Pfffffft, doet het apparaatje boven de deur. Een wit wolkje waterdamp waait de glazen kamer in. De onderzoekers kijken even op van het vier eeuwen oude papier dat door hun handen gaat. Zo eens in het half uur moet de luchtvochtigheid in de ruimte op het juiste percentage worden gebracht, zegt historica Ineke Huysman, zodat het materiaal goed bewaard blijft. „Toen we hier begonnen, was dit systeem er nog niet.”
Dat begin was in 2016. Sindsdien komt al bijna tien jaar iedere vrijdag een groepje enthousiastelingen naar het Nationaal Archief in Den Haag om er de brieven van raadpensionaris Johan de Witt te bestuderen. De Witt werd in 1625 geboren in een regentenfamilie uit Dordrecht – dit jaar exact vierhonderd jaar geleden dus. Dit wordt gevierd met een prachtige tentoonstelling over zijn leven in het Dordrechts Museum – met onder meer bruiklenen uit de Britse koninklijke kunstverzameling en de rammelaar van baby Johan – en in september een internationaal wetenschappelijk symposium.
Het feestvarken maakte medio zeventiende eeuw razendsnel carrière. Op 28-jarige leeftijd schopte hij het tot raadpensionaris van het gewest Holland, de belangrijkste en machtigste provincie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Huysman: „Daarmee was hij de meest prominente politicus van Nederland. Maar dat niet alleen; hij vervulde ook de taken van een topambtenaar en diplomaat.”
Eén van De Witts bijnamen was dan ook ‘de man die het al doet’ (waar ‘al’ staat voor ‘alles’). Zijn werk bestond uit vergaderen – vaak drie keer per dag – en uit het onophoudelijk lezen en schrijven van brieven. Huysman: Soms noteerde hij in een brief iets als: het is al negen uur ’s avonds en ik heb nog niet gegeten. Hij was echt een keiharde werker.”
En hard werken móést De Witt ook: Nederland groeide in zijn tijd uit tot de machtigste handelsnatie van Europa en vocht oorlogen uit met Engeland en Frankrijk. De raadpensionaris had op al deze terreinen een beslissende stem in de vergaderingen van de Staten van Holland en de Staten-Generaal, de plek waar afgevaardigden uit alle zeven gewesten samenkwamen.

Na zijn gewelddadige dood in 1672 werden zijn brieven veiliggesteld. Het zijn er meer dan 25.000, waarvan 7.000 door De Witt geschreven. De rest is ontvangen post. In de afgelopen jaren zijn er 15.000 online ontsloten. Het laatste deel volgt binnen een jaar of twee, is de verwachting.
Huysman, werkzaam bij het Huygens Instituut voor Nederlandse geschiedenis en cultuur, leidt dit project. Haar team wisselt van samenstelling en omvang. Het bestaat uit promovendi, stage lopende studenten (die vaak blijven meedoen na hun stage) en andere geïnteresseerden, zoals Jean-Marc van Tol, de tekenaar van Fokke & Sukke die ook een romanreeks over de tijd van Johan de Witt schrijft en bundels met brieven van De Witt uitgeeft en illustreert.
Met de digitale versies en de originelen naast elkaar controleert Huysmans team de kwaliteit van de door de computer gemaakte transcripties en voegt er metadata aan toe – auteur, datum, onderwerp – zodat het corpus beter te doorzoeken is.
Smakelijke brief
Deze vrijdag is het relatief rustig in het vaste hokje van de De Witt-club. Huysman zit er met drie oud-stagiairs. Student Frans Tessa Pieterse heeft een smakelijke brief in handen, vertelt ze. Het betreft een schrijven van de Nederlandse diplomaat Abraham de Wicquefort, die vanuit Parijs met Johan de Witt correspondeerde en hem van álles op de hoogte hield – ook van de seksuele en andere escapades aan het hof van de Zonnekoning Lodewijk XIV. „Deze brief gaat over een conflict tussen Madame de Châtillon, een rijke en gewilde weduwe, en l’Abbé Fouquet, het hoofd van de politie.”
Wicquefort impliceert dat Fouquet een oogje had op Châtillon, zegt Pieterse. „Maar zij gebruikte haar band met hem om brieven met belastend bewijs tegen haar – ze zou contact hebben gehad met een in ongenade gevallen prins – in handen te krijgen.”
De Witts informant schrijft dat Châtillon via een raam de werkkamer van Fouquet binnengaat om dit bewijs te verkrijgen, leest Pieterse. „Nadat ze het materiaal in handen had, vroeg ze eerst aan een vriendin of zij de doosjes met brieven daar mocht onderbrengen, maar die wilde zich niet mengen in ‘deze intriges’. Châtillon had geen andere keuze en heeft uiteindelijk al het bewijs vernietigd. Volgens Wicquefort zou Fouquet erg boos zijn geworden en haar zwaar hebben beledigd.”


Illustraties Jean-Marc van Tol
Leuk allemaal, maar wat moest de belangrijkste politicus van Nederland met dit soort triviale roddelpraat? Huysman: „De Witt heeft weleens gezegd dat hij álles wilde weten, en zijn correspondenten hebben die aansporing ter harte genomen. Het gaf hem een ongekende informatiepositie.”
Door zijn hele archief te digitaliseren en van metadata te voorzien, is Huysmans team erin geslaagd een kaart samen te stellen die het hele netwerk van De Witt in beeld brengt. „Dan zie je dat hij overal in Europa – en zelfs op sommige plaatsen daarbuiten – zijn mannetjes had zitten.”
Aan het begin van de twintigste eeuw verscheen al een zesdelige bronneneditie van de brieven van De Witt, maar die bevatte slechts tweeduizend brieven, zegt Huysman. „De samenstellers ervan concentreerden zich op de brieven die interessant waren voor de politieke geschiedenis van de zeventiende eeuw, maar daarmee viel veel interessants buiten de boot. Zoals brieven als die van Wicquefort, maar ook meer persoonlijke brieven die licht werpen op de mens Johan de Witt. Daaruit blijkt dat hij, ondanks zijn serieuze reputatie, best wel humor had.”
Staatsgreep
Hoe zag die politiek in de tweede helft van de zeventiende eeuw eruit? „Het was eindelijk vrede”, zegt historicus Luc Panhuysen. Hij publiceerde in 2005 De ware vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt, dat inmiddels aan zijn zestiende druk toe is. „Met de Vrede van Münster van 1648 was er een eind gekomen aan de Tachtigjarige Oorlog. Voor het eerst in bijna een eeuw moest de Nederlandse politiek zich dus om iets anders gaan bekommeren dan de strijd met Spanje.”
Over de te volgen koers bestond een stevig meningsverschil tussen stadhouder Willem II van Oranje en regenten zoals Johan de Witt. Panhuysen: „Die besloten: we gaan bezuinigen en de overheidsschuld aflossen. Dat botste met de wil van de prins van Oranje. Die wilde roem vergaren op het slagveld, net als zijn voorouders. Daarvoor waren uitgaven aan het leger nodig, maar dat zagen de regenten dus niet zitten.”
Het conflict escaleerde toen Willem in 1650 een soort staatsgreep pleegde. „Even leek het erop dat Oranje aan het langste eind zou trekken, maar hij overleed datzelfde jaar aan de kinderpokken”, zegt Panhuysen. „Acht dagen na zijn dood werd zijn zoon geboren, dus die zou voorlopig geen rol spelen in het landsbestuur. Zo lag het veld wijd open voor Johan de Witt – en met zijn enorme intelligentie heeft hij daar optimaal gebruik van gemaakt. Hiermee brak de periode van de ‘Ware vrijheid’ aan – een tijd waarin burgers regeerden over burgers, zonder vorst.”
De Witt was in 1650 pensionaris van zijn geboortestad Dordrecht, waar eerder zijn vader burgemeester was geweest en zijn broer Cornelis dat later zou worden. In 1653 werd Johan raadpensionaris van Holland.
Jaap de Haan promoveerde vorig jaar op het proefschrift De eerste minister van de Republiek, waarin hij de rol van de raadpensionaris in de Gouden Eeuw onderzocht. „In deze periode vond overal in Europa de eerste staatsvorming plaats”, zegt hij. „Elders gebeurde dat onder het gezag van een vorst, die de coördinerende rol overliet aan een eerste minister. In de Republiek ontbrak een gekroond hoofd; hier was de raadpensionaris van Holland de belangrijkste figuur. Hij had dezelfde taken als in andere landen de eerste minister, maar omdat hij een eigen mandaat had – dat van de Statenvergadering – was zijn positie sterker. Een eerste minister bleef altijd afhankelijk van de nukken van zijn vorst. De Witt was in zijn tijd de machtigste politicus van Europa.”
Alles in zijn eentje
De Witt kon zijn positie versterken omdat het recht om baantjes te vergeven, dat normaal bij de stadhouder lag, aan de Staten van Holland was toegevallen, zegt De Haan. „En daar had hij de touwtjes in handen. Door in commissies besluiten voor te koken, waren de vergaderingen in de Staten vaak niet meer dan een formaliteit. Hij was heel behendig in het naar zijn hand zetten van het systeem.”
Extra voordeel hierbij was zijn huwelijk met Wendela Bicker, telg uit een voornaam Amsterdams regentengeslacht. „Dordrecht was de oudste stad van Holland en mocht daarom als eerste spreken in de vergadering van de Staten”, zegt De Haan. „Die verkondigden natuurlijk het geluid van De Witt. Dan was Amsterdam aan de beurt, en zij zaten ook op zijn lijn. Daarna volgden de andere steden vanzelf.”

Officieel was De Witt een dienaar van de Staten, maar om goed te functioneren moest hij optreden alsof hij de baas was, zegt De Haan. „Dat deed hij wel op zo’n manier dat hij niemand tegen het hoofd stootte.”
De meeste andere regenten vonden het ook wel prettig dat de ervaren De Witt zoveel werk naar zich toetrok. De Haan: „Zelfs toen hij na de dramatisch verlopen zeeslag bij Lowestoft tegen de Engelsen in de zomer van 1665 de macht op de vloot naar zich toetrok, ging men daarmee akkoord. De Witt leefde daarna maandenlang aan boord om de admiraals tot daden aan te sporen. Hij trad op als lid van een groepje gedeputeerden dat door de Staten van Holland was afgevaardigd – het moest namelijk wel lijken op collegiaal bestuur.”
Rondom de oorlog tegen Engeland werden in de Republiek veel pamfletten gepubliceerd. Uit zijn analyse van deze teksten concludeert De Haan dat ook De Witt hieraan meedeed. „Niet direct onder eigen naam, maar er zijn pamfletten die duidelijk zijn gebaseerd op zijn brieven en aantekeningen. Het lijkt erop dat hij een schrijver of bevriende uitgever in dienst heeft genomen om er een leuk verhaal van te maken. Ook voor deze propaganda gold: het leek alsof De Witt slechts één van de gedeputeerden was, terwijl we uit andere bronnen weten dat hij alles in zijn eentje besliste.”
In 1667 boekte de Republiek een groot maritiem succes, toen onder leiding van admiraal Michiel de Ruyter en Johans broer Cornelis deze vloot de Theems opvoer en bij Chatham een groot deel van de Engelse zeemacht vernietigde en het vlaggenschip de Royal Charles meesleepte naar Nederland. Koning Karel II zon hierna op wraak en zocht hulp bij Lodewijk XIV, terwijl Frankrijk en Engeland eigenlijk elkaars vijanden waren.
In de Republiek was de zoon van Willem II inmiddels meerderjarig geworden. Deze Willem III stuurde begin 1672 – en jaar dat de geschiedenis zou ingaan als ‘het Rampjaar’ – een brief aan zijn oom koning Karel II, waarin hij schreef dat Engeland veel vrienden zou vinden als het Nederland zou aanvallen. Panhuysen: „Het staat dus als een paal boven water dat Willem geen traan zou laten om de ondergang van Johan de Witt. Hij wilde de prominente plek opeisen waarop hij recht meende te hebben. De Witt stond daarbij in de weg.”
Op 12 juni 1672 trokken de troepen van Lodewijk XIV de grens over. „Er ontstond grote paniek”, zegt Panhuysen. „Het volk begon te schreeuwen om een Oranje die het land moest redden. Het was ook het moment dat de mensen zich definitief tegen De Witt keerden. Hij, de man die alles gedaan had, werd nu verantwoordelijk gehouden voor de rampspoed die de Republiek trof.”

Johan overleefde op 21 juni in Den Haag een eerste moordaanslag. Op 20 augustus werd hij in de Hofstad samen met zijn broer Cornelis gelyncht. Nadat ze waren vermoord, sneed de toegestroomde menigte stukken van hun lichaam af die later als souvenirs werden verkocht. Panhuysen: „Van ooggetuigen weten we dat Willem III bleek wegtrok toen hij dit nieuws ontving. Hij wist dat de dood van De Witt in de lucht hing – en dat vond hij ook prima – maar dat de broers op zo’n manier aan hun einde zouden komen, had hij niet voorzien. Zoiets was in Europa ook onvertoond.”
Het volk had wraak genomen op haar bestuurders door het lichaam van de staat aan te vallen – letterlijk, in de vorm van de gebroeders De Witt, zegt Panhuysen. „Zo werd de weg vrijgemaakt voor een nieuwe staat, belichaamd door de prins van Oranje. De tijd van de regenten was voorbij.”
Hij was een fatsoenlijk mens en een burgerman die te maken kreeg met vorstelijk cynisme
Rest de vraag: als Johan de Witt écht zo slim was en informanten had in alle hoeken en gaten, waarom voelde hij dan het Rampjaar en zijn eigen einde dan niet naderen? „Ik denk dat hij te lang aan de macht is geweest”, zegt Jaap de Haan. „Daardoor zag hij het allemaal niet meer zo scherp. Hij had ook niet door dat hij steeds meer weerzin bij andere mensen opwekte. Amsterdam keerde zich bijvoorbeeld tegen De Witt omdat de regenten daar hem te machtig vonden geworden.”
Hierbij kwam dat Johan de Witt zich niet kon voorstellen dat aartsvijanden Frankrijk en Engeland ooit samen zouden optrekken tegen de Republiek, zegt Luc Panhuysen. „Hij had verdragen met die landen en verwachtte dat die geëerbiedigd zouden worden. Dat kan je naïef noemen, maar het zegt veel over hem. Hij was een fatsoenlijk mens en een burgerman – een woord, een woord – die te maken kreeg met vorstelijk cynisme. Wat hij onvoldoende begreep, was de jaloezie die in Engeland en Frankrijk heerste over de rijkdom van de Republiek. Nederland was in hun ogen een succesvolle dwerg die leek op een vampier, omdat het land zijn welvaart van anderen hadden afgepakt.”
In het Nationaal Archief in Den Haag bevestigt Ineke Huysman dat uit De Witts brieven blijkt dat hij de oorlog van 1672 heel lang niet heeft zien aankomen. „En misschien ook wel niet wílde zien aankomen. Pas op het allerlaatst merk je dat hem iets begon te dagen. Toen nam hij ook nog wel maatregelen om het land te verdedigen, maar dat was allemaal te laat – voor zijn Republiek van regenten én voor hemzelf.”
