Voor Jan, Piet en Klaas is de zaak bekeken. Die oer-Hollandse voornamen, vaak verwijzingen naar grootouders, zijn al decennia in alle sociale groepen aan het verdwijnen, zegt naamkundige Gerrit Bloothooft. „Ze waren in de jaren vijftig en zestig nog heel gebruikelijk bij, zeg maar, de klasgenootjes van Geert Wilders, maar nu allang niet meer.” Modernisering en internationalisering hebben de Nederlandse voorraad voornamen drastisch veranderd. Nieuw: voornamen met een dubbele x, zoals ‘Jaxx’.
Bloothooft (1952), als onderzoeker verbonden aan het Meertens Instituut en de Universiteit Utrecht, is de geestelijk vader van de zestien naamgroepen die het SCP in gecondenseerde vorm gebruikte in het dinsdag verschenen rapport over sociale stratificatie. Met David Onland publiceerde Bloothooft Voornaamgroepen en sociaal-economische indicatoren (2008), in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken.
Uit dat onderzoek bleek een duidelijk verband tussen naamgeving van kinderen en de sociaal-economische positie van hun ouders. Gemeten aan opleidingsniveau, inkomen en twintig ‘Geotypes’, lifestyle-groepen van ‘welgestelde beleggers’ tot en met ‘gezonde genieters’ en ‘financieel beperkten’. Het grootschalige onderzoek was mogelijk, zegt Bloothooft, dankzij samenwerking met uitgeverij Wegener. Het bedrijf stelde data ter beschikking van ruim 1,1 miljoen huishoudens uit jarenlange consumentenenquêtes.
De studie leverde een eerste ‘voornamenprofielkaart’ van Nederland op. Die gaf bijvoorbeeld een sterk ‘elitenamenprofiel’ (Alexander, Diederik) te zien in het Gooi en de regio Den Haag, een ‘voormodern’ profiel met vroege modenamen (zoals Jeroen, in de jaren zeventig) in het oosten en noorden, Friesland met een eigen profiel en een ‘allochtone-namenprofiel’ in de grote en middelgrote steden. Ook bleek: hoe hoger het onderwijsniveau, hoe meer ouders hechten aan Nederlandse namen. Daarnaast waren er meer traditionele ouders, met dito voornamen, en trendgevoelige, die eerder kiezen voor Engelse en anderstalige namen.
Dat onderzoek hield nog een slag om de arm over de „voorspellende waarde” van de relatie tussen naam en maatschappelijke positie van de kinderen. Hun sociale positie, gekoppeld aan opleidingsniveau, en opvattingen – traditioneel of trendgevoelig – zouden immers heel anders kunnen uitpakken dan die van de ouders. Opmerkelijk aan het nieuwe SCP-rapport vindt Bloothooft daarom vooral dat sociale indicatoren nu niet alleen te koppelen zijn aan de „naamgevers”, zoals in zijn onderzoek uit 2008, maar ook van toepassing blijken op de „naamdragers”, de kinderen. „Dat wijst op weinig sociale mobiliteit tussen twee generaties. Er is wel mobiliteit, maar daar gaan meer generaties overheen.”
De naamgroepen die hij destijds onderscheidde – zoals ‘elite’ , ‘premodern; en ‘modern’ – zijn nog steeds goed bruikbaar, zegt Bloothooft. Daarbij gaat het dan om de eerste voornaam, een tweede is vaak al ‘traditioneler’ omdat daarin nog grootouders worden vernoemd. Dat Arabisch-Nederlandse en Turks-Nederlandse groepen door de jaren heen maar weinig verandering vertonen in naamgeving, los van andere factoren, verbaast de onderzoeker niet: „Namen tonen de belangrijke band met de oorspronkelijke taal en cultuur.”
Hoe belangrijk zijn voornamen als sociale markers, vergeleken met kleding, uiterlijk of taalgebruik? Dat is lastig te bepalen, zegt Bloothooft, want „het kost veel moeite om die laatste gegevens op grote schaal te verzamelen. We hebben bij het Meertens Instituut en aan de Universiteit Utrecht toegang tot alle voornamen van zeventien miljoen Nederlanders. Dat geeft een unieke mogelijkheid om te onderzoeken hoe we met z’n allen door de naamkeuze voor onze kinderen uitdrukken wie we zijn en wat we belangrijk vinden.”
En zijn er verschuivingen tússen de sociale groepen? Een trickle down-effect, het verspreiden van trendy elitenamen in ‘lagere’ sociale groepen ziet hij niet. Wel het alom verdwijnen van de traditionele vernoemingsnamen, die weinig sociaal onderscheidend waren. „En de dominantie van modenamen die veel meer van onszelf laten zien.” Een veelzeggende trend, vindt de onderzoeker: „Je plaatst je met zulke namen niet in een historische lijn, zoals met vernoemingsnamen die verwijzen naar grootouders, maar in een sociale hiërarchie.”
Hoogleraar psychologie Ap Dijksterhuis werd in 2007 in één klap beroemd met zijn bestseller ‘Het Slimme onbewuste’, waarin hij uitlegt dat juist ons ‘onbewustzijn’ (zoals hij het noemt) ons maakt tot wie we zijn. Nu is er een nieuwe uitgave van het boek, met nieuwe inzichten en experimenten. Met Pieter van der Wielen praat hij over hoe onbewuste denkprocessen op de achtergrond continu doorwerken, waardoor je na maandenlang twijfelen (of een nachtje slapen) plotseling zeker weet welke keuze je moet maken. Over het belang van ‘ongestoord tijd met jezelf’ hebben voor de gezondheid van je brein en creativiteit. “De grootste denkers, kunstenaar en schrijvers maken regelmatig een lange wandeling, zonder telefoon.” En de impact van smartphones, waardoor we nu de helft van die ‘tijd zonder afleiding’ hebben ten opzichte van 20 jaar geleden. Opgebouwde stress wordt daardoor minder goed afgevoerd, burn-out is inmiddels volksziekte nummer één. En hij praat over de vraag: is geluk eigenlijk maakbaar? Ook heeft hij het over het verlies van zijn vader op jonge leeftijd, het geheim dat hij met zich meedroeg en de zoektocht naar wie zijn vader werkelijk was.
Heeft u vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze ombudsman via [email protected].
Wie vanwege noodweer niet naar zijn werk kan, mag in Spanje voortaan vier dagen per jaar een beroep doen op betaald ‘klimaatverlof’ Dat heeft de Spaanse coalitie donderdag besloten, melden Spaanse media. Het besluit volgt op de grootschalige overstromingen in Spanje van afgelopen oktober, vooral in de regio Valencia, die zeker 224 mensen het leven kostten.
Een groot aantal Spaanse bedrijven besloot dat werknemers, terwijl de overstromingen voor enorme schade zorgde, gewoon naar hun werk moesten komen. Later gaven zij de Spaanse overheid de schuld van het hoge aantal slachtoffers door de overstromingen. Madrid zou bedrijven niet op tijd hebben geïnformeerd over de risico’s van het weer.
De kosten voor het betaald verlof liggen in eerste instantie bij de werkgevers, maar mochten er meer dan vier dagen verlof nodig zijn, dan kunnen bedrijven ook een beroep doen op de overheid wegens overmacht.
Arbeidersminister Yolanda Díaz legt in haar onderbouwing voor de maatregel een expliciete link met de opwarming van het klimaat, die tot extremer weer leidt. „Terwijl rechts klimaatverandering ontkent, zet de Spaanse regering zich in voor een groen beleid”, zei ze tegen de Spaanse krant El Pais.
Ook het jongetje is er – slapend in een blauwe wolk, in foetushouding, één handje over het lichaam gevouwen, de andere naast het gezicht. Dat gezicht is met een allerfijnst penseeltje geschilderd, alsof de maker wil zeggen: voorzichtig, zo maak je hem nog wakker.
„Dat is Tarek”, zegt kunstenaar Aline Thomassen (Maastricht, 1964) bijna fluisterend in haar atelier in Den Haag. „Tarek is altijd bij me.” Tarek zweeft op papier bij het dijbeen van een reus van een vrouw – een ander woord is niet denkbaar voor deze naamloze, groene vrouw. Haar ogen staan vastberaden. Via twee rode strengen die uit haar slagaderen komen, is ze verbonden met gezichten van vrouwen op de achtergrond.
Thomassen schildert alla prima, voor aquarel ongebruikelijk, want je werkt met natte in natte verf. Dat geeft een spontaniteit en impulsiviteit aan haar werk, omdat kleuren in elkaar kunnen overlopen. En ja: als iets mis gaat, is het ook goed mis. Dan valt er niets weg te poetsen, zoals met olieverf. Twee op de drie tekeningen mislukken, vertelt Thomassen. „Dan wil de ziel er niet in. Dan blijft het materie. Ik wil dat een blik geladen is, alsof de vrouw onder stroom staat. Sommige van mijn vrouwen weigeren dat. Die zijn te lief, te zielig of te mooi. Dat wil ik niet. Ik wil geen Barbies. Dan moeten ze weg.”
In het geval van de groene vrouw zeiden de ogen tegen hun maker: „Laat me gloeien van pijn én liefde. Kom op, je gaat me niet zo verslagen afbeelden.”
Geborduurde kleertjes
Er is geen reden voor verslagenheid, want het gaat goed met het werk van Aline Thomassen. Vrijdag kreeg ze in het Kunstmuseum in Den Haag de Ouborg Prijs, ter waarde van 25.000 euro, voor haar hele oeuvre. Sinds een paar jaar wordt haar werk gretig gekocht door musea en door verzamelaars. Haar werk is nu te zien op twee museale tentoonstellingen in Den Haag en Weert. „Tien, twintig jaar terug zeiden museumdirecteuren tegen me: ‘Jij maakt vrouwenwerk’. En dat was geen compliment.”
Toch heeft verslagenheid een vast hoekje in haar hart. Die verslagenheid betreft Tarek, het mannetje dat Thomassen in 2002, drie dagen voor de uitgerekende datum van zijn geboorte, verloor. Nooit heeft iemand kunnen ontdekken waaraan het lag dat Tarek stierf. Zijn hartje stopte gewoon met kloppen.
Lees ook
Woorden doen ertoe, ook als het om kijken naar kunst gaat
Naast een raam in haar atelier hangt een groepje foto’s. Er is een blakend zwangere Aline. Aline en haar man tegen elkaar aan gekropen in een ziekenhuisbed, Tarek in een wiegje ernaast. Een beschilderd kistje. Geborduurde kleertjes. Aline met Tarek in haar armen. Haar blik is vreemd, onwezenlijk, maar ook trots.
„Tarek was mijn eerste kind. Toen hij was geboren, voelde ik raar genoeg blijdschap: dat ik het kon, een menselijk wezen voortbrengen. Hij was zo mooi. Perfect. Alleen ademde hij niet. We besloten alles zelf te doen. We kleedden Tarek aan met de kleertjes die ik had gemaakt tijdens de zwangerschap. We beschilderden zijn kistje. We groeven zijn grafje. Dat was in die tijd nog vreemd. Op het kerkhof ontmoette ik een vrouw van ver in de zeventig. Ze kwam elke week naar het kerkhof. Haar doodgeboren kindje was heel lang geleden in een anoniem graf gelegd, zoals toen nog gebruikelijk was. Zij kwam en bleef zoeken naar de plek – stug, volhoudend. Toen realiseerde ik me: dit verdriet gaat niet weg, maar is voor de rest van mijn leven.”
Tarek was zo mooi. Perfect. Alleen ademde hij niet
En daarna? „Ik ben een jaar van de wereld geweest. Ik was niet kapot, maar eerder verbijsterd. Ik dacht: misschien ben ik wel geen kunstenaar? Misschien ben ik wel dood. Ik kwam op mijn atelier en dacht: dit verdriet is veel te groot. Ik kan nooit meer iets maken.”
Op de ongedateerde, vaak monumentale aquarellen die Aline Thomassen sinds het eind van de jaren negentig maakt, staan meestal vrouwen geschilderd. Ze kijken de bezoeker aan: priemend, onderzoekend, soms verleidelijk maar nooit behaagziek. De vrouwen zijn bijna altijd naakt, hun heupen breed, hun borsten en geslacht worden onverbloemd getoond. Soms zijn er kinderen, soms is er een lever, een hart dat in de hand wordt gehouden – als een geschenk aan de kijker. Via schitterend gekleurde poliepjes en tentakels staan de vrouwen in contact met de buitenwereld. De huid is dun, de bloedstroom zichtbaar, de wereld van buiten blaast er met gemak doorheen.
„Ik was een overenthousiast kind”, zegt ze. „Op de lagere school in Maastricht vonden ze dat ik te enthousiast was. Ik viel twee keer per dag van mijn stoel – vaste prik. Ik kon niet stilzitten, riep van enthousiasme door de klas. Ik was overal té in. Té luidruchtig. Té vrolijk. Té leergierig. Als ik voorlas, was dat met té veel intonatie. Ik was volstrekt un-cool. Het gevolg? Ik werd gepest: mijn haren werden uitgetrokken, op weg naar huis werd ik door troepen kinderen achtervolgd, uitgejouwd, buitengesloten met spelletjes. Maar er was ook iets goeds aan: ik ging tekenen. Thuis. Alleen. Altijd. Er was geen kind dat met mij wilde spelen.”
Pas op de kunstacademie in Den Haag vindt ze haar draai. Na haar afstuderen reist ze in 1994 voor een project naar Marokko. Die eerste reis per trein en dan per boot naar Tanger is het begin van een levenslange liefdesverklaring. Ze keert terug naar Marokko, leert Arabisch, koopt een huis in de dan nog weinig drukke vissersstad Larache, woont er een paar jaar met man en twee dochters. Tegenwoordig woont ze deels daar, deels hier in Den Haag.
„Mij gaf Marokko een nieuw perspectief op de wereld, op mijzelf en mijn werk. Ik begreep plotseling dat ik dezelfde wortels heb als de vrouwen die ik daar ontmoet en mag tekenen en schilderen. Zeker, in Marokko heerst een grote ongelijkheid in de hele samenleving, ook tussen mannen en vrouwen. Maar het ligt complexer dan wij hier denken.”
„Wat ik daar mooi vind, is de menselijke betrokkenheid. Hier moet alles een reden hebben, efficiënt en profijtelijk zijn. In Nederland lijkt het alsof mensen niet in elkaars gedachten durven in te breken. In Marokko staat het menselijke contact voorop.”
Mijn lever wordt besneden
Ook de Arabische taal speelt een rol in haar werk. „In Marokko worden gevoelens vaak in relatie met het lichaam besproken. Als mijn vriendinnen pijn of verdriet hebben, zeggen ze: ‘Mijn lever wordt besneden.’ ‘Ik ben met mijn hand in mijn darmen gegaan.’ ‘Mieren rennen onder mijn huid.’ Dat vind ik prachtig.”
„Ik kan daar praten over verlies, al is het lang geleden. In Nederland kan dat veel minder. Na Tarek zeiden mensen dat ik mijn leven weer moest oppakken, dat het nu wel klaar moest zijn met die rouw. In Marokko hoort lijden bij het leven, zoals de dood bij het leven hoort. In Marokko zeggen mijn vriendinnen: ‘Aline, jij hebt drie kinderen: twee aan deze kant van de wereld, en één aan de andere kant.’ In Nederland heb ik er maar twee.”