In ’68 was de NY Times tegen studentenprotesten

Objectiviteit is een groot goed in de journalistiek – zolang je het kunt volhouden, tenminste. Onder Amerikaanse journalisten klonk tijdens de Black Lives Matter-protesten in 2020 de roep om „morele helderheid”, duidelijke stellingname in plaats van bleke quasi-neutraliteit. Bij flagrant onrecht was het niet verantwoord om zogenaamd afzijdig te blijven. Met de Gaza-oorlog en de massale studentenprotesten op Amerikaanse campussen is die roep om journalistiek engagement ook nu nadrukkelijk te horen.

Maar partij kiezen kan natuurlijk ook een heel andere kant opgaan.

In de lente van 1968 bezetten studenten ook toen al eens de prestigieuze Columbia Universiteit in New York, dezelfde die nu inzet is van protesten tegen de oorlog in Gaza. Toen ging het – onder meer – om Vietnam. Studenten bestormden enkele gebouwen, en drongen door tot in het kantoor van de bestuursvoorzitter van de universiteit, Grayson Kirk. En net als nu rukte na een paar dagen de politie massaal uit om de boel te ontruimen.

Abe Rosenthal, adjunct-hoofdredacteur van The New York Times en een man met een uitgebreid netwerk in New York, was tevoren door een hoge politiebron getipt over de aanstaande ontruiming. Als ware krantenman vroeg hij of de politie alvast kon beginnen vóór de deadline van de Times. Maar dat ging de dienders te ver. Zelfs een Times-man moest maar even geduld hebben.

Niet getreurd. Toen het rond middernacht zover was en de gehelmde brigades de universiteit binnentrokken stond nieuwsmanager Rosenthal in de voorste linies. Als kind van laag opgeleide ouders had hij zich kwaad gemaakt over studenten die hun opleiding te grabbel gooiden, de verslagen erover in zijn eigen krant vond hij veel te begripvol. Nu zou hij het varkentje zelf wel even wassen. Rosenthal, later hoofdredacteur, stond bekend als een hard boiled verdediger van professionele objectiviteit. Feiten eerst, laatst en altijd, hamerde hij er bij zijn redactie in. Meningen hou je maar voor jezelf, net als moralisme en helden-verering.

Ja, tot de pleuris uitbrak bij dat Amerikaans instituut dat Rosenthal zelf aan zijn hart ging, de gevierde Columbia universiteit. En niet alleen hem: de uitgever van de Times, Arthur Sulzberger, was aan Columbia afgestudeerd en zat in de Raad van Toezicht van de universiteit.

De reportage die Rosenthal schreef was indringend, emotioneel en een toonbeeld van morele helderheid – van een bepaald soort. Onder de – toch nog krampachtig evenwichtige – kop Conflict en compassie op Columbia beschreef de adjunct hoe hij werd rondgeleid door de puinhopen die de studenten hadden achtergelaten. Half opgegeten broodjes, frisdrankblikjes, „stripboeken”. In de gangen van de universiteit „hing een sfeer alsof je kopje onder ging in een stroom van obscene verwensingen”, schreef Rosenthal, dolend tussen de agenten en gearresteerde studenten. De arrestanten riepen „harde, kille obsceniteiten, gericht tegen een politieman, een journalist [hijzelf, vermoedelijk] en vooral tegen iedereen die wat ouder was.”

En daar lagen de studieboeken, uit kasten getrokken en over de vloer gekwakt. Hier werd Rosenthal – die volgens het verhaal als jongen uit de Bronx boterhammen met ketchup had gegeten om te sparen voor college – ronduit sentimenteel. „Een politieman raapte een boek op en zei: ‘De hele wereld staat in zulke boeken. Hoe kunnen mensen dit boeken aandoen?’” Ook voorzitter Grayson Kirk kwam handenwringend en asgrauw aan het woord: „Mijn God, hoe kunnen mensen zoiets doen?” Kortom, Abe Rosenthal was erbij geweest toen de Vandalen Rome hadden geplunderd. „Hoort het bij je studie om ruiten in te slaan?” citeerde hij een boze niet-demonstrant. Eerlijk is eerlijk, Rosenthal citeerde ook de repliek van een activist: „Ik ben er ook niet voor, maar het bestuur deed helemaal niks.”

En zo schreef deze buldog van de objectiviteit dwars door zijn eigen principes. Zijn opinie lag duimendik op het stuk, en wie de morele helden van de vertelling waren was duidelijk: de beschaafde en bedremmelde bestuursvoorzitter – en die brave politieman die tenminste nog respect had voor geleerde boeken.

De reportage, afgedrukt op de voorpagina van 1 mei, leidde tot grote woede onder de studenten. Waar was opeens die saai neutrale en objectieve Times gebleven? Het duurde jaren voor de verhoudingen met de rebellerende jeugd weer een beetje waren genormaliseerd (volgens een kroniekschrijver van de krant mede dankzij een profiel van Jimi Hendrix dat in de smaak viel).

Rosenthal had geen spijt van zijn moment van morele helderheid. Hij ging er prat op de krant „op koers” te hebben gehouden. Dat werd na zijn overlijden in 2006 ook het opschrift op zijn grafsteen in Hastings-on-Hudson: He kept the paper straight. Een epitaaf waar critici van hem besmuikt op reageerden. Want Rosenthal had niet alleen een hekel gehad aan studenten die er met de pet naar gooiden, hij gold ook als een homofoob die bezorgd was over „homoseksuelen” op de redactie. Toch niet helemaal wat je verwacht van morele helderheid in de media.



Delen