
Het gaat slecht met de Nederlandse libellen. Tussen 2008 en 2024 zijn de populaties met ruim een kwart afgenomen. Zelfs algemene soorten als het lantaarntje en de paardenbijter hollen achteruit, blijkt uit cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek en de Vlinderstichting donderdag bekendmaakten.
Libellen staan bekend als pijlsnelle, geduchte jagers. Hun ogen bestaan uit tienduizenden facetten (ter vergelijking: een vlieg heeft er ‘maar’ een paar duizend) en hun vier vleugels kunnen ze onafhankelijk van elkaar bewegen. In tegenstelling tot andere insecten weten ze hun prooien vrijwel áltijd foutloos uit de lucht te vangen.
In Nederland komen 64 libellensoorten voor, die zich regelmatig voortplanten, vertelt Roy van Grunsven, die vanuit de Vlinderstichting bij de langjarige monitoring betrokken was. „Van 47 soorten hadden we genoeg betrouwbare gegevens om voor onze analyse te gebruiken.” De cijfers zijn verzameld door vrijwilligers, die op 500 plekken in Nederland tweewekelijks tellingen doen langs een vast traject.
Waterkwaliteit
Een tijd leek het juist bergopwaarts te gaan met de Nederlandse libellen, zegt Van Grunsven. „Soorten die bij stromend water leven zagen we sinds de jaren negentig in aantal toenemen doordat de waterkwaliteit verbeterde.” Het grootste deel van hun leven brengen libellen door onder water: soms wel jarenlang overleven ze daar als larve, om vervolgens enkele maanden als volwassen ‘imago’ rond te vliegen. „Maar die toename is inmiddels gestagneerd, en de laatste jaren zien we bij allerlei soorten dus juist de aantallen kelderen.” Juist omdat ze zo afhankelijk zijn van zoet water weten we dankzij hun aanwezigheid hoe het met plasjes en sloten gesteld is, voegt hij toe. „Dat ze verdwijnen betekent ook dat het daarmee niet goed gaat.”
De grootste bedreiging voor libellen is momenteel klimaatverandering. „Droogte en opwarmend water zijn funest, zeker voor koudeminnende soorten zoals de groene glazenmaker, de noordse winterjuffer en de maanwaterjuffer. Die laatste soort was 30 jaar geleden heel gewoon in Oost en Zuid-Nederland, maar is in de afgelopen twaalf jaar met meer dan 95 procent in aantal afgenomen.”
Wamteminnende soorten
De daling is niet alleen in Nederland te zien. „Vrijwel in heel Europa zie je een vergelijkbare trend, behalve in het noorden van Scandinavië en hoog in de Alpen.” Er zijn ook enkele warmteminnende soorten die in Nederland juist toenemen, zoals de zuidelijke keizerlibel en de vuurlibel, maar daarvan vlakt de groei de afgelopen jaren wel af. „Over het algemeen is de libellentrend sterk dalend, met 28 procent afname sinds 2008. En dat geldt dus ook voor de meest algemene soorten. Vergelijk het met een soort als de huismus of de gewone pad. Die zie je nog wel, maar wel in veel lagere aantallen dan voorheen.”
Ook Vincent Kalkman maakt zich zorgen. Als libellenspecialist bij Naturalis Biodiversity Center ziet sinds een jaar of zeven de aantallen achteruithollen. „Het meest frappante voorbeeld is de zwarte heidelibel, die in de jaren negentig nog gold als een indicator voor verzuurde vennen: als je hoge aantallen van die soort zag was het ven erg verzuurd. Nu is die tot voor kort algemene soort schaars geworden en zou die zelfs in de komende twee decennia weleens helemaal kunnen verdwijnen.”
Dat libellen snel reageren op veranderingen, komt volgens Van Grunsven door hun mobiliteit. „Als de leefomstandigheden verslechteren zijn ze zo vertrokken – veel sneller dan planten bijvoorbeeld. Maar ze kunnen ook snel terugkomen als het weer goed is.”
