N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Verdriet dat niet verjaart Hoe ga je om met voorvallen die lang geleden zijn gebeurd, maar die nog steeds pijn doen? Die vraag houdt een aantal advocaten bezig sinds hun oud-collega een lintje kreeg.
Toen ze het nieuwtje over het lintje hoorde, had Marja Schouten er nog een flauwe grap over gemaakt. Maar toen ze thuiskwam en op de bank ging zitten, begon ze te huilen.
Ze begreep het niet. Ze kende zichzelf niet als „jankerd”, zoals ze dat noemt. Ze had al jaren, decénnia, grappen gemaakt over dat voorval lang geleden. Er waren tijden geweest dat ze er helemaal niet meer aan dacht. Maar nu hij van de burgemeester een koninklijke onderscheiding had gekregen voor zijn verdiensten als „advocaat voor het publieke belang”, was het alsof er een dijk brak. Híj werd geëerd, terwijl zíj was vernederd. Ze kon het hele weekeinde niet meer stoppen met huilen.
Een paar kilometer verderop zat nog iemand zich te verbijten over dat lintje. Het jaar ervoor had mensenrechtenadvocaat en hoogleraar Liesbeth Zegveld van het Amsterdamse kantoor Prakken d’Oliveira een e-mail gekregen over een koninklijke onderscheiding voor haar oud-collega Phon van den Biesen. Of ze het voorstel voor een lintje wilde ondersteunen.
Dat verdomme zíj nou dat verzoek kreeg. „De samenwerking tussen Phon en ons kantoor is ooit beëindigd”, had ze de initiatiefnemer nijdig teruggemaild. „Ik zou hem vragen waarom dat is gebeurd.” Dat had met háár te maken. Of beter: met wat hij met haar had gedaan.
De mail had geen verschil gemaakt. In september 2022 kreeg advocaat Phon van den Biesen, 70 jaar, van de Amsterdamse locoburgemeester Marjolein Moorman een koninklijke onderscheiding opgespeld voor zijn bijdrage aan het nationale en internationale publieke belang en de vrede.
Liesbeth Zegveld dacht dat het met zijn gedwongen vertrek in 2001 wel afgedaan was voor haarzelf. Straf gekregen, zand erover. Maar dat lintje schoot verkeerd. Dat lintje maakte de gebeurtenissen van vroeger klein. Alsof ze er niet toe deden. Alsof er nooit wat was gebeurd.
Verdriet dat niet verjaart
Hoe verhoud je je tot voorvallen die al twintig of wel veertig jaar geleden zijn gebeurd, maar al die tijd aan je blijven kleven? Voorvallen die de strafrechter misschien niet halen, maar toch je levensloop tekenen?
Er zijn genoeg argumenten tegen het oprakelen van het verleden. Zaken verjaren. Kom je dáár nu nog mee aanzetten? Het was zo lang geleden, het was zo onbeduidend, je kunt niet met de blik van nu het verleden inkijken en dan oordelen. In het nieuwe genre #MeToo-verhalen, die door media worden getaxeerd op bekendheid van de dader maal ernst van feiten minus verstreken jaren, zou dit verhaal de krant misschien niet eens meer halen.
Dat lintje maakte de gebeurtenissen van vroeger klein. Alsof ze er niet toe deden. Alsof er nooit wat was gebeurd
Maar wat als je dat nu wel doet? Als je wel spreekt over gebeurtenissen van lang geleden?
Dan blijkt dat de verhalen die nu in de media verschijnen over grensoverschrijdend gedrag op redacties, bij bedrijven, in de kunst, in de sport, bij de lezers ervan oud zeer oprakelen. Vage, vergrijsde herinneringen krijgen ineens scherpte en diepte. Verdriet dat niet verjaart.
En dan wordt ineens ook zichtbaar hoezeer het uitmaakt of je hardop zegt wat je is overkomen, en wat anderen daar dan mee doen.
NRC vroeg maanden geleden aan Phon van den Biesen om ook in gesprek te gaan over wat er gebeurd is. Na een ontmoeting op de redactie koos hij ervoor dat niet te doen, en nam hij een advocaat in de arm.
Een bont gezelschap
Marja Schouten paste goed bij het nieuwe, Amsterdamse advocatenkantoor Nieuwe Zijds. Het links-activistische kantoor had begin jaren tachtig een groep sterke karakters ingescheept. Er was daar Ties Prakken, een van de eerste vrouwelijke strafrechtadvocaten in Nederland en uitgesproken feminist. Ze zou later hoogleraar strafprocesrecht in Maastricht worden. Pieter Herman Bakker Schut, bekend om zijn verdediging van RAF-leden, was erbij gekomen, en Adèle van der Plas, die later de tot levenslang veroordeelde Koerd Hüseyin Baybasin zou verdedigen, centraal in de kwestie rond de in opspraak geraakte topambtenaar Joris Demmink. De internationaal bekende hoogleraar en jurist Hans Ulrich – ‘Ulli’ – Jessurun d’Oliveira kwam erbij, en mensen van het activistische Amsterdamse Advokatenkollektief. Allemaal figuren met sterke ideeën over maatschappij, macht en rechtspraak. Advocaten met geldingsdrang.
De clientèle van Nieuwe Zijds was net zo bont: krakers, feministen, milieuactivisten, asielzoekers, antimilitaristen en terrorismeverdachten. De sfeer was radicaal, principieel, avontuurlijk. Het was een „kookpot”, vertelt Ulli d’Oliveira, inmiddels 90 jaar. Iedereen werkte heel hard, en de druk om complexe zaken aan te gaan en grenzen in de rechtspraak te verleggen, was groot. „Wie niet buiten de lijntjes durfde te kleuren, redde het niet.”
Dat sprak Marja Schouten aan. Ze was opgeleid als criminoloog, lid van de vrouwenbeweging, groepsleider op de vrouwenafdeling van een Utrechtse tbs-kliniek. Al reizend had ze onderzoek gedaan naar het strafrecht in dictaturen en communistische regimes, en nu wilde ze de advocatuur in. In 1984 werd ze op 37-jarige leeftijd advocaat-stagiair bij Nieuwe Zijds.
De opzet van Nieuwe Zijds was die van een collectief, maar hiërarchie was er wel degelijk. De „dictatuur van structuurloosheid”, noemt Marja Schouten dat nu. Dat machtsverhoudingen niet helder zijn, betekent niet dat ze er niet zijn. Vergaderingen konden venijnig zijn. „Mensen die het altijd over hun eigen zaak hadden. Een sfeer van wie niet voor me is, is tegen mij. Iedereen moest hetzelfde vinden.” De politieke richting was uitgesproken links. „Sociaaldemocraat was het ergste scheldwoord dat we hadden.”
Geld was altijd een probleem. Ulli d’Oliveira: „We deden veel pro deo zaken en principiële zaken die weinig opleverden.” De bedrijfsvoering was ad hoc, rommelig. Marja Schouten herinnert zich nog hoe zij en een collega op dezelfde dag allebei een klinkende overwinning in hun eigen strafzaken behaalden. „Maar er stonden alleen bloemen voor haar. Ik was vergeten.” Op kantoor heerste vaak, zo herinnert Marja Schouten het zich, „een rotsfeer”.
Niet lang na de komst van Marja Schouten trok het kantoor begin 1985 de 32-jarige Phon van den Biesen als partner aan. Ties Prakken: „Hij kwam binnen als senior, had de reputatie van een ervaren, goeie sociaal advocaat.” Marja Schouten kende hem wel, haar ex had met hem gewerkt bij het Advokatenkollektief. Phon van den Biesen trok het zich aan dat advocatuur vooral voor bemiddelden beschikbaar was, niet voor de lagere sociale klasse die het hardst rechtsbescherming nodig hadden, bijvoorbeeld bij huurkwesties.
De eerste grote klus waar Phon van den Biesen zich bij Nieuwe Zijds mee bezig hield, trok meteen de aandacht. Dat was de stationering van kruisraketten met kernkoppen op Nederlandse bodem, een kwestie die had geleid tot grootschalige acties en massabetogingen. Hij had nog een klus: hij ging Marja Schouten begeleiden, zo herinnert zij het zich. Zoals dat hoort in de advocatuur, moest Marja Schouten een ‘patroon’ hebben, een ervaren advocaat die een stagiair opleidt en beoordeelt. Hij zou met haar optrekken in zaken, verslag doen van haar vorderingen én had als patroon een stem in haar beoordeling.
De vernedering op de trap
En zo kwam het dat Marja Schouten in 1985 haar patroon uit eten nam – volgens haar gebruikelijk voor stagiairs.
Veel van de omstandigheden zijn vage herinneringen. Was het een restaurant in de Jordaan? Was het in oktober? Maar dit weet ze nog heel scherp: hoe hij vroeg of hij haar nieuwe appartement mocht zien, aan de Haarlemmerstraat boven een elektriciteitszaak. Daar had ze daarvoor nog een housewarming gegeven, waar Phon van de Biesen niet bij was. Ze weet nog hoe ze samen op de steile trap belandden. Hoe hij, ineens, plots, zijn geslachtsdeel uit zijn broek haalde en naar haar toe draaide. „Vind je hem ook zo mooi?”, had hij gezegd. Hoe verbijsterd ze was, om in één seconde woest te worden. Ze wilde hem de trap af schoppen. „Maar ik dacht maar één ding: een noodweerexces zit er niet in. Als ik hem de trap af duw, heb ík een probleem. Niemand gaat me geloven.”
Hij drong niet verder aan, vertrok. Ze vertelde het niemand. Na een paar weken gebeurde er weer iets op kantoor. Er was wat met een pleitnota. Zij klopte bij hem aan, hij zat in telefonisch overleg. Ik kom zo bij je langs, zei hij. Ze deed haar deur open. Hij pakte haar beet, drukte haar tegen de muur. Ze wilde gillen, maar durfde niet.
Vanaf toen werd voor haar alles anders, vertelt ze. Ze durfde niet meer met hem in de lift. Ze was op haar hoede als ze aan het werk was. Ze werd onzeker, over haar werk, over haarzelf. Moeilijk te zeggen waar het door kwam. Misschien was het ook het feit dat iemand haar kon vernederen, en dat ze zich niet bij machte voelde daar iets tegen te doen.
Pas jaren na het voorval begon ze weleens over die ene avond, tegen vrienden en collega’s, van wie NRC er meerdere sprak. Ze maakte er vooral harde grappen over.
Haar carrière in de advocatuur verliep niet gemakkelijk. De drugszaken die ze deed begonnen op haar te drukken, ze vond het moeilijk haar ambitieuze, succesvolle collega’s bij te benen, en ze voelde zich niet op haar gemak op kantoor, waar alles – politieke zaken, familie, onderlinge relaties – door elkaar liep. Binnen de onduidelijke hiërarchie op kantoor ontstonden ook andersoortige verhoudingen. Pieter Herman Bakker Schut was verliefd geworden op Adèle van der Plas. Marja Schouten was zelf een relatie aangegaan met Ulli d’Oliveira, die getrouwd was met Ties Prakken, die dat accepteerde.
De drugszaken die ze deed begonnen op haar te drukken, ze vond het moeilijk haar ambitieuze, succesvolle collega’s bij te benen, en ze voelde zich niet op haar gemak op kantoor, waar alles – politieke zaken, familie, onderlinge relaties – door elkaar liep
Na een paar jaar ging ze weg en begon met een aantal advocaten een eigen kantoor, Schouten & Canalis, waarin ze de belangen van kunstenaars behartigde. Nadat ze op de fiets werd geschept door een auto en letsel aan haar hoofd opliep, moest ze in 2001 stoppen.
De carrière van Phon van den Biesen ging daarentegen als een speer. Zijn eerste milieuzaak, stortingen van vervuild bagger, had meteen grote impact. Milieuorganisaties konden vanaf dat moment naar de rechter om hun doelen na te streven – een uitspraak die de Urgenda-zaak nu mogelijk maakt en Milieudefensie in staat stelt tegen Shell te procederen. Hij deed grote zaken tegen Schiphol, een spraakmakende zaak tegen de Nederlandse Staat om te verhinderen dat Nederland mee zou doen aan de Eerste Golfoorlog. Hij procedeerde tegen genetische manipulatie, kernenergie, kernproeven, tegen onterecht gebruik van milieukeurmerken, en vóór toegang tot betaalbare rechtshulp.
Het kantoor veranderde
Toen de 35-jarige advocaat en rechtsfilosoof Britta Böhler in 1995 overstapte van het commerciële kantoor Loeff Claeys Verbeke naar het kantoor van Ties Prakken, was er werk aan de winkel. De chaotische bedrijfsvoering van Van den Biesen, Prakken en Böhler – het kantoor zette meteen haar naam op de gevel – moest gemoderniseerd.
De gedachte was dat maatschappelijke betrokkenheid best kan samengaan met geld verdienen. Britta Böhler, die bekend zou worden met het verdedigen van PKK-leider Abdullah Öcelan, kreeg daarin een centrale rol.
Op de Nieuwe Herengracht, waar het kantoor inmiddels naartoe was verhuisd, kwam een mooi aangeklede, neutrale spreekkamer met bloemen op tafel. Er kwam briefpapier met een blauw logo. Een uniform lettertype. Een bedrijfsbrochure. Een kop koffie voor klanten die binnenkwamen. Of de advocaten niet meer in een vaal T-shirt naar kantoor wilden komen. Britta Böhler, nu hoogleraar en lid van het College voor de Rechten van de Mens, vertelt erover aan de telefoon. „Ja dat klinkt nu allemaal belachelijk, maar toen was dat een nieuwe insteek. Als je een andere clientèle wil, moet je niet de uitstraling hebben van een krakerskamp.”
Britta Böhler (hier in 2007) stapte in 1995 over naar het kantoor.
Foto Evert Elzinga / ANP
Ook verliet het kantoor de strikte lijn van de vroege jaren, waarin het geen kapitalisten wilde vertegenwoordigen, alleen werknemers, geen verhuurders, maar alleen huurders. Er kwamen advocaten in loondienst. Onderlinge liefdesrelaties waren er toen al minder, herinnert Britta Böhler zich. Alleen zijzelf had er één, haar toenmalige echtgenoot kwam later ook op het kantoor werken.
Wat niet veranderde, was het aandeel en de inbreng van vrouwen. Daar was het kantoor altijd al heel progressief in. Voor seksistische grappen of ronkende voetbalvergelijkingen was weinig plaats. Britta Böhler: „Dat kwam door Ties Prakken. Zij is een echte feminist. Ties liet zich de mond niet snoeren.”
Dit kón niet
In dat kantoor kwam in 2000 de 30-jarige, veelbelovende advocaat-stagiair Liesbeth Zegveld binnen. Ze had aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam net een proefschrift over de aansprakelijkheid van gewapende oppositiegroepen in onder meer Afghanistan en Kosovo afgeleverd – cum laude – en ze had er zin in. Ze wilde een praktijk opbouwen in internationaal oorlogsrecht en slachtoffers van oorlogsgeweld bijstaan. Zegveld was niet iemand die wetboeken uit haar hoofd leerde, maar complexe zaken creatief en onconventioneel aanpakte.
Strafrechtadvocaat Britta Böhler werd haar patroon, maar de interesses van Zegveld lagen dichter bij die van Phon van den Biesen. Het lag voor de hand dat de twee gingen samenwerken.
Het was na de verhuizing naar een nieuw kantoor aan de Keizersgracht dat Britta Böhler Liesbeth Zegveld over haar toeren zag. Zij had ruzie met Phon van den Biesen, weet ze nog. Het ging over iets juridisch inhoudelijks. „Maar ik begreep het niet, er speelde meer.”
Dit is hoe Britta Böhler het zich herinnert. Ze ging naar de kamer van Liesbeth Zegveld en vroeg haar: waar gaat dit nou over? Wat speelt er toch? „Liesbeth ging draaien, letterlijk en figuurlijk, en toen kwam het hoge woord eruit. Dat hij z’n handen niet thuis kon houden. Ze vertelde dat ze ’s avonds een keer moest werken, dat was nog in het oude pand. Dat hij toen naar haar kamer op de zolder kwam, dat hij haar had geprobeerd te zoenen of aan te raken. Dat dat niet de enige keer was, dat er een aantal van die incidenten waren.” Liesbeth Zegveld had de gebeurtenissen maandenlang voor zich gehouden, zo bleek. „Ze was bang dat hij haar juridische standpunten niet wilde accepteren, omdat ze hem had afgewezen. En toen moest ze huilen en zei ze: ik begrijp dat ik weg moet.”
Ze had zich zo in de val gevoeld op die zolderkamer op kantoor
Liesbeth Zegveld herinnert zich de aanloop iets anders. Zij en Phon van den Biesen hadden ruzie, over een document in een internationale rechtszaak, en wie dat moest schrijven. Zij was toen naar Britta Böhler gestormd en had geroepen: „Sinds wanneer gaat hij over mijn tijd? En: hij kan zijn handen niet thuishouden!” Ze had het eruit geflapt, ze wilde het helemaal niet zeggen. Maar ze had zich zo in de val gevoeld op die zolderkamer op kantoor. En toen hij maanden later op een kerstborrel bij een van de maten thuis aan haar billen had gezeten, en had gezegd dat ze samen een heel leuke tijd gingen hebben, was ze bij thuiskomst huilend op haar hurken tegen de verwarming gaan zitten. Ze kón niet op dit kantoor zijn, wist ze, hier was geen plek voor haar. De volgende dag had ze haar moeder gebeld. Die had gezegd: „Het is duidelijk wie eruit vliegt, en dat ben jij.”
Over wat er daarna gebeurde, zijn de twee het weer eens. Britta Böhler deed de deur dicht en hoorde Liesbeth Zegveld uit. Daarna stuurde ze haar naar huis. Wat Liesbeth Zegveld niet wist, is dat Britta Böhler meteen de maatschap bijeenriep, zonder Phon van den Biesen. Ze spraken af bij café Het Molenpad in de buurt, en daarna nog een keer. En toen besloot de maatschap: Phon van den Biesen moest eruit. Britta Böhler: „Dit gedrag kón niet.”
Geen ruchtbaarheid
Er was nog een reden dat Britta Böhler meteen in actie kwam. Phon van den Biesen had zich ook bij háár misdragen. „Buiten kantoortijd, op feestjes en etentjes, ging hij te dichtbij zitten, beetje aanraken, je diep in de ogen kijken. Flikker op, zei ik dan. Daarmee was de kous af, al vond ik het vervelend en wilde ik niet meer naast hem zitten. Wat ik mezelf nu verwijt is dat ik toen nooit heb bedacht dat als hij dat bij mij deed, hij dat misschien ook wel bij anderen zou doen.”
Toen Britta Böhler na het gesprek met Liesbeth Zegveld ging rondvragen op kantoor, hoorde ze van nóg twee vrouwen op kantoor die meermaals door hem waren lastiggevallen. Het ging om ongevraagd betasten, proberen te zoenen, te dichtbij komen. Meerdere bronnen bevestigen dit aan NRC. Britta Böhler: „Niet dat dat uitmaakte voor mijn beslissing. Eén graai in de kas is genoeg om iemand weg te sturen. Maar het hielp wel in mijn overtuiging.”
Phon van den Biesen vertrok met een verklaring dat hij en het kantoor andere opvattingen hadden over het te voeren beleid. Het was een verzoek waar Britta Böhler zich toen in kon vinden. Liesbeth Zegveld wilde geen ruchtbaarheid, sommige maten wilden geen „trap na” geven. Maar ze kijkt er nu met gemengde gevoelens op terug. „Je kunt anderen dan ook niet waarschuwen.”
De onderscheiding
Het nieuws kwam niet naar buiten. En zo kon het dat Liesbeth Zegveld op 1 februari 2021 het verzoek kreeg om een lintje te steunen voor Phon van den Biesen. Het verzoek kwam van een vriendin van hem die een onderscheiding wilde organiseren voor de advocaat die haar persoonlijk in een moeilijke periode had bijgestaan. Daarvoor moest ze steunbetuigingen aandragen bij de Kanselarij der Nederlandse Orden.
Adèle van der Plas weet nog dat de vrouw haar vroeg waar dat nijdige antwoord van Liesbeth Zegveld eigenlijk op sloeg. „Iets met harrasment”, had Adèle van der Plas geantwoord, intimidatie, daar had ze geruchten over gehoord.
De vrouw wil niet in de krant reageren. Feit is dat ze de steunbetuigingen die ze ontvangen had doorgaf aan een ander, die de aanvraag afrondde. Wat ze daarbij over Liesbeth Zegveld vertelde, is onduidelijk.
Foto Frank Ruiter
Voor anderen was het gedrag richting Liesbeth Zegveld ook geen reden om steun voor het lintje in te trekken. Ties Prakken gaf een steunbetuiging af, vertelt ze. „Ik kon het persoonlijk niet goed met hem vinden, maar ik vond hem een heel goeie advocaat.” Ulli d’Oliveira, wiens naam naast de hare staat in de hal van het kantoor, was op de uitreiking van het lintje. Hij ziet de onderscheiding voor Phon van den Biesen als een prijs voor zijn verdiensten als advocaat, los van zijn leven. „Het is praktisch gesproken niet te doen om bij de jaarlijkse lintjesregen 3.500 levens door te lichten op lijken in de morele kast”, zegt hij. „We eren ook kunstenaars om hun werk, niet om hun moraliteit. We lezen de werken van de antisemiet Céline, waarderen het werk van de seksist Picasso. En wat weten we van de levenswandel van Homerus?”
Op 18 september 2022 werd Phon van den Biesen, tot zijn eigen verrassing, benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
Dat lintje bleek de trigger.
Marja Schouten begon ineens over het voorval te praten. Tegen haar partner, tegen vrienden, tegen iedereen die het wilde horen, zei ze: „Dat lintje, dat moet terug.”
En zo raakte ze in gesprek met Liesbeth Zegveld. Samen tikten ze een brief, die NRC zag, waarin ze de kanselarij vroegen „met klem de zaak te heroverwegen en Van den Biesen het lintje te ontnemen” – die ze vervolgens niet opstuurden. Ze maakten weinig kans, vreesden ze. De ontvanger moet dan wel van onbesproken gedrag zijn, eenmaal uitgereikt komt een onderscheiding zelden terug. „Er is te weinig jurisprudentie.”
Parallellen met NOS Sport
Liesbeth Zegveld (53), Britta Böhler (63) en Marja Schouten (76) werkten op hetzelfde kantoor, en hadden vergelijkbare ervaringen. Toch pakten de gebeurtenissen voor alle drie heel anders uit. Andere positie in het bedrijf, ander karakter, andere tijd. Hoe kijken zij er nu, na al die jaren op terug?
Liesbeth Zegveld brandt los, voor ze goed en wel op een stoel zit. Ze springt van de ene naar de andere gedachte, sneller dan ze praat. Het is in het voorjaar en in de Volkskrant is dan net een artikel verschenen over het giftige klimaat bij NOS Sport. Ze maakt zich kwaad over de rol van presentator Tom Egbers, die een affaire begon met een jonge medewerker.
Het stuk en het interview dat Egbers daarna op televisie gaf, legt haarscherp parallellen bloot, vindt ze. „Egbers zei: ik vond haar zo leuk. Want ze was zo ontzettend slim. En zo’n aanvulling op het team. Dat was precies hoe Phon zich naar mij opstelde. ‘Jij en ik gaan het helemaal regelen samen’. Misschien was ik voor hem ook wel een bedreiging. Dat hij even wilde laten zien wie hier de baas was. En dat doen we met mijn handjes.”
Dat machtsvertoon was precies wat haar opbrak, zegt ze, en de reden dat ze destijds haar mond opendeed. Omdat het ondermijnend was. „Je kunt in een vergadering niet opstaan tegen iemand die jou in het kopieerhok betast.”
Liesbeth Zegveld wist niet wat de gevolgen zouden zijn als ze over de gebeurtenissen zou vertellen. Haar moeder had haar niet voor niets gewaarschuwd: straks lig jij eruit. „Maar je kunt niet tot wasdom komen als je onder de duim gehouden wordt. En dan heb ik liever gedonder, dan dat ik onder de tafel moet zitten. Als ik niks had gezegd, was er niks gebeurd.”
Zegveld denkt dat de professionalisering van het kantoor de loop der gebeurtenissen heeft bepaald. Het kantoor werd groter, met de loonschalen kwam de verantwoordelijkheid. Er kwam een structuur om iemand aan te spreken op fout gedrag. Het feit dat Britta Böhler daadwerkelijk opstond voor haar, heeft een wereld van verschil gemaakt. „Zonder Britta had ik het niet gered.”
Je kunt in een vergadering niet opstaan tegen iemand die jou in het kopieerhok betast
Liesbeth Zegveld (53)
Na het gedwongen vertrek van Phon van den Biesen heeft Liesbeth Zegveld zich vol op haar werk gestort. „Je hebt een schuld in te lossen voor de eeuwigheid. Door mijn toedoen moest die man, die veel geld binnenbracht, weg. De naam van het kantoor veranderde, er moest nieuw briefpapier komen, nieuwe visitekaartjes, de secretaresses die de telefoon opnamen, moesten oefenen. „Je denkt: hoe kan ik dat gat vullen? Verdien ik dit? Ik ben heel hard gaan werken om het waar te maken.”
Het gaat bij dit soort gedrag altijd om macht, zegt Britta Böhler, het is dominant gedrag. Ze belt vanuit Duitsland, waar ze nu woont. Ze formuleert trefzeker, iemand die snel stelling neemt, ook als het gevoelige kwesties betreft. Over haar ervaring met Phon van den Biesen zegt ze: „Ik was gewoon partner. Als hij iets zou doen, had ik ’m een klap op zijn bek gegeven. Ik was niet in loondienst. Maar nu ging het om een ondergeschikte, en dan is het machtsmisbruik.” Ze vindt machtsmisbruik „diep verwerpelijk”, zegt ze. „Dat zit heel diep.” Ze vond het ook makkelijker om voor een ander op te komen dan voor zichzelf. „Gek hè? Voor jezelf denk je toch: was het zo erg? Of: heb ik de verkeerde blouse aangetrokken? Heb ik te veel zitten flirten? Al die bullshit die je over jezelf vertelt.”
En Marja Schouten? Had zij een kans gehad als ze haar mond had opengedaan? Bij haar thuis aan de keukentafel lacht ze pijnlijke vragen het liefst met grappen weg, al kan ze ook plotseling verdrietig worden. „Ik denk het niet”, zegt ze. Veertig jaar geleden waren de verhoudingen op het kantoor anders, bij wie had ze zich moeten melden? Wie stond er achter wie? „Phon maakte net naam met de kruisraketten, hij was een aanwinst voor kantoor”, redeneerde ze. Zij was een stagiair. Ze maakte een kille bedrijfsmatige calculatie. „Wie van ons is er het meeste waard?”
Ons kent ons
Deze zomer werd Marja Schouten door precies datzelfde gevoel overvallen, toen ze binnenstapte bij tennisclub Festina in het Vondelpark waar ze lid is. Alsof de tijd volledig stil had gestaan, alles nog hetzelfde was.
Veel advocaten en rechters van haar generatie spelen regelmatig een potje bij de besloten tennisclub, en borrelen daarna met z’n allen bij het clubhuis. Ons kent ons. Toen de krant voor de zomer contact zocht met Phon van den Biesen, kwam er als antwoord een scherpe brief van een advocaat die hij in de arm had genomen. Die advocaat speelde ook bij Festina. Marja Schouten raakte in paniek op de tennisbaan. „Opeens had ik het gevoel dat m’n tennismaatjes de baan overschoten als ze me zagen, me geen gedag meer zeiden. Kiezen ze voor mij of voor Phon? Ik weet niet eens of het waar was, maar ik kon er niet van slapen.” Ze is onthutst over hoeveel de gebeurtenissen haar nog doen na bijna veertig jaar. „Je blijft maar denken: wat heb ik fout gedaan?”
In de afgelopen veertig jaar is de tolerantie voor opdringerig gedrag en ongewenste betastingen extreem verschoven, reflecteert Adèle van der Plas, die er in de beginjaren op kantoor bij was. „Als mannen vroeger iets deden, dan had je er even last van en ging je onder de douche. Mijn eigen promotor wilde me ook een kus geven, de gedachte was destijds toch dat zoiets wel kon. Hoe het kantoor van Böhler handelde, was voor mij echt bijzonder. Daarvoor was het toch: hou Phon op afstand als-ie gedronken heeft. Maar op dat kantoor pikten de meiden het kennelijk niet meer.” Ze heeft Phon van den Biesen altijd gewaardeerd als kantoorgenoot en advocaat, benadrukt ze.
Je blijft maar denken: wat heb ik fout gedaan?
Marja Schouten (76)
Adèle van der Plas, nu 73 jaar, vindt de generatie van nu wel weer héél gevoelig. „Jongere vrouwen voelen zich veel sneller aangevallen op seksueel gebied. Ik had een huurster, uit het buitenland, die een fietscursus deed. De cursusleider hielp haar even met een hand op haar rug. Nou, ze wou het meteen bij de politie melden.”
Nu moet iedereen zich opnieuw tot oude feiten leren verhouden. Ook Phon van den Biesen. Hij wilde niet in gesprek met NRC en ook niet inhoudelijk op vragen reageren, maar stuurt wel een verklaring via zijn advocaat. „Het van mij geschetste beeld grijpt mij erg aan”, schrijft hij. „Het gaat om gebeurtenissen van bijna veertig jaar en ruim twintig jaar geleden. Daarom heb ik niet overal een (scherpe) herinnering aan, en wat ik mij herinner komt niet steeds overeen met die van de andere betrokkenen. Belangrijker is dat ik mij bij verschillende gelegenheden grensoverschrijdend heb gedragen. Dat spijt mij zeer. Ik vind het heel naar dat er mensen zijn die door mijn toedoen met pijnlijke herinneringen rondlopen. Daarvoor zal ik hen persoonlijk mijn excuses aanbieden, al besef ik dat ik daarmee de pijn niet kan wegnemen. Daarnaast heb ik stappen gezet om het effect van mijn handelen destijds beter te begrijpen en daar lering uit te trekken.”
Britta Böhler zou het met de kennis van nu anders aanpakken. „Ik had toen helemaal geen woorden voor wat er gebeurde”, zegt ze. „Vroeger dacht ik: ik stuur degene weg die het probleem veroorzaakt, en dan is het opgelost. Maar nu hebben we begrippen als ‘sociale veiligheid’, ‘grensoverschrijdend gedrag’ en ‘veilige werksfeer’. Nu denk ik: hoe kon het eigenlijk gebeuren dat dit in stilte plaatsvond op ons kantoor, bij meerdere mensen? Welke structuren lagen daaraan ten grondslag? Hoe had ik die cultuur kunnen veranderen? Die taal had ik toen niet. En nu weet ik dat het met iemand wegsturen niet is opgelost.”
Nu denk ik: hoe kon het eigenlijk gebeuren dat dit in stilte plaatsvond op ons kantoor, bij meerdere mensen?
Britta Böhler (63)
Liesbeth Zegveld is met de tijd en met de leeftijd van gedachten veranderd. Ze vindt nu dat ze de gebeurtenissen van twintig jaar geleden te klein heeft gemaakt. In Het Financieele Dagblad had ze het vorig jaar nog een „MeToo-dingetje” genoemd, zonder in detail te treden. „Ik had het weggemoffeld. Maar het was niet klein, het was groot. Ik heb de impact, of de potentiële impact, onderschat.” En al is de tolerantie voor bepaald gedrag in de maatschappij misschien afgenomen, dat gedrag zelf is niet weg, ziet ze. „Ik heb twee dochters, van wie er één rechten studeert. ‘Mama’, zegt zij, ‘het gebeurt nog steeds en vrouwen zeggen nog steeds niks’.”
Reageren? Stuur een e-mail naar [email protected]