Vorig jaar stierven 46 miljoen dieren in de veehouderij voordat ze naar de slacht gingen. Door ziekte bijvoorbeeld, tijdens transport of omdat ze te duur waren om in leven te houden.
Wakker Dier berekende de sterfte van vee vóór de slacht op basis van gegevens van onder meer het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en van wat bekend is over de gemiddelde sterftecijfers in de sector. Bij de schatting zijn dode dieren door stalbranden en vogelgriep niet meegeteld.
De dierenwelzijnsorganisatie maakt de rekensom om „het verborgen leed in de vee-industrie” zichtbaar te maken. Circa 12 procent van de veestapel sterft vroegtijdig. „Dat het om zoveel dieren gaat, is nauwelijks bekend”, zegt Leonie Vestering van Wakker Dier. „Ik vraag me af hoeveel mensen weten dat pluimveehouders bij hun ochtendronde door de stal de nek breken van kippen die niet productief genoeg zijn.” In 2023 betrof dat zo’n 266.000 kippen, schrijft Wakker Dier.
Hoeveel mensen weten dat pluimveehouders bij hun ochtendronde de nek breken van kippen die niet productief genoeg zijn?
De sterfte voor de slacht blijft bovendien buiten beeld als het over verspilling van voedsel gaat, omdat deze dieren veelal niet als voedsel gebruikt mogen of kunnen worden.
Lees ook
Lang niet al het vlees bereikt het bord
De pluimveehouderij kent de grootste aantallen: 29 miljoen leghennen en haantjes en ruim 9 miljoen vleeskuikens gaan vroegtijdig dood. Dan volgen de 6 miljoen varkens. En dan konijnen, koeien, kalveren, geiten, eenden, kalkoenen, schapen en lammeren.
In zekere zin vergelijkt Wakker Dier appels en peren. Er zijn verschillende oorzaken en redenen voor sterfte, uiteenlopend van natuurlijke sterfte – denk aan doodgeboren kalveren of biggen – tot het doden van dieren omdat ze niets (meer) opleveren. Sterfte kan dus ongewenst of onbedoeld zijn, maar ook deel uitmaken van de bedrijfsvoering.
Een doodgeboren kalf
Haantjes leggen geen eieren en worden daarom bijna altijd vergast, zoals de meeste bokjes al rond vijf weken naar de slacht gaan. Kuikens zijn van nature kwetsbaar en sterven niet zelden al op de broederij, en snelgroeiende ‘plofkippen’ hebben een grotere kans om voortijdig het loodje te leggen dan langzamer groeiende rassen.
Bij elke diersoort spelen weer andere kwesties: 5 miljoen biggen sterven voordat ze een maand oud zijn, mede doordat zeugen die veel biggen krijgen de zwakkere biggen moeilijk kunnen verzorgen. Oudere varkens kunnen ziek worden, maar ook worden geslacht als ze te weinig biggen geven. Zo is ook een doodgeboren kalf een tegenvaller, terwijl oudere koeien worden ‘uitgestoten’ als ze te weinig melk produceren of onvoldoende kalveren krijgen.
Afgezien van de leghaantjes, waarvan bijna 100 procent vergast wordt, zijn vooral hoge sterftepercentages te zien bij konijnen (29 procent van de vrouwtjes) en pasgeboren biggen (18 procent).
Over de cijfers is weinig discussie. Maar de interpretatie ervan verschilt. Wakker Dier ziet sterfte als een gevolg van winstbejag, waaraan dierenlevens ondergeschikt zijn. Volgens Arjan Stegeman, hoogleraar gezondheid landbouwdieren aan de Universiteit Utrecht, hoort sterfte „tot op zekere hoogte bij de veehouderij, zoals kindersterfte tot niet al te lang geleden bij het leven hoorde”. Maar, zegt ook hij, „er is zeker ruimte voor verbetering”.
Stegeman leidt een expertgroep die onderzoekt hoe de sterfte onder jonge dieren bijgehouden kan worden en tussen bedrijven onderling kan worden vergeleken. „Er is veel variatie. Een systeem waarbij boeren hun prestaties kunnen vergelijken met die van collega’s kan helpen de zorg te verbeteren.”
Een voorbeeld: als kalveren snel na de geboorte voldoende moedermelk krijgen, vergroot dat hun weerstand én overlevingskansen. De meeste zuivelbedrijven eisen al dat boeren hun kalveren zo gezond mogelijk opfokken. „Dat is ook in het belang van veehouders, want dan krijg je een hogere opbrengst.”
Dierwaardige veehouderij
Vestering, tot vorig jaar Tweede-Kamerlid voor de Partij voor de Dieren, kwam in 2021 met een wetsvoorstel om het dier in de veehouderij centraal te stellen, dat toen door de Tweede en Eerste Kamer werd aangenomen, maar dit jaar is afgezwakt.
Het sterfterapport verschijnt een dag voordat de Tweede Kamer debatteert over een dierwaardige veehouderij. Het gaat dan onder meer over hittestress tijdens het transport van vee.
Waar Wakker Dier de intensieve veehouderij als het grote probleem ziet, noemt Stegeman het „een illusie” dat kleinschalige of biologische veehouderij altijd lagere sterfte geeft. Als zeugen met biggen meer bewegingsruimte krijgen, bijvoorbeeld, moet de stal anders ingericht worden om te voorkomen dat ze op hun biggen gaan liggen. „Het kan beter, maar de sterfte zal nooit nul worden.”