Is middeleeuws Hebban olla vogala het oer-ikje?

Het ‘ikje’, de rubriek waarin lezers van NRC een persoonlijke ervaring of anekdote vertellen in 120 woorden, is dit jaar onderdeel van het internationaal literatuurfestival ILFU in Utrecht. Dat houdt in dat je tussen 21 september en 5 oktober niet alleen kunt komen luisteren naar bij voorbeeld de Wit-Russische schrijver en Nobelprijswinnares Svetlana Aleksijevitsj, of naar Nicolien Mizee, Marja Pruis en Carolina Trujillo (allemaal op 28 september op het festival). Je kunt ook zelf op het festival komen te staan, als ikjes-schrijver. Wie een ikje instuurt naar ILFU.com kan zich namelijk intekenen om zelf de geschreven 120 woorden voor te dragen op het podium van de Ikjesmarathon op 22 september op de Boekenmarkt in Utrecht op het Vredenburgplein. (Wie het eerst komt, wie het eerst maalt).

Literaire ikjes-inspiratie

Zo wil het ILFU iedereen een kans bieden zijn/haar/hun verhaal te laten horen, op het festival dat als thema heeft ‘I am many stories’ (‘ik ben veel verhalen’). Het ikje, dat al 21 jaar als rubriek in NRC bestaat, krijgt zo als korte vertelvorm een plekje in de literaire traditie.

Het wemelt in de literatuur, nationaal en internationaal, van schrijvers die ‘het ik’ in vele vormen vieren. Over hen willen we deze maand elke week een stuk publiceren ter inspiratie en aanmoeding van ikjes-schrijvers (in spe).

‘Waar wachten we nog op?’

Laten we meteen maar beginnen met de grote greep – en kijken of de Nederlandse literatuur eigenlijk niet met een ikje – of beter gezegd een ‘hicje’ is begonnen.

Want de volgende zin van rond het jaar 1075 wordt vaak als het begin van de Nederlandse literatuur beschouwd (al zijn er ook oudere woorden en zinnen gevonden): Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic anda thu, wat unbidan we nu? (‘Alle vogels zijn al aan het nestelen, behalve ik en jij. Waar wachten we nog op?’). Het is als een van de bekendste Oudnederlandse teksten opgenomen in de canon van Nederland.

Is deze bijna duizend jaar oude middeleeuwse liedregel misschien het eerste ikje – het oer-ikje? Het voldoet in ieder geval aan drie belangrijke kenmerken van een ‘ikje’.

Ten eerste komt het woord ‘ik’ – op zijn Oudnederlands ‘hic’ – erin voor. Een ikje zonder ‘ik’ (of ‘we’) erin, is geen ikje.

Ten tweede is het kort, binnen grens van de 120 woorden. De Hebban olla vogala– zin telt dertien woorden.

Ten derde is het een korte vertelling, een observatie met een pointe. De woorden wat unbidan we nu? (‘waar wachten we nog op?’) vormen een verrassend en humoristisch slot. Dat is ook een kenmerk van een goed ikje – hoe kort ook, binnen de 120 woorden moet de tekst zo opgebouwd zijn dat die naar een ontroerend, komisch of dramatisch einde toewerkt. Dat maakt een ikje tot een mini-vertelling, en niet alleen maar een blote mededeling.

Spaans-islamitisch liefdesliedjes

Naar de vorm is Hebban olla vogala dus wel als ikje te beschouwen. Maar wat de inhoud betreft niet. Hebban olla vogala is, denken de geleerden, een zinnetje uit een middeleeuws liefdesliedje. Waarschijnlijk opgeschreven door een Vlaamse monnik in een Engels klooster in Kent die, om zijn vers gesneden ganzeveerpen te proberen, een zinnetje uit een liedje dat hij zich herinnerde opschreef. De ik (hic) in het Hebban olla vogala oer-ikje is dus niet de ik die het schrijft.

Het is geen tekst over een persoonlijke ervaring, maar die van een liedpersonage. Mogelijk een vrouw, die een liedje over een geliefde zingt. Dat stelde in ieder geval historisch letterkundige Frits van Oostrom, die de liedregel plaatst in de middeleeuwse kharja- of jarcha-traditie: van Moorse, Spaans-islamitische liefdesliederen. Al is Hebban olla vogala dus niet het oer-ikje, inspirerend wat vorm betreft is het voor ikjes-schrijvers die hun pen willen proberen zeker.



Delen