N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Prehistorie Al zo’n zesduizend jaar geleden waren in Zuid-Limburg mijnwerkers actief. Een poging om de vuursteenmijnen open te houden leverde veel vragen op over dit prehistorische wingebied.
Vuursteen winnen lijkt al moeilijk genoeg in de 76 prehistorische mijntjes die in het Limburgse Rijckholt te bekijken zijn. Schachten gaan tot zestien meter diep, de nauwe gangen van daaruit vier tot vijf meter ver. Daarin lagen de ‘mijnwerkers’ van pakweg zesduizend jaar geleden – waarschijnlijk op hun zij – geduldig te hakken. Hun gereedschap: hertshoorn, dierenbotten als schouderbladen en middenvoetsbeentjes en eerder gewonnen vuursteen.
Alles moest waarschijnlijk gebeuren met wat er onder de grond nog aan daglicht wist door te dringen. Waarschijnlijk, maar nu lopend onderzoek levert misschien nieuwe inzichten op. Bij recent herstel en aanpassing van deze in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw blootgelegde prehistorische mijntjes is een origineel kruipvloertje ontdekt. „Als daar houtskoolresten op zouden zitten, verandert dat de nu levende ideeën natuurlijk”, zegt Joris Brattinga, archeoloog en projectleider bij Archol, het aan de Universiteit Leiden verbonden bureau dat het proces begeleidde.
Het was misschien niet enorm grootschalig, maar wel goed georganiseerd, procesmatig en met medewerkers met hun specialismen
Joep Orbons archeoloog
Het recente herstelwerk in de gangen leverde meer onderzoeksvragen op. Want mogelijk bleef het ondergronds niet bij winnen alleen. In de gangen en onder in de schachten zijn namelijk ook resten gevonden die wijzen op bewerking van gewonnen vuursteen en gereedschappen onder de grond. „Zo’n halve eeuw geleden heeft niemand daarnaar gekeken”, vertelt Joep Orbons, archeoloog en voorzitter van de Stichting Ir. D.C. van Schaïk, die de mijnen beheert. „Het is voorstelbaar dat er in de mijn bewerkt werd: de eerste overbodige ballast verwijderen omdat het naar boven brengen van gewonnen steen al werk genoeg was. En het mijngereedschap aanscherpen, zodat je beneden kon doorwerken.”
Bovengronds in een kuil, die archeologen het Grand Atelier hebben genoemd, maakten de mensen indertijd van de gewonnen steen een halffabrikaat. De plek is nog steeds makkelijk te herkennen in het Savelsbos, met zijn rijkdom aan flora en fauna een van de mooiste stukjes natuur in Nederland. In de kuil wemelt het van de vuursteenresten. De halffabricaten vonden hun weg in een groot gebied. Vuursteen uit Rijckholt is teruggevonden tot in Noord-Duitsland en tot aan de Bodensee op de grens van Duitsland met Zwitserland. Het materiaal, harder dan steen en scherper dan glas, leende zich perfect voor gereedschap en wapens.
Op industriële schaal
In totaal liggen op een gebied van ongeveer twaalf hectare waarschijnlijk twee- tot vierduizend vuursteenmijntjes. Mag het om die reden Nederlands eerste economische activiteit op industriële schaal worden genoemd? Orbons vindt van wel. „Het was misschien niet enorm grootschalig, maar wel goed georganiseerd, procesmatig en met medewerkers met hun specialismen.”
Fred Brounen, adviseur bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, vindt de term ‘industrieel’ niet op zijn plaats. „Er was geen gespecialiseerde club mensen die niets anders deed. Het was een vroege landbouwsamenleving, enigszins vergelijkbaar met wat nu nog bij Papoea’s op Nieuw-Guinea is te vinden. Vuursteenwinning was iets voor erbij als landbouw en andere zaken even minder aandacht vergden. Een paar duizend mijntjes in meer dan duizend jaar zegt iets over de beperkte schaal.”
Niet ver van het Grand Atelier is te zien hoe zo’n zesduizend jaar geleden werd gewerkt. Daar ligt de toegang tot een lange gang. Achter een ijzeren deur is de aanblik op het eerste gezicht weinig spectaculair: 130 meter aan betonwand aan beide zijden. Een reeks kleine vensters bood tot voor kort de enige kijk op de 76 mijntjes die eerder werden blootgelegd.
De Groningse archeologieprofessor Tjalling Waterbolk (1924-2020) lukte dat pas nadat hij de kennis en kunde had ingeroepen van ervaren mijnwerkers, destijds volop aanwezig in Zuid-Limburg. Acht jaar kostte de aanleg van de gang. Vrijwilligers verrichtten de klus elke vrijdag van zeven uur ’s avonds tot drie uur ’s nachts. Het werk was niet zonder gevaren. Zusters in een nabijgelegen klooster baden voor hun behouden terugkeer.
Sluiten voor publiek
Deze gang ontsloot Rijckholt als archeologische toplocatie. Met mijnen in België, Polen en Engeland is het een van de mooiste. De mijntjes zijn bovendien uitzonderlijk goed te bezichtigen voor zowel onderzoekers als publiek.
Met die luxe leek het zeven jaar geleden bijna gedaan. De helft van het jaar was de vuursteenmijn in Rijckholt al dicht. In de koudste zes maanden vertoeven er beschermde vleermuizen. Maar opeens leek de toegang voor de mens in de overige maanden ook eindig. Exploitant Staatsbosbeheer liet weten dat de zo’n halve eeuw eerder aangebrachte stutten begonnen te slijten en dat geld voor herstel voorlopig ontbrak. De mijn zou in 2017 sluiten voor publiek.
De vuursteenmijn is uniek voor Nederland en voor Europa
Fred Brounen Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Erfgoedadviseur Brounen vond dat onverteerbaar. „En met mij eigenlijk iedereen die de archeologie een warm hart toedraagt. De vuursteenmijn is uniek voor Nederland en voor Europa. Die moest openblijven voor onderzoekers en publiek.” Maar ja, Brounen wist hoe lastig het kon worden. „Natuur is aaibaar. Archeologie een stuk minder.”
Toch lukte het om bij diverse overheden financiële middelen te vinden. Het beheer ging over van Staatsbosbeheer naar de Stichting Ir. D.C. van Schaïk, die zich met 35 vrijwilligers inspant voor behoud en toegankelijkheid van kalksteengroeven en vuursteenmijnen in het Limburgse Mergelland. Tegelijk met het herstel werd een aantal nieuwe, korte zijgangen gecreëerd. Die geven een blik van honderdtachtig graden op het ondergrondse werklandschap. Je staat er zo’n beetje middenin. De vuursteenwinning is voorstelbaarder dan ooit.
Tropische zeeën
Vuursteen is alleen terug te vinden in kalksteen. Het ontstond zo’n honderd miljoen tot 65 miljoen jaar geleden, toen op de plek van het huidige Limburg tropische zeeën waren te vinden. In gangetjes, die door kreeftjes en andere dieren waren gegraven, vond een chemische reactie plaats tussen kalk en kiezelzuur die leidde tot de vorming van vuursteen. 26 verschillende lagen zijn bij Rijckholt in de bodem te vinden. De ‘mijnwerkers’ van het neolithicum wisten dat ze de tiende laag van onderen moesten hebben. Daar zat de allerbeste vuursteen.
De belangstelling voor het duizenden jaren oude winningsgebied ontstond in de jaren tachtig van de negentiende eeuw. Marcel de Puydt, een Luikse jurist met veel interesse in archeologie, zag vanuit de trein hellingen liggen die leken op vindplaatsen van vuursteenmijnen in België. Een wandeling in het Savelsbos korte tijd later bevestigde zijn vermoedens. Hij vond direct ruwe en bewerkte vuurstenen op en langs de paden.
Na het pionierswerk van De Puydt volgden in de loop van de twintigste eeuw verschillende onderzoeken. De toen behoorlijk dominante rooms-katholieke kerk als instituut moest er niet veel van hebben. Die liet de geschiedenis liever beginnen met de Romeinen of, nog beter, met de eerste christenen. Kloosterordes hadden vaak een meer open blik. Paters Dominicanen uit Rijckholt gingen van 1928 tot 1932 zelf op zoek naar vuursteenmijnen. In hun voormalige klooster is na het recente herstel en de aanpassing van de gang een klein infocentrum ingericht.
De werkzaamheden van de afgelopen tijd boden nieuwe mogelijkheden om de nodige geschiedenis terug te halen. „Van zesduizend tot zestig jaar geleden”, zegt archeoloog Orbons. „Want er is nu niet alleen gekeken naar de prehistorie maar ook naar de manier van onderzoek van zestig jaar geleden. Noem het archeologie van de archeologie. Waar keek men naar en wat bleef onbestudeerd?”
Behoorlijk onnauwkeurig
Voor toen was sprake van „een innovatieve aanpak”, benadrukt Brounen. „Uit andere landen kwamen mensen kijken hoe ze het in Rijckholt gedaan hadden met één langgerekte holte in de kalksteen.”
Dat neemt niet weg dat wetenschappelijke inzichten en technieken zich ontwikkelden. Orbons: „Metingen waren in huidige ogen behoorlijk onnauwkeurig. Die zijn nu opnieuw gedaan. Fotogrammetrie maakt het bovendien mogelijk om duizenden beelden samen te voegen tot één bruikbaar 3D-model van de mijnen. Daardoor kun je ze onderzoeken zonder ze te betreden.”
Opgraven is in principe vernietigen. Je verstoort het bodemarchief
Fred Brounen Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
De stichting droomt na alles wat de afgelopen jaren extra is blootgelegd van een grootschalig vervolg. Orbons: „De bestaande gang uit de jaren zestig en zeventig loopt van oost naar west. Met een gang van noord naar zuid zou je nog een mooie dwarsdoorsnede kunnen maken. Zo’n driehonderd meter scheiden de zuidkant van het winningsgebied van de Schone Grub, een droogdal aan de noordkant, waar het ooit allemaal begonnen moet zijn met dagbouw. Waarschijnlijk levert het veel informatie op over de ontwikkeling van de vuursteenmijnbouw en de bijbehorende technieken.”
Orbons ziet ook beren op de weg: „Zo’n grootschalige operatie krijg je in een Natura 2000-gebied niet zomaar voor elkaar. En zoals altijd bij archeologie vormt geld een probleem.”
Joris Brattinga van onderzoeksbureau Archol vindt de aanleg van zo’n gang een optie. „Met de juiste onderzoeksvragen en een goed plan vooraf kan het met toepassing van de modernste technieken een schat aan extra informatie opleveren.” Maar Brounen van de Rijksdienst is niet overtuigd van nut en noodzaak van een extra gang. „Eerst even pas op de plaats maken lijkt mij verstandiger. Kijk goed naar wat er nu aan informatie en materiaal verzameld is en wat voor onderzoeksvragen dat oplevert. Opgraven is in principe vernietigen. Je verstoort het bodemarchief. Dat moet je alleen bij uiterste noodzaak willen. En als het te doen is om meer kennis van de ontwikkeling van de vuursteenmijnbouw tijdens de jaren van activiteit zou je ook gericht proefonderzoek kunnen doen op een paar plekken.”