met een Chinees uiterlijk. Op school werd ze gepest, in elkaar getrapt, uitgescholden. „Ik vraag me vaak af waarom we niet gewoon naar Rotterdam zijn verhuisd.”

Twee jaar geleden maakte ze het eerste deel van De Afhaalchinees, over de misstanden in het Nederlandse adoptiesysteem. Voordat ze daaraan begon, hield ze zich nog niet bezig met haar geboorteland of haar adoptieverleden. Pas tijdens het maken drong door dat dit over háár ging.

Het veranderde alles. Ze had altijd gedacht dat adopties uit China netjes verliepen, maar ontdekte dat haar adoptiepapieren niet in orde waren. Dat volstrekt onduidelijk was wanneer en waar ze geboren is. Dat het alcoholprobleem van haar adoptiemoeder gedurende haar jeugd veel groter was geweest dan ze wist. En dat de gezinsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming de adoptieprocedure goedkeurde nadat hij eerst dwars door de seksshop van haar adoptieouders was gelopen. Ze besefte dat haar onrecht was aangedaan. En ze werd boos.

Nadat ze deze eerste serie had afgerond, vertrok ze voor een maand vakantie naar Griekenland met haar toenmalige Griekse partner. Het was oktober 2023. „Ik zag aan hem dat hij thuis was. Hij liep anders, meer ontspannen, hij had swag. En toen we bij zijn ouders waren, zag ik dat hij geankerd was. Hij leek ook op zijn vader. Ik dacht: o, dit is naar. Pijnlijk. Verdrietig. Blijkbaar had ‘Afhaal één’ de deur op een kier gezet, waardoor ik dat kon voelen. Toen wist ik: ik ga ook naar mijn land.”

Na Griekenland verbrak ze het contact met haar adoptievader, haar adoptiemoeder is overleden. „Mijn loyaliteit verbrokkelde door alles wat ik te weten was gekomen. En tegelijkertijd voelde ik steeds meer loyaliteit tegenover het land waar ik vandaan kom. Ik zeg niet dat ik nooit meer contact met mijn adoptievader wil, maar ik heb het nu nodig om me op China te kunnen richten.”

In de eerste Afhaalchinees vertel je hem dat je je naam hebt gewijzigd. Aanvankelijk lijkt hij daarvoor open te staan, totdat hij hoort dat je de naam die je in het Chinese weeshuis kreeg, Qian, hebt toegevoegd aan je adoptienaam Kelly.

„Ja. Dat is moeilijk, hè.”

Wat gebeurde daar?

„Weet je waarom veel adoptieouders kozen voor adoptie en niet voor pleegouderschap? Omdat bij pleegouderschap de echte ouders nog kunnen terugkomen. Adoptie is een soort zekerheidsgarantie als je een kind voor jezelf wilt. Dus ik kan me voorstellen dat het moeilijk voor hem was dat ik loyaliteit aan China en aan mijn Chinese ouders liet zien. Want die had ik nooit eerder gehad.”

Mis je hem?

„Nee, en dat vind ik zowel verontrustend als fijn. Ik ben nu veel stabieler en rustiger, en ook veel verdrietiger. Als ik nog steeds contact met hem had gehad, was ik waarschijnlijk niet naar China gegaan, of had ik daar in elk geval niet écht kunnen voelen wat ik daar gevoeld heb.”

Vanwege die loyaliteit?

„Ja. Want als geadopteerde héb je al ouders, de Nederlandse. Ik heb de meest kritische, boze geadopteerden geïnterviewd voor deze series. Maar op het moment dat je over hun adoptieouders begint, zeggen ze: ik heb alles gehad, ik heb mogen studeren, het zijn lieve mensen, hoor.”

Dat doe jij ook in de eerste serie.

„Ja. Maar als het je echte ouders zijn, biologisch verwant, dan zeg je niet wat je allemaal hebt gekregen van je ouders. Want dan is het vanzelfsprekend.”

Je vriendin Bina de Boer, die als coach geadopteerden begeleidt, zei: jouw adoptieouders kozen niet voor Qian, maar ze wilden een meisje en noemden het Kelly. Zo word je geobjectiveerd.

„Ja, ik was beschikbaar. Een product. Zij wilden een kind en ik was er.”

Wat ze zag bij haar ex-vriend in Griekenland, ervaarde ze zelf toen ze door Guiyang liep, de stad waar ze als baby van ongeveer anderhalf geadopteerd is. Ze was er vorig jaar mei, een half jaar na de breuk met haar adoptievader, samen met een cameravrouw, een tolk (die vanuit hetzelfde weeshuis geadopteerd werd door Nederlanders ouders) en haar beste vriend Rohan van Soest. Het was de eerste keer dat ze als volwassene in China was. Omroep ZWART had direct ja gezegd tegen haar voorstel om een tweede Afhaalchinees te maken. „Mijn hele lijf wist dat ik hier vandaan kwam. Het was alsof ik voor het eerst de lucht proefde. Weet je wat zo gek is? Al mijn hele leven gooi ik overal citroen en chili door als ik ziek ben. Maar ik heb nooit geweten dat Guiyang bekendstaat om spicy, zuur eten.”

Je hebt als baby toch geen szechuanpepers gegeten?

„Oh, in China doen ze niet aan speciale babyhapjes hoor. Ze geven gewoon, hoppa, Chinees eten. Je ruikt het daar ook in de straten, het is een hele typische geur.”

Rohan zei: ‘Ook al is ze 1.83 meter en zit ze onder de tatoeages, ze ging daar op in de menigte.’

„Ja, hij was me ook vaak kwijt, haha. Normaal gesproken zoekt hij naar een Chinees en ziet hij me meteen.”

Hoe was het om tussen mensen te lopen die er allemaal uitzien zoals jij?

„Heel fijn, echt heel fijn. Ik heb altijd een hekel gehad aan mijn Chinese uiterlijk. Het voelde als een hoes om een Nederlandse binnenkant. ‘Ik ben Nederlands opgevoed hoor’, zei ik steeds als iemand iets over mijn uiterlijk zei. I’m one of you guys, don’t worry. In Nederland ben ik een smaakje. ‘Iemand met een Aziatisch uiterlijk’, ‘lang voor een Chinees’, ‘brutaal voor een Chinees’. Maar in Guiyang was ik gewoon Chinees. Ik viel niet op, ik viel wég, ik was niet uitzonderlijk.”

Was dat alleen maar fijn?

„Het was ook onhandig, omdat ik geen woord Chinees spreek. Mensen begrepen het niet als ze me aanspraken en ik geen idee had wat ze zeiden.” Ze wijst lachend naar getatoeëerde, Chinese tekens op haar linker onderarm. „Daar staat: ‘ik spreek geen Chinees’. Ik heb ’m in Beijing laten zetten.”

In de eerste aflevering zien we hoe je pas een paar uur door Guiyang loopt als je vaststelt dat je je nog nooit zo thuis hebt gevoeld.

„Ik hóór daar. Ik groeide op met het idee dat Guiyang een stad in een derdewereldland was. Ik zou zijn gered van een leven in armoede. Maar ik kom daar aan en sta gelijk in een lift met een fucking robot naast me die ‘ni hao’ zegt.”

Dus je voelde je…

„…Belazerd! En ik snap dat het nu anders is dan in 1992. Maar als ik had geweten dat ik niet ongewenst was, als ik had geweten dat er mogelijk niet vrijwillig afstand van mij is gedaan, dan had ik Chinees geleerd. Dan had ik een kans gehad om écht terug te keren. Ik had daar moeten opgroeien. En dat voelde ik voor het eerst toen ik die dag door Guiyang liep.”

Ze laat een fragment zien, over haar adoptiepapieren. Op elk papiertje staat een andere geboortedatum, variërend van augustus tot december 1992. Criminoloog Elvira Loibl, gespecialiseerd in illegale adopties, zegt dat er misschien fouten zijn gemaakt, maar dat het óók een teken kan zijn van witwassen. Papieren worden dan vervalst om de identiteit van het illegaal verkregen kind te verhullen.

Pauzeknop. Kelly-Qian: „Ik ben een van de oudste geadopteerde Chinezen in Nederland. Ik kan je garanderen dat er de komende tien jaar nog veel meer kritische Chinees-geadopteerden opstaan. Want je gaat vaak pas op onderzoek uit als je dertig, veertig bent. Als je zelf kinderen hebt gekregen, of een andere ingrijpende ervaring hebt meegemaakt.”

Adoptie, zegt ze, is het jezelf toe-eigenen van een kind. In Nederland mogen er geen nieuwe procedures voor het adopteren van een kind uit het buitenland meer in gang worden gezet. Omdat ook in een strenger ingericht systeem de kans op misstanden niet kan worden uitgesloten. „Maar er staan in Nederland nog steeds zo’n zeshonderd wensouders met een beginseltoestemming op de wachtlijst voor interlandelijke adoptie. Waarom? Ze zeggen altijd: met de kennis van toen wisten we niet beter. Maar wat ga je over dertig jaar tegen déze toekomstige adoptiekinderen zeggen?”

Dan verschijnt Trudy Scheele-Gertsen in beeld, zij komt op voor Nederlandse moeders die gedwongen hun kind moesten afstaan omdat ze ongehuwd waren. Kelly-Qian zet het fragment stil. „Ik interview haar omdat de kijkers dan iemand zien die op ze lijkt. Bij een Chinese moeder denken mensen misschien: ‘oh, maar dat is dáár’.”

Hoe was het voor jou om haar te spreken?

„Verschríkkelijk. Een van de ergste draaidagen. Stond ik daar ineens met de pijn van deze moeder. Die kwam boven op de adoptiepijn die ik zelf altijd heb gevoeld.”

Nieuwe scène, een interview met een Chinese moeder van wie haar kind werd afgenomen. „Ook een verschrikkelijke draaidag. Haar kind is gewoon gejat. Om te verkopen. Ze had míjn moeder kunnen zijn. Zelfde periode, zelfde plek. En omdat ik geen woord verstond van wat ze zei, was dit ook het moment waarop ik besefte dat ik, als ik mijn eigen moeder zou vinden, haar nooit zelf zou kunnen vertellen dat het oké is, dat ik oké ben.”

In haar jeugd werd 17 december elk jaar gevierd als haar adoptiedag. Maar voor haar was het de dag waarop benadrukt werd dat ze nooit volledig Nederlander zou zijn. Zeventien jaar na haar adoptie overleed haar adoptiemoeder op precies dezelfde dag aan de gevolgen van longkanker. „Vanaf dat moment was 17 december de dag waarop ik 150 procent wees werd en ik me daar schuldig over voelde. Ze had er zeventien jaar over gedaan om een kind te krijgen, en nu heeft ze maar zeventien jaar moeder kunnen zijn.”

Sinds de reis naar China is de betekenis van 17 december opnieuw veranderd. „Nu is het de dag waarop ik mijn land verliet en mijn Chinese moeder mij voorgoed verloor. Ik denk nu voornamelijk aan háár. Ik kan me niet voorstellen hoe erg het is als je kind je wordt afgenomen.” Er zijn ongeveer 8.000 geadopteerde Chinezen in Nederland, zegt ze. Wereldwijd meer dan 160.000.

Wordt daar in China aandacht aan besteed?

„Zeker, het is een nationaal trauma. Er is bijvoorbeeld een soort advertentiewebsite waarop moeders gekoppeld kunnen worden aan hun biologische kinderen. Dat begint nu goed op te starten. Ik sta er zelf ook ingeschreven.”

Ook geadopteerd is Frommel, haar hond. Ze had al voor de reis naar China besloten dat ze een hond zou meenemen naar huis. „Ik wilde hoe dan ook met een familielid thuiskomen. Familie uit eigen land.” De naam die hij in het Chinese asiel kreeg is Nuo Yi, nummer één. Als hij achttien is, zegt haar voice-over in de serie, mag hij met haar toestemming zijn naam wijzigen in zijn oorspronkelijke naam. „Zijn adoptie ging via een officiële adoptie-organisatie, maar zijn papieren klopten niet. Het is onbekend waar en wanneer hij is geboren.” En: „Omdat Frommel geadopteerd is, heeft hij een hechtingsstoornis. Net als ik. Misschien herkennen we daarom zoveel bij elkaar.”

De nachtmerries die ze al haar hele leven elke nacht heeft, zijn opgehouden sinds Frommel haar ’s nachts wakker maakt voordat ze beginnen. „Dan duwt hij zijn poot tegen mijn hoofd.”

In adoptieland noemen ze het ‘het zwarte gat’. Het is een preverbaal trauma

Waren het altijd dezelfde nachtmerries?

„Ja. In adoptieland noemen ze het ‘het zwarte gat’. Het is een preverbaal trauma, je kunt er geen woorden aan geven. Tijdens die droom voel ik een koude, nare kilte. Ik zie niets, het is een heftig gevoel in mijn lijf. Een soort doodsangst. Als kind al gilde ik twee keer per nacht de hele boel bij elkaar.”

Wat deden je adoptieouders dan?

„Ik heb zeker tot mijn elfde in hun slaapkamer geslapen. Anders viel ik niet in slaap, uit angst voor die nachtmerries. Het was gewoon een hechtingsding. Verlatingsangst.”

Volgens Rohan ben je veel stabieler sinds je je bezighoudt met je adoptieverleden. Je zorgt beter voor jezelf en werkt niet meer hele nachten door.

„Dat klopt wel. ‘Afhaal één’ is nog gemaakt met 120 uur werken per week. Nu zit ik op vijftig, zestig uur. Ik laat nu gewoon keihard mijn hond uit. Ik voel meer rust. Ik vind het nu ook leuk om alleen te zijn en vertrouw meer op mezelf.”

Haar werk is persoonlijk en intiem, maar zonder camera zou ze veel niet gedurfd hebben, zegt ze. „Ik zet ’m overal tussen. Door de camera kan ik afstand nemen. Ik weet hoe ik een item moet maken en hoe ik onderzoek moet doen, maar ik weet niet hoe ik shit moet vóélen in zo’n situatie.” Het was een geschenk, zegt ze, dat ze door de camera analytisch kon nadenken en kritisch durfde door te vragen. „En dat ik daardoor niet verzoop in verdriet.”

In de afweging over wat ze wel en niet met kijkers wil delen, heeft ze een paar regels opgesteld voor zichzelf. „Het mag geen sensatie zijn en geen incident. Dus dat ik opgroeide boven een seksshop, is relevant omdat het iets over de screenings zegt. En mijn misbruikervaring deel ik pas in dit tweede seizoen omdat ik er nú een structureel probleem mee kan blootleggen.” Ze werd misbruikt door een bekende toen ze negen jaar was. „Het was in de periode dat mijn moeder op de piek van haar drinken zat. Daar is gebruik van gemaakt. Er werd mij verteld: we sturen je terug naar China als je dit tegen iemand zegt. Maar dit is een ding waar ik nog mee aan de slag moet, qua verwerking.”

Je legt in de documentaire uit, samen met verschillende deskundigen, dat geadopteerde kinderen bovengemiddeld vaak misbruikslachtoffer zijn.

„Ze zijn een kwetsbaarder doel. Ze missen dat anker. Toen ik videobeelden uit mijn adoptiearchief terugzag… Binnen vijf uur nadat ik mijn adoptiemoeder heb ontmoet, lig ik naakt bij haar op de borst en krijg ik de fles. Dat is toch raar? Toen ik die beelden tijdens het maken van de eerste Afhaalchinees terugkeek dacht ik: wat mooi, wat lief. Maar nu, drie jaar later, denk ik: wat heftig eigenlijk.”

Je adoptiemoeder dacht: ik ben nu de moeder van dit meisje.

„Ja, maar voor mij was zij een wildvreemde vrouw. Als ik nu die scène zie, denk ik: jij bent gewoon moeder aan het spélen.”

In haar beleving was ze dat toch ook?

„Maar zij wist ook niet hoe het is om een kind te voeden dat echt van haar is. En ik neem haar dit niet kwalijk, hè. Maar het is wel weird.”

Ik zal vast onbewust ook gedacht hebben dat ik niet óók nog gay wilde zijn

Bina de Boer zei dat veel geadopteerden moeite hebben met begrenzen en met bepalen wat privé is. Ze vraagt zich af of je in de nieuwe serie niet meer deelt over je eigen misbruikervaringen dan goed voor je is.

„Bina kijkt mee vanaf de ruwste, meest rauwe versies. Het is terecht dat ze soms ‘ho, stop’ zegt. Het eindresultaat heeft ze niet gezien, ik heb er een heel stuk uit gehaald. Er wordt niet gezegd wat er is gebeurd met welke persoon. Maar die grenzeloosheid, ja, ik heb me in elk geval nooit beziggehouden met wat ík nou wil. Ik kom er nu bijvoorbeeld achter dat ik waarschijnlijk helemaal niet hetero ben. Ik ben, boven die seksshop, natuurlijk enorm heteronormatief opgegroeid. En ik zal vast onbewust ook gedacht hebben dat ik niet óók nog gay wilde zijn. Ik denk niet dat ik ooit bezig geweest ben met vragen als: op wie ben ík verliefd, waar houd ik van, wat vind ik belangrijk in een relatie? Ik wilde gewoon niet dat mijn partners bij me weggingen. Nu ben ik voor het eerst in mijn leven al bijna een halfjaar single. En denk ik na over hoe ík wil dat mijn weekend eruitziet.”

Ze wil nog één fragment laten zien. Verdrietig vertelt de Chinese moeder die haar kind verloor dat ze nooit rust zal kennen zolang ze haar kind niet gevonden heeft. Nu bekend is wat er misging, zegt de voice-over van Kelly-Qian van Binsbergen, is het tijd om aan herstel te gaan werken. „Voor onszelf, voor onze eerste moeders en voor de generaties na ons. Maar dat kunnen we niet alleen. Daarvoor is ook de hulp van de adoptieouders nodig.”

Naast de aftiteling verschijnen de fotoboeken in beeld die ze vond in het weeshuis waar ze vandaan komt. Fotoboeken van haar, en van vele anderen die door Nederlandse adoptieouders zijn geadopteerd in de jaren negentig. De namen op de ruggen van de albums zijn onherkenbaar gemaakt, op eentje na. ‘Schoof’, staat erop. De voice-over klinkt weer: „Minister-president Schoof, met de kennis van nu kunt u iets nieuws beginnen. Sluit het oude boek. Open een nieuw hoofdstuk. Voor herstel. Laten we koffie doen. En het samen fixen.”

Dat is heftig. Heb je hier van tevoren met Dick Schoof over gesproken?

„Ik heb de minister-president gevraagd om af te spreken en het erover te hebben. Hij heeft dit afgewezen. Zijn woordvoerder verwees ons door naar staatssecretaris Teun Struycken voor inhoudelijke vragen over adoptie, maar ook hij wilde niet met ons in gesprek. Dus dan maar zo. Ik heb deze scène wel vier keer gemonteerd, vier dagen lang. Maar ik móét dit zeggen.”

Weet hij dat je deze boeken gevonden hebt?

„Ik heb de foto’s aan zijn dochter gegeven, dus ik vermoed dat hij weet dat dit komt. Ze was er heel blij mee, want ze hád veel van die foto’s uit het weeshuis en van die eerste dagen met haar adoptieouders niet.”


Groep acht niet afsluiten met een musical maar met een film: ‘Niemand hoeft doodop van de zenuwen het podium op’

‘Daar komt ’ie. Iedereen stil. En actie.” Met een camera in de hand en een koptelefoon op staat filmcoach Jantien Jonkheijm met een groepje verklede kinderen in de gymzaal van basisschool De Venen in Reeuwijk. Een paar jongens zijn in pak, op hun bovenlip plakt een snor. Een van hen heeft de rol van inspecteur, die controleert of de leerlingen die in een rij staan opgesteld hun lach wel kunnen inhouden. Want lachen dat doen volwassenen niet. Twee meisjes op hakjes en met een klembord in de hand noteren met een stalen gezicht wie in de lach schiet van het geluid van een krijsend speelgoedvarkentje.

Alle leerlingen uit groep acht van De Venen nemen deze weken een zogenoemde eindfilm op. De film is drie jaar geleden in de plaats gekomen van de traditionele eindmusical van groep acht. En dat werkt zo: de klassen, het zijn er drie, kiezen een script uit dat gemaakt is door een filmproductiebedrijf. De docent verdeelt de rollen, de leerlingen zorgen voor kostuums en attributen. En dan verschijnt er een filmcoach, in dit geval Jonkheijm, die de film in één dag opneemt. Thuis monteert ze de boel aan elkaar.

Dit scheelt zoveel tijd, zegt meester Jerry Knotter van groep acht. „Met de musical waren we veertien weken zoet.” Je moet toch met 75 kinderen teksten stampen, liedjes zingen, dansjes oefenen, wie komt op welk moment het toneel op en af, vergeet de techniek niet, de verlichting, de muziek, microfoons. „En dan nog de decors, knutselen en schilderen.” Bovendien konden niet alle kinderen tegelijk repeteren en waren er altijd leerlingen die zich verveelden, vertelt hij. „Er ging te veel kostbare onderwijstijd verloren. Nu kunnen we nog drie maanden de diepte in.”

Storyboard

De Venen is maar een van vele basisscholen die de groep-acht-musical vaarwel heeft gezegd. Cijfers over hoeveel van de 6.500 basisscholen in Nederland een afscheidsfilm hebben, bestaan niet. Er zijn zeven relatief kleine bedrijven die de films aanbieden, naar schatting 1.500 scholen kopen hier hun eindfilm. De bedrijven leveren een script, sommige ook een camera, microfoonhengel, geheugenkaart, handleiding, clapperboard, geluidsfragmenten, rollenoverzicht en filmtips.

De ondernemingen bieden veelal drie opties: Leerkrachten kopen een script, filmen met een geleverde camera of hun eigen iPhone en monteren zelf – dat laatste kost zeker 35 uur. Of ze filmen zelf en laten het editen over aan het productiebedrijf. Of dat bedrijf stuurt een filmcoach, vaak een zzp’er, die alles doet. De prijzen lopen op van circa 165 euro voor doe alles zelf tot 1.500 euro voor een all-in-pakket. Ter vergelijking: kant-en-klare musicals kosten 200 tot 500 euro.

De eindfilm heeft een vlucht genomen sinds corona, vertelt filmmaker Filip Braams, hij is mede-eigenaar van Hollywood in de Klas. „In die tijd moest groep acht op afstand afscheid nemen, daar leent een film zich wel voor, een musical niet.” Braams geeft sinds 2005 workshops korte films maken op basisscholen. „Op een dag zei een schooldirecteur: dit is zo leuk, kun je hier geen afscheidsfilm van maken? En zo is het balletje gaan rollen.”

Braams heeft zeven scripts en 21 coaches in de aanbieding. Zijn films duren 35 minuten. Zo’n honderd scholen huren zijn coaches in, ruim tweehonderd kopen een zelfstandig pakket. Leerkrachten krijgen een script en een storyboard waar elk shot uitgelegd wordt. Wie zich nog onzeker voelt, kan bij Braams een masterclass filmen en editen volgen.

De klas van meester Jerry Knotter koos voor de film Ongekend talent van Hollywood in de Klas. In deze film vertrekt schooldirecteur ‘Grijsmaarwijs’ en is de nieuwe directeur ‘Tijdisgeld’ streng. Ze vindt dat de kinderen zo snel mogelijk volwassen moet worden. De leerlingen proberen haar met hun talenten op andere ideeën te brengen.

De eindfilm wordt opgenomen met medewerking van een filmcoach.

Foto’s Bram Petraeus

Geen tekst leren

Filmcoach Jantien Jonkheijm, die voor Hollywood in de Klas werkt, is inmiddels in de lerarenkamer van De Venen beland met een nieuwe groep kinderen. Een meisje met een grijs, nauwsluitend jurkje en een strak knotje valt op. Jonkheijm richt de camera op haar. „Jij bent de nieuwe schooldirecteur. Kijk op je horloge en zeg: „Vijf seconden hebben deze kinderen nog om hun lunch op te eten. Ja, klaar? Actie.”

Het meisje: „Vijf seconden hebben deze kinderen nog om hun lunch op te eten.”

Jonkheijm: „Heel goed.” Ze wijst een ander meisje aan. „Jij zegt: Dat is heel snel.”

Het andere meisje: „Dat is heul snel.”

Jonkheijm: „Nee. Dat is écht héél snel.”

Het meisje: „Dat is écht héél snel!”

Jantien: „Wat goed!” Ze draait zich om naar een kleine jongen in pak. „Jij zegt: Zo houden zij tijd over voor belangrijke zaken.”

De jongen kijkt in de camera en mompelt: „Zo hebben hun tijd over voor belangrijke zaken.”

Een knipoog of grappige blik in de camera is al genoeg om cool te zijn

Filip Braams
mede-eigenaar van Hollywood in de Klas

De kinderen hoeven geen teksten uit hun hoofd te leren, de coach souffleert, legt Filip Braams uit. Dat scheelt tijd, en het is een uitkomst voor kinderen met bijvoorbeeld autisme, een verstandelijke beperking of spraakproblemen. Want zinnen en woorden pas je gemakkelijk aan. „Af en toe zijn er ook kinderen die niet kunnen of durven te praten, dan is een knipoog of een grappige blik in de camera al genoeg om cool te zijn in de film.” En zodoende is de eindfilm ook populair in het speciaal basisonderwijs – De Venen is overigens een reguliere school – een kwart van Braams klanten behoort tot dat segment. Maar ook voor kinderen die de Nederlandse taal niet goed beheersen is film handig, weet Jonkheijm. Dat had ze onlangs aan de hand op een school in de Haagse Schilderswijk. Toen een leerling de nieuwe directeur moest spelen en het moderne lespakket moest aanprijzen, veranderde ze de tekst van ‘Dit is ons ultra-prestigieuze lesprogramma van 2030’ naar ‘Kijk, nieuwe lessen.’ Om het verhaal van de film te verduidelijken kan een voice-over ook goed werken, zegt ze.

Video Filmhub Zuid Holland

Bang om te zingen

De eindfilm past goed in de leefwereld van kinderen, zegt filmmaker Peter Sterke. „Jonge mensen maken immers graag filmpjes op hun telefoon.” Sterke biedt sinds 2010 via zijn bedrijf Groep8musicals.nl zowel films als musicals aan. Destijds verkocht hij aan vijf scholen één filmscript, nu aan tachtig scholen zeven verschillende. Zijn films duren ongeveer 50 minuten. Hij regisseert de eindfilm op veel scholen en het valt hem op dat kinderen niet meer graag willen zingen, ze zijn bang vals te klinken. „Er wordt ook steeds minder muziekles gegeven. Daarnaast komen leerlingen veel minder in het theater. Ze zijn niet meer zo bekend met het fenomeen musical.”

Dat betekent niet dat er helemaal geen muziek of liedjes in de film zitten. Alle aanbieders leveren nummers. Dat kunnen kant-en-klare, ingezongen versies van een productiebedrijf zijn, maar ook twee liedjes die de kinderen zelf moeten zingen tijdens het opnemen van de film. Soms is er ook een speciaal nummer dat de ouders kunnen zingen op de avond dat de film getoond wordt.

In de gang van De Venen staan drie meiden te wachten op de volgende scène. Wat vinden zijn van de eindfilm? „Heel leuk!” En tegelijk: „Gelukkig hoeven we niet te zingen.” Maar ze hadden het wel leuk gevonden „om een decor te knutselen.”

De filmverhalen spelen zich op school af. Bij de films van Hollywood in de Klas toveren kinderen de school om tot hotel om sloop tegen te gaan, zijn plots alle doorstroomtoetsen gestolen en gaat groep acht viral op YouTube. Bij Groep8musicals.nl komen leerlingen in opstand als hun basisschool dreigt te sluiten, raken ze verstrikt in virtual reality als de nieuwe vr-juf ze meeneemt naar het verleden en hacken ze het leerlingvolgsysteem als blijkt dat er niet genoeg kinderen op school zijn.

Scholen in de Randstad kiezen andere films uit dan in de regio, vertelt Peter Sterke. In de grote steden verkoopt hij het script waarbij leerlingen zo vervelend zijn dat ze naar een speciale schoolgevangenis moeten goed. „Er zit zelfs een vechtscène in.” In het oosten van het land willen ze eerder een lief verhaal, zegt hij. Daar zijn ze volgens hem dol op films die gaan over kleine scholen. „Dat herkennen ze daar natuurlijk.” Leerkrachten stellen soms eisen, zegt hij. „Ze willen geen zang, geen rollen die met de liefde of homofilie te maken hebben. Christelijke scholen willen vaak geen tovenarij.”

Rode loper

Scholen met een eindfilm hebben dus geen musicalavond maar wel een filmpremière. En ook dat biedt voordelen, zegt meester Jerry Knotter. „Niemand hoeft doodop van de zenuwen het podium op, iedereen kan ontspannen komen kijken en er kan niets misgaan.” De basisschool huurt dit jaar een theater in de buurt af met 220 stoelen. „Kinderen verschijnen als echte filmsterren in gala op de rode loper, hun ouders zijn dan de paparazzi, die maken foto’s en vragen om een interview.” Thuis kan iedereen de film downloaden. „Een mooi souvenir.”

In een andere gang van De Venen staan leerlingen klaar voor de laatste scènes. Een jongen is gehuld in een bakkersoutfit met bijpassende muts. „Van Temu”, vertelt hij. Naast hem staat een scootmobiel, geleend van zijn tante. Daar mag de oude directrice ‘Grijsmaarwijs’ in rijden. Die rol is voor een tenger meisje met een grijze pruik en een oubollig bloesje. „Hé”, zegt ze, „daar is meester Jerry!” Hijgend komt hij de gang in, hij moest halsoverkop een nieuwe taart halen bij de Jumbo. De vorige is geplet, die vloog door de lucht en belandde op zijn kop op het schoolplein toen de bakker werd aangereden door de oude directrice op de scootmobiel. De lol was enorm.

Foto Bram Petraeus


Oekraïense soldaten hebben even rust in een skioord in de Karpaten. ‘Maar echt ontspannen kan ik niet’

Na een tocht via slingerende wegen door naaldbossen en langs inwoners die aan de weg paddestoelen en zelfgemaakte kazen verkopen, doemt hoogt in het Karpaten-gebergte hét skioord van Oekraïne op: Boekovel. De eerste skilift moest begin deze eeuw nog gebouwd worden, maar nu verrijst in het bergdorp het ene luxe hotel na het andere. Naast luxe biedt Boekovel vooral rust: er klinkt geen luchtalarm, er vallen geen raketten. De dichtstbijzijnde frontlinie ligt zo’n 1.000 kilometer verderop. Boekovel is een toevluchtsoord voor Oekraïners die zich even veilig willen voelen en willen ontsnappen aan de oorlog.

Die rust geldt ook voor soldaten die vechten aan het front. Een paar maanden na de Russische invasie in Oekraïne in 2022 nodigde het resort soldaten en hun families uit om een weekje bij te komen. Het verblijf, drie dagelijkse maaltijden en verschillende activiteiten zijn voor hen gratis. De afgelopen tweeënhalf jaar bezochten zo’n 21.000 militairen en hun gezinsleden Boekovel. Er is plek voor zo’n 100 gezinnen per week.

Een aantal van raakte ernstig gewond aan de frontlinie, zoals de 32-jarige soldaat Vitali (die vanwege veiligheidsredenen niet met zijn achternaam in de krant wil). Anderen krijgen de kans om voor het eerst sinds het uitbreken van de oorlog wat langere tijd met hun gezin door te brengen, zoals de 42-jarige Jevheni Zabolotny. Dit is hun verhaal, en dat van hun partners.

Jevheni Zabolotny (42), infanteriesoldaat, uit Sjakhtarska ‘Wat er van mij moet worden na de oorlog? Dat weet ik niet’

Jevheni Zabolotny zit op een bankje voor zijn vakantiehuisje en begint aan een stuk door te vertellen. „Op het moment dat Rusland Oekraïne binnenviel, lag ik net op bed na een nachtdienst in de kolenmijn waar ik werkte. Vroeg in de ochtend wekte mijn vrouw Svitlana mij en zei dat de Russen de grens al waren overgestoken. Ik keek meteen op mijn telefoon en zag filmpjes van raketaanvallen, explosies en bombardementen. Verschrikkelijk. Ook belandden er raketten op Dnipro, vlakbij mijn woonplaats. Toen ik in juni een oproep kreeg van het leger om me aan te melden, twijfelde ik geen moment. Met het gezin heb ik niet overlegd. Het was een vanzelfsprekende keuze.”

Svitlana (44), naast hem, krijgt tranen in haar ogen.

Jevheni: „We kregen twaalf dagen training en werden meteen naar het front gestuurd om loopgraven te verdedigen. We kwamen aan in de nacht, moesten door een mijnenveld manoeuvreren en bij aankomst rook het naar lijken. Een verschrikkelijke stank. Even daarvoor waren er Russen gesneuveld, hun lichamen waren begraven tegen de stank.

„We werden aangevallen door Russisch artillerie en moesten ondertussen de loopgraven uitdiepen. Toen we aankwamen waren ze een halve meter diep, al snel hadden we ze uitgegraven tot twee meter diepte. Drie dagen vochten we in de loopgraven en drie dagen rustten we uit achter het front – dat gingen maanden zo door.

„Daarna ging mijn brigade naar Bachmoet [de Oekraïense stad die de Russen met behulp van de paramilitaire Wagnergroep een jaar lang belegerden en die uiteindelijk in 2023 viel – totaal verwoest]. Daar vochten we hard en hadden we veel gevallen van ‘200’ [de legerterm voor gesneuvelde soldaten]. Eén gesneuvelde collega moest ik evacueren, van zijn lichaam was weinig over. Dat droeg ik anderhalve kilometer door de open velden, waar mortiergranaten op mij werden afgevuurd. Ik werd geraakt door kleine granaatscherven en moest ook naar het ziekenhuis. Wacht, ik laat je een filmpje zien van de gevechten.”

Ihor (23), zijn zoon, luistert naar zijn vader. Hij lacht vriendelijk. Zijn dochter Inna (19) kijkt weg. Jevheni laat een filmpje zien van hevige vuurgevechten in verwoeste gebouwen. Verschillende lijken liggen op de grond. „Kijk dat ben ik”, wijst hij naar een schietende soldaat. Hij vertelt over dagenlange gevechten („vier dagen zonder slaap”), het in zijn eentje aanvallen van Russische stellingen („angst had ik niet”) en de twee onderscheidingen die hij heeft gekregen dankzij zijn heldhaftige optreden. Soms hakkelt hij. Dat komt door drie hersenschuddingen die hij tijdens de gevechten opliep.

„Hier in Boekovel kan ik eindelijk tijd doorbrengen met mijn hele gezin. Eens in de zoveel maanden, als ik toevallig in de buurt ben, zie ik ze een dag of een paar uur. Dit is de eerste keer sinds de oorlog uitbrak dat we met het hele gezin samen zijn, want mijn kinderen wonen niet meer thuis. Maar echt ontspannen kan ik niet. Bij elke auto die voorbijrijdt, elke deur die dichtklapt, schrik ik op. Ik ben continu op mijn hoede. Het is wat het is.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="

Foto Kostyantyn Chernichkin

” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="

Foto Kostyantyn Chernichkin

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/oekraiense-soldaten-hebben-even-rust-in-een-skioord-in-de-karpaten-maar-echt-ontspannen-kan-ik-niet-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/29130600/data131047974-76d7ac.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/oekraiense-soldaten-hebben-even-rust-in-een-skioord-in-de-karpaten-maar-echt-ontspannen-kan-ik-niet-11.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/oekraiense-soldaten-hebben-even-rust-in-een-skioord-in-de-karpaten-maar-echt-ontspannen-kan-ik-niet-9.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/oekraiense-soldaten-hebben-even-rust-in-een-skioord-in-de-karpaten-maar-echt-ontspannen-kan-ik-niet-10.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/oekraiense-soldaten-hebben-even-rust-in-een-skioord-in-de-karpaten-maar-echt-ontspannen-kan-ik-niet-11.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/oekraiense-soldaten-hebben-even-rust-in-een-skioord-in-de-karpaten-maar-echt-ontspannen-kan-ik-niet-12.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/jkDdK7Mvc5GxTzamDlMg3IQBcgM=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/29130600/data131047974-76d7ac.jpg 1920w”>

<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Militair Jevheni Zobolotny met zijn vrouw Svitlana, dochter Inna en zoon Ihor in Boekovel.

Foto Kostyantyn Chernichkin

” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Militair Jevheni Zobolotny met zijn vrouw Svitlana, dochter Inna en zoon Ihor in Boekovel.

Foto Kostyantyn Chernichkin

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/oekraiense-soldaten-hebben-even-rust-in-een-skioord-in-de-karpaten-maar-echt-ontspannen-kan-ik-niet-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/29130602/data131048091-208ac2.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/oekraiense-soldaten-hebben-even-rust-in-een-skioord-in-de-karpaten-maar-echt-ontspannen-kan-ik-niet-15.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/oekraiense-soldaten-hebben-even-rust-in-een-skioord-in-de-karpaten-maar-echt-ontspannen-kan-ik-niet-13.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/oekraiense-soldaten-hebben-even-rust-in-een-skioord-in-de-karpaten-maar-echt-ontspannen-kan-ik-niet-14.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/oekraiense-soldaten-hebben-even-rust-in-een-skioord-in-de-karpaten-maar-echt-ontspannen-kan-ik-niet-15.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/oekraiense-soldaten-hebben-even-rust-in-een-skioord-in-de-karpaten-maar-echt-ontspannen-kan-ik-niet-16.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/TaqDVMaCxat4J2E2a2q4gT3183M=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/29130602/data131048091-208ac2.jpg 1920w”>

Militair Jevheni Zabolotny met zijn vrouw Svitlana, dochter Inna en zoon Ihor in Boekovel.

Foto’s Kostyantyn Chernichkin

Svitlana vertelt: „We zijn al 23 jaar samen en sinds de oorlog is hij een totaal ander persoon geworden.”

Jevheni kijkt weg, glimlacht flauwtjes, en steekt de ene na de andere sigaret op. Svitlana: „Als hij bij ons is proberen we ons zo goed mogelijk aan hem aan te passen. Ik houd mijn gevoelens voor me, probeer hem geen stress te geven en zeg niks over problemen thuis. Praten over de oorlog is taboe. Van de kleinste dingen kan hij opeens agressief worden. Dan explodeert hij. Hij wil geen alcohol drinken want hij is bang dat het hem kwaad zal doen. Dat hij daardoor mentale problemen krijgt. Ik ken mijn man en zie dat hij last heeft van zijn oorlogservaringen.

„Ik krijg om de drie dagen een telefoontje van hem – de drie achtereenvolgende dagen dat hij aan het front vecht hoor ik niks. Die stress van het wachten is heel zwaar. Maar ik ondersteun mijn man, ik bid en denk voortdurend aan hem. Ze zeggen dat het denken emotionele kracht geeft – zelfs op afstand. Hij zegt dat het werkt, dat hij voelt dat iemand aan hem denkt terwijl hij vecht.”

Jevheni steekt nog een sigaret op en kijkt meteen om zodra hij een passerende auto hoort. „Ik weet niet hoeveel tijd ik nodig zal hebben na de oorlog om te kalmeren. Waarschijnlijk jaren. En wat er van mij moet worden na de oorlog? Ook dat weet ik niet.”

Het weekje Boekovel doet hem goed. „Maar het is moeilijk om weer terug te keren naar het front. Daar blijven is makkelijker dan een week rust nemen en terugkeren.”

Over twee dagen meldt Jevhenizich weer bij het leger.

Vitali (32) – nom de guerre ‘de Fransman’, veldartillerie, uit Poltava ‘Ik vind het ongemakkelijk om hier rond te lopen terwijl zij daar vechten’

Buiten, aan een picknicktafel van een traditioneel Oekraïens restaurant, zitten Vitali (32) en Diana (28). Ze kussen, lachen en houden elkaars handen vast in de miezerregen die op Boekovel valt.

Eenmaal binnen in het restaurant begint Vitali te vertellen: „Ik mocht Boekovel bezoeken vanwege mijn revalidatie. Zo’n anderhalve maand geleden raakte ik ernstig gewond. We reden in een gepantserde wagen en moesten uitgeschakelde voertuigen evacueren. Opeens klonk een explosie bij een van de deuren van de wagen. Ik herinner me alleen dat de jongens schreeuwden.”

Hij pakt een plastic zakje uit zijn tas met daarin een stukje metaal, opgevouwen in een zakdoekje, zo groot als een erwt. Dat stukje metaal verwondde zijn buik. „De dokter zei dat als deze scherf twee millimeter verder was gekomen, ik nu dood was.”

Vitali, die eerder als kok werkte, zat toen pas een jaar bij het leger. Daarvoor zorgde hij voor zijn 84-jarige opa in een dorp in het noordoosten van Oekraïne. „Mijn hele familie was naar het buitenland gevlucht en ik was de enige die voor mijn grootvader kon zorgen. „Ondertussen bereidde ik me mentaal voor op het leger, zodat ik klaar zou zijn als ik zou worden gemobiliseerd.”

Militair Vitali en zijn vriendin Diana in Boekovel.
Foto Kostyantyn Chernichkin

De relatie met Diana is pas vier maanden oud. Na twee maanden raakte hij gewond en sindsdien volgde Diana hem naar drie verschillende ziekenhuizen. Daardoor konden ze ondanks de oorlog veel tijd samen doorbrengen. „Zolang het mocht bleef ik in zijn ziekenhuiskamer”, zegt Diana, die bij de klantenservice van een it-bedrijf werkt.

Daarvoor hadden ze alleen online contact. Zij durfde hem tijdens die videogesprekken niet te vertellen dat ze hem meer dan alleen leuk vond, en hij was bang dat hij de ene dag nog leefde en de andere dood zou zijn. „Uiteindelijk vond ik het juiste moment en spraken we uit dat we verkering wilden”, zegt Diana, terwijl ze met de ene hand een slok van haar thee neemt en met de andere hand die van Vitali vasthoudt. „Door de oorlog besef je welke dingen echt belangrijk zijn in het leven.”

Ze genieten van de tijd samen in Boekovel, maar het zit Vitali ook dwars dat hij niet aan het front is. „Ik heb continu contact met de jongens in het leger. Ik wil naar ze terug. Ik vind het ongemakkelijk om hier rond te lopen terwijl zij daar vechten.

„Ook na deze oorlog wil ik in het leger dienen. Want het zal een kwestie van tijd zijn voordat er een nieuwe begint. Ik wil vechten voor onze vrienden, familie en Oekraïne.”

Diana wrijft met haar vingers over Vitali’s hand en zegt met tranen in haar ogen dat ze het niet eens is met zijn keuzes: „Ik begrijp dat hij nodig is voor het land. Maar ik heb ook mijn eigen belangen in het leven en ik vind het niet leuk dat hij terug moet naar het leger. Ik heb eindelijk iemand gevonden die belangrijk is voor mij. Maar straks moet ik met de angst leven dat ik op een gegeven moment nooit meer word gebeld. Dat er misschien nooit meer iemand thuiskomt.”

Vitali is nog een week vrij. Samen gaan ze naar Odesa, de stad waar Diana woont. Om daarna, na twee maanden afwezigheid, terug te keren naar het front.

De eerste skilift moest begin deze eeuw nog gebouwd worden, maar nu verrijst in het bergdorp het ene luxe hotel na het andere.
Foto Kostyantyn Chernichkin


Rutte wil NAVO-norm van 5 procent, verdeeld over militaire én infrastructurele uitgaven

NAVO-landen moeten 5 procent van hun bruto binnenlands product (bbp) besteden aan hun eigen verdediging. Het zou daarbij gaan om 3,5 procent aan defensie-uitgaven en 1,5 procent aan zaken als cyberveiligheid en infrastructuur. Die financiële verdeling staat in een nieuw voorstel van Mark Rutte, secretaris-generaal van de NAVO.

Eerder op vrijdag meldde het Amerikaanse persbureau Reuters dat Rutte met dit voorstel komt in aanloop naar een NAVO-top eind juni in Den Haag. Daar moeten de 32 landen van de militaire alliantie het eens worden over een nieuwe NAVO-norm: het verplichte percentage van het bruto binnenlands product dat landen minimaal aan hun defensie moeten uitgeven.

Het debat over de hoogte van die norm is al maanden bezig. De huidige NAVO-norm bedraagt 2 procent van het bbp. Jarenlang werd die norm door veel landen, inclusief Nederland, niet gehaald, maar de oorlog in Oekraïne heeft daar verandering in gebracht.

Sinds kort haalt Nederland de 2 procent-norm wel, maar voor de Amerikaanse president Donald Trump is dat niet genoeg. Hij wil dat NAVO-landen 5 procent van hun bbp besteden aan militaire investeringen. Begin januari pleitte NAVO-chef Rutte voor een norm van „3,6 á 3,7 procent” zodat de landen „toekomstige doelen van de militaire alliantie kunnen halen”.

Compromis

Nu lijkt hij de VS tegemoet te willen komen door het totale verdedigingspercentage op te schroeven richting de door Trump gewilde 5-procent. Het militaire deel blijft echter zo goed als gelijk aan wat Rutte in januari betoogde, alleen komt daar nu 1,5 procent bij aan uitgaven voor infrastructuur en cyberveiligheid.

Verschillende landen, zoals bijvoorbeeld Spanje, vonden de door Rutte voorgestelde 3,6 procent te hoog. Zij wilden een deel daarvan besteden aan de versterking van bijvoorbeeld bruggen en andere infrastructurele projecten. Daar gaat Rutte niet in mee, maar hij vindt dat dergelijke uitgaven wel onderdeel moeten uitmaken van de NAVO-norm.

In juni komen de 32 landen in Den Haag bijeen om een nieuwe financiële norm af te spreken. In aanloop naar die top doet Rutte nu een voorstel, een zogenoemd ‘Scoping paper’, in de hoop een compromis te vinden waar alle landen zich in kunnen vinden.

Met medewerking van Michel Kerres.

Lees ook

Wat een NAVO-norm van 5 procent voor Nederland betekent: ‘Dat kan alleen als de dienstplicht wordt geactiveerd’

Rivieroversteek van Nederlandse militairen over de IJssel bij Welsum, hier met een voertuig voor luchtafweer, in het kader van de NAVO-oefening Steadfast Defender, april vorig jaar.


Jongeren van PvdA en GroenLinks besnuffelen elkaar

Het bestuur van de Jonge Socialisten kreeg bezorgde vragen van leden. Het woord ‘borrel’ zou toch wel blijven, als de jongerentak van PvdA zou fuseren met die van GroenLinks, Dwars?

Het gerucht ging namelijk dat Dwars een jaar geleden het woord ‘borrel’ had verboden in uitnodigingen voor ledenevenementen. Om ook niet-drinkers zich meer welkom te laten voelen.

Dat woord moet gewoon blijven hoor, vindt Joaquín Büchli (17), bestuurslid van de Jonge Socialisten in Noord-Holland. „Mensen kunnen prima zelf bedenken of ze alcohol willen drinken of niet.”

De besturen van moederpartijen PvdA en GroenLinks maken haast met hun fusieplannen. Om als een nieuwe partij aan de gemeenteraadsverkiezingen in 2026 mee te kunnen doen, is de stemming hierover op de congressen vervroegd naar 21 juni.

De jongerenafdelingen van beide partijen, Dwars van GroenLinks (5.060 leden) en de Jonge Socialisten (JS) van de PvdA (2.158 leden), staan voor dezelfde keuze: fuseren of niet?

De meeste Dwarsers en JS’ers (70 procent) zijn voorstander van samengaan, net als de achterban van GroenLinks en PvdA. Maar de jongerenpartijen stemmen pas in met een fusie als hun moederpartijen dat ook besluiten.

Wel zijn ze al bezig met voorbereidingen, zoals gezamenlijke evenementen. Nodig, vinden voorzitters Minne van der Mast (Dwars) en Jasmijn Hofman (JS), want er „heersen nog wel wat aannames over elkaar”.

Precies zoals bij de moederpartijen. Bij de PvdA hebben critici zich verzameld in de groep Rood Vooruit, met oud-partijleider Ad Melkert als een van de prominente tegenstanders. Hun zorg is dat de stem van ‘hardwerkende Nederlanders’ en veel praktisch opgeleiden niet terugkomt na een fusie met het ‘kosmopolitische’ GroenLinks. Ze zien fundamentele partijverschillen rond „groei, arbeidsmigratie, klimaatradicalisme, Midden-Oosten.”

Die beeldvorming sijpelt door naar de jongerenclubs. Jonge Socialisten met wie NRC spreekt, zeggen dat Dwars te veel focust op klimaat en culturele onderwerpen zoals inclusiviteit, en minder op het sociaal-economische verhaal. Dwarsers hebben bij hen het imago van ‘stads’ en ‘woke’.

Inclusief samenkomen

Dat komt terug in de discussie over het woord ‘borrels’. Het klopt dat Dwars nu uitnodigingen verstuurt voor ‘avonden’, voor een „inclusief” samenkomen van drinkers en niet-drinkers. Maar Dwarsers halen hun schouders op over kritiek daarop van JS’ers. Wordt er die avonden minder gedronken? „Zeker niet!”, grapt de voorzitter van Dwars Noord-Holland-Flevoland, Pelle Monnens (19).

Andersom vinden Dwarsers dat JS’ers soms wel érg flexibel zijn met hun linkse standpunten. Bijvoorbeeld als het gaat om het aantrekken van kiezers in het centrum, of rechts, in plaats van hen te overtuigen met een links alternatief.

‘Met een goed links verhaal komen kiezers wel naar ons toe’

Efraim Duman
Dwars

Die wrijving kwam afgelopen week naar voren tijdens een gezamenlijk evenement in het partijkantoor van PvdA in Den Haag. Een dertigtal JS’ers en Dwarsers discussieerde er over de ideologie van een mogelijk nieuwe linkse jongerenpartij.

„Op een schaal van Marx tot Melkert, waar sta jij?”, is de stelling die het ijs moet breken. Er wordt hard gelachen, terwijl de JS’ers en Dwarsers verpreid gaan staan– links voor Marx, rechts voor Melkert.

Een JS’er werpt de vraag op hoe de linkse fusiepartij meer stemmers wil trekken, nu er zoveel kiezers zijn voor rechts en radicaalrechts.

Nee, we moeten niet focussen op het midden, zegt Dwarser Efraim Duman (26), vicevoorzitter van de afdeling in Rotterdam-Rijnmond. „Dat is alsof je blijft kijken naar hoe de tegenpartij steeds in ons doel blijft scoren. We moeten zélf op het doel van de tegenstander af.” Met „een goed links verhaal komen ze wel naar ons toe”, denkt Duman.

Tussen de jongerenpartijen is ook discussie over het thema pacifisme. GroenLinks heeft wortels in de vredesbeweging, en Dwars heeft dan ook meer pacifistische trekken dan JS: investeren in wapens en meedoen aan oorlogen was lange tijd een ‘no-go’. Tot de oorlog in Oekraïne. Maar nog steeds zijn veel Dwarsers pacifist en blijft dit een interne discussie, vertelt regiovoorzitter Monnens.

Bij JS zijn ze pragmatischer: ook tegen oorlog, maar als Nederland zich moet verdedigen, dan is investeren in wapens geen taboe.

Failliet

Over hoe pacifistisch de nieuwe, gefuseerde jongerentak moet worden, maakt Dwarser Duman zich geen zorgen. „De strijd was er al bij Dwars en die zal dus blijven.”

Voor JS is een fusie ook een manier om met een „schone lei te beginnen”, zegt voorzitter Hofman. In 2022 was de jongerenclub van de PvdA zo goed als failliet door financieel wanbeheer. 260.000 euro aan uitgaven was niet verantwoord door twee voormalige penningmeesters, onthulde NRC eerder.

Die affaire heeft zijn „sporen achtergelaten”, vertelt Hofman. Het finnanciële toezicht is verbeterd, met bijvoorbeeld een landelijke kascommissie. Toch heeft het nieuwe JS-bestuur nog te maken met wantrouwende leden, en „dat is soms moeilijk”, vertelt Hofman.

Ook bij Dwars merkt hij dat hier soms zorgen over zijn, en er wordt ook de spot mee gedreven, zegt JS-secretaris Alessandro van Haag: „Zo van ‘laat het penningmeesterschap maar niet over aan de JS’ers’. Maar we hebben nu echt een streng financieel beleid: dus die zorgen zijn niet nodig.”

Tijdens de discussieavond op het partijkantoor in Den Haag komen vooral overeenkomsten naar voren. Bijvoorbeeld dat klimaatbeleid en sociaaldemocratie samen kunnen gaan: ‘ecosocialisme’. „Elkaar beconcurreren heeft geen zin”, zegt Dwars-voorzitter Van der Mast. „Uiteindelijk leven we in een systeem waarin de zwakste mensen altijd worden benadeeld. Of het nou gaat om klimaatverandering of hogere inflatie.”