Museumbioloog Kees Moeliker wil ooit nog wat doen met ‘die Blokker-kraaien’ op balkons: ‘Dit is echt een pláág aan het worden’

Doodzonde dat de serie nooit de nationale televisie haalde maar beperkt bleef tot RTV Rijnmond: Fauna & Gemeenschap. Gelukkig staat hij wel deels op YouTube. In deze droogkomische documentaireserie uit 2009 en 2010 trekken zangeres Frédérique Spigt en natuur- en rariteitenkenner Kees Moeliker samen dwars door Rotterdam, op zoek naar alles wat leeft (of niet meer leeft). Het levert verrassende, grappige maar ook ontroerende taferelen op. Moeliker zien we altijd onberispelijk met kaki broek en colbertjasje, rond brilletje en net kapsel, terwijl hij enthousiast een kuil graaft, door de modder waadt of met een schepnet in de gracht vist.

Het tekent de Rotterdamse museumdirecteur, die nog altijd het liefst zelf naar buiten gaat om dieren te spotten of diep in depots duikt, op zoek naar bijzonderheden in museumcollecties.

Maar Moeliker heeft vooral een bredere missie: anderen enthousiast maken voor de natuur, door te laten zien hoe bijzonder die is. Dat doet hij in het museum, maar ook door zijn boeken en artikelen, onder meer op de Achterpagina van NRC. Deze week verscheen zijn vijfde boek, De kikkerkamasutra. De titel verwijst naar een curiositeit in de natuur, precies zoals Moeliker ze graag opzoekt en beschrijft: kikkers die paren in alle mogelijke posities, of hun partner nu levend of dood, kikker of kaplaars is.

Het boek bevat 188 dierenverhalen die Moeliker eerder schreef maar die nog nooit in boekvorm verschenen. Er staan ook veel updates in met nieuwe kennis over ‘gouwe ouwen’ – wederom vaak dode dieren met een verhaal. De bekende ‘Dominomus’ komen we niet meer tegen (de mus die werd doodgeschoten in een hal, nadat zij de live-uitzending van Domino Day in gevaar had gebracht door „alvast 23.000 dominostenen” te laten omvallen), noch de ‘homoseksuele necrofiele eend’. Met zijn wetenschappelijke publicatie daarover verwierf Moeliker in 2003 wereldwijd bekendheid, omdat hij er de Ig Nobelprijs voor kreeg: dé prijs voor ‘wetenschap die je eerst laat lachen en daarna aan het denken zet’.

Het boek belicht nu tientallen nieuwe pareltjes, zoals de Gasspecht, de Verslikvis, de Brugduif en de Pijlooievaar. Allemaal dieren die op onfortuinlijke wijze de dood vonden door menselijk toedoen en vervolgens in collecties belandden. De Pijlooievaar zette biologen zo’n twee eeuwen geleden op het spoor van het feit dat ooievaars ’s winters naar Afrika trekken: deze ooievaar werd in 1822 in Duitsland doodgeschoten, maar droeg in zijn nek een fraaie handgemaakte pijl mee die afkomstig bleek uit Centraal-Afrika.

Naast de onfortuinlijke dode dieren zijn er tien andere categorieën in het nieuwe boek, waaronder vogelzang, opmerkelijk diergedrag en onwaarschijnlijk onderzoek. Die laatste categorie behandelt de mooiste voorbeelden van Ig Nobelprijzen van de laatste jaren, van ‘astma in de achtbaan’ via ‘fellatio bij vleermuizen’ tot ‘zwemmen in siroop’.

Welke Ig Nobelprijs is uw favoriet?

„Dat is er eentje uit de oude doos: een Britse radioloog en een Amerikaanse degenslikker die samen een diepgaand medisch verslag publiceerden in het British Medical Journal, over de bijwerkingen van degenslikken. Sommige daarvan zijn best heftig. De meeste ongelukken gebeuren als degenslikkers tijdens de act plotseling worden afgeleid. Maar de meest voorkomende bijwerking is gewoon een zere keel.”

Samen met een vriendje vond ik eens een dode nijlgans, de allereerste voor Rotterdam

U zit al jarenlang zelf in het Ig Nobelprijscomité. Hoe bevalt dat?

„Het is geweldig leuk: het brengt mij in contact met zóveel interessante mensen. Het winnen van die prijs heeft een verrassende wending aan mijn leven gegeven. Ik help bij het selecteren van de onderzoeken, en ik mag de winnaars in mijn tijdzone bellen om ze het goede nieuws te geven. Dat is ook erg leuk. Het zijn allemaal serieuze onderzoekers die op een bepaald moment iets heel raars tegenkomen en dan zeggen: laten we dit maar gewoon opschrijven. Dat is die grenzeloze nieuwsgierigheid die wetenschap aan de gang houdt, en die blijft inspireren. Soms komen daar heel grappige dingen uit, zonder dat die wetenschappers zelf maar het geringste idee hebben dat het leuk is. Daar zijn ze dan oprecht verbaasd over. Zoals die biologen die wilden weten hoe rendieren op ijsberen zouden reageren. Er waren alleen op dat moment geen ijsberen op dat eiland. Toen gingen ze zelf maar in wit lang ondergoed over die toendra lopen. De inventiviteit en de humor die dáárin zitten, vind ik fascinerend.”

Een ander groot thema in het boek is de schaamluis. Waarom fascineert die u zo?

„Rond 2006 las ik een wetenschappelijk artikel van twee Britse artsen die opmerkten dat ze in hun praktijk steeds minder schaamluizen tegenkwamen, omdat steeds meer mensen hun schaamhaar verwijderen. Ik dacht: nou, dit vat onze omgang met de natuur heel goed samen. Dit is een soort die onlosmakelijk met de mensen is verbonden. Vrij letterlijk, want zijn biotoop is op ons lichaam. En hij dreigt nu uit te sterven omdat een nieuwe modetrend zijn intrede doet. Dat vond ik wel een grappig gegeven. Dus heb ik een actie opgezet: ‘Breng de laatste schaamluis naar het Natuurhistorisch Museum’. Nou, dat heb ik geweten. Die actie is echt gróót geworden, tot internationale media aan toe.”

En, hoe gaat het nu met de uitstervende schaamluis?

„Het schijnt dat steeds meer mensen hun schaamhaar weer gewoon laten groeien. Ik weet niet hoe snel de schaamluis daarop reageert: het is moeilijk te meten. Mensen gaan er niet snel mee naar de dokter, en dokters houden dit ook niet systematisch bij. Maar ik heb goede hoop, want dat is waarmee natuurherstel begint: met meer leefgebied.”

Sommige verhalen hebben een wat scherpe ondertoon. Die kennen we nog niet zo van u.

„Je doelt denk ik op de categorie ‘Weg met..’? Weg met kunstgras in de tuin. Weg met de bladblazer. Weg met glazen gebouwen. Ja, dat klopt. De laatste jaren zie ik dat onze omgang met de natuur wel heel erg krom aan het worden is. Die stukjes zijn daarvoor bij uitstek een uitlaatklep. Neem nu deze Blokker-kraai.” Moeliker toont een plastic kraai („het prul is te koop bij Blokker voor 3,99”) die veel mensen op hun balkon plaatsen om vogels mee te verjagen. „Dit is echt een pláág aan het worden. Het interessante is: hij verjaagt helemaal geen vogels. Sterker nog, je ziet er vaak juist meeuwen of duiven bovenop zitten. Heel grappig vind ik dat. Wat mensen bezielt om zo’n ding neer te zetten… Dan hebben ze balkons met de prachtigste bloemen, en dan zetten ze daar zo’n klotekraai bij. Stop daarmee! Kom op zeg! Geniet gewoon van vogels, haal ze naar je balkon of tuin!”

Later zijn we ook samen in Indonesië op zoek gegaan naar uitgestorven gewaande vogels. Eén groot avontuur

Is de biologie u met de paplepel ingegoten?

„Niet direct. Mijn moeder hing ’s winters wel vaak een pindasnoer voor het raam, en al die vogels fascineerden mij. Toen kreeg ik voor mijn verjaardag een vogelboekje, en zo is het gekomen. Als jongen werkte ik op zaterdagen in een slagerij. Al die halve koeien die daar binnenkwamen vond ik geweldig. Ik heb daar heel veel over zoogdieranatomie geleerd. En ik was toen ook al een schedelverzamelaar. Ik knipte koppen van dode vogels af die ik op het strand vond. Die maakte ik dan netjes schoon en maakte er een museumpje van.”

Dat ‘museumgevoel’ zat er al vroeg in?

„Jazeker. Samen met een vriendje vond ik eens een dode nijlgans, de allereerste voor Rotterdam. Die hebben we naar het Natuurhistorisch Museum gebracht. Als dank kregen we daar toen een rondleiding. Fascinerend vond ik dat: al die vogels in alle soorten en maten, die bovendien niet wegvlogen als je dichterbij kwam. Sindsdien kwam ik daar vaker. Heel bijzonder dat ik daar later zelf kwam te werken. En dat die nijlgans er nog steeds netjes wordt bewaard.”


Lees ook

Pleidooi voor de bermeend. In plaats van de nijlgans

Bermeend (Alopochen aegyptiaca) in zijn biotoop; Rotterdam, 14 mei 2024.

U studeerde geen biologie.

„Ik heb de lerarenopleiding biologie gedaan. En ik had een buurman die mij stimuleerde om met wetenschap bezig te gaan: Kees Heij, die promotieonderzoek deed aan de huismus. Daar heb ik hem veel bij geholpen en veel van geleerd. Later zijn we ook samen in Indonesië op zoek gegaan naar uitgestorven gewaande vogels, zoals de boano-vliegenvanger en het Bruijns boshoen. Eén groot avontuur. En een jongensdroom, ja: die ongerepte wildernis, waar nog nauwelijks onderzoekers zijn geweest: alles wat je vindt kan nieuw zijn.”

Moeliker schreef er in 2002 een stuk over voor NRC: ‘Gered uit de kookpot’. Het eerste bewijs dat het Bruijns boshoen niet was uitgestorven, waren de afgekloven resten van een exemplaar dat in de kookpot was beland.

Precies 25 jaar geleden schreef u voor het eerst in NRC. Waar ging dat over?

„Dat was een stukje over de kwak [een zeldzame kleine reigersoort]. Er broedde een paartje in een kastanjeboom in het Park bij de Euromast. Ik ontdekte dat die twee elke dag even langsgingen in Diergaarde Blijdorp als daar de ooievaars werden gevoerd. Daar kwam ik achter door hun braakballen. Daarin zaten gele veertjes, van eendagskuikens. Daarover heb ik een stukje geschreven en ben toen op de fiets gestapt om de diskette en een dia naar de NRC-redactie te brengen, die toen nog in Rotterdam zat. Rob Biersma was de Achterpagina-redacteur, en hij was ook een bioloog. Hij zag wel brood in dergelijke stukjes.”

Sinds die tijd schrijft Moeliker met enige regelmaat voor de krant – onlangs bijvoorbeeld nog over een wolhandkrab in een muizenval. Leuk detail: zijn dochter Sezen werkt nu als redacteur op de economieredactie. „Dat katern sla ik nu niet meer over.”

Wat zijn uw verdere plannen?

„Die Blokker-kraaien, daar wil ik nog wel wat mee. Ik zou de verspreiding daarvan in kaart willen brengen. Hoe die zich verhoudt tot de mensen die ze kopen. Dat zegt iets over natuurkennis en -beleving. Ik zou daar wel een socioloog of een antropoloog bij willen betrekken. Maar nu doe ik het even rustig aan.”

Bij alles wat ik zie of hoor, denk ik meteen: moeten we daar niet een tentoonstelling over maken?

Ja? Lukt u dat?

„Mijn probleem is dat ik voortdurend álles wil doen. Bij alles wat ik zie of hoor, denk ik meteen: moeten we daar niet een tentoonstelling over maken, of: daar wil ik meer van weten. Of ik nu in het museum ben of op de fiets zit: mijn hoofd is altijd als een dolle aan de gang. Een half jaar geleden ben ik ‘down en out’ gegaan. Letterlijk. Ik ben nu dus uit de running. Het gaat gelukkig langzaam beter. Ik kan nu weer gewóón naar een kleine karekiet luisteren, zonder meteen al die associaties. Dat is de helende werking van de natuur. Daar ben ik me steeds bewuster van. En juist dát probeer ik ook aan andere mensen mee te geven. Het is zo belangrijk: een bos in de buurt, groen in de stad. Zelfs een voederplank op je balkon. Daarom heb ik ook altijd deze bij me”, Moeliker toont een kleine zakverrekijker, „om van vogels te genieten waar ik ook ben.”

En het buisje om insecten mee te verzamelen, waarover u schrijft in uw boek?

„Ja, mijn insectenzuiger. Ik heb er vorige week nog een paar mediterrane draaigatjes mee gevangen. Een invasieve mierensoort. Die zitten al jaren in Rotterdam en ik realiseerde mij: die hebben we nog niet in de collectie.”


Lees ook

Terreurmier komt via tuincentra Nederland binnen. Hij vormt kolonies van wel zeven straten breed

Het mediterraan draaigatje kan met zijn achterlijf een irriterende stof in het rond spuiten, om zich te beschermen tegen vijanden.