Het risico van absurdistisch taaltheater

Column Sommige stijlfiguren vrolijken de boel niet op, maar wakkeren polarisatie aan. Neem liever een voorbeeld aan de Britten, vindt Beatrice de Graaf.

Beatrice de Graaf

Ik wil het met u hebben over ‘het perverse landsbestuur’. Nee, niet over de inhoud van die uitspraak (recentelijk door een columnist in groot dagblad gebezigd), maar over de vorm. Eerder besprak ik al eens de toename van het gebruik van hyperbolen in ons publieke debat. Vandaar moeten we de stijlfiguur van de metonymia eens onder de loep nemen.

Een metonymia is een stijlfiguur waarin de aanduiding van iets, een object of concept, is vervangen door een woord dat nauw verwant is aan dat iets, of er een deel van belicht. Zo kun je bijvoorbeeld zeggen: ‘de burgemeester werd door de Kroon benoemd’. Er zijn vier verschillende soorten metonymia: een pars pro toto (de Kroon), een totum pro pars (‘Nederland won de cup’), een hypallage (‘warme bakker’) en een personificatie (‘het zonnetje lacht ons toe’).

Dat is allemaal goed en wel. De metonymia is een prima stijlfiguur die ons proza verlevendigt, bedoeld is om de verbeelding te prikkelen en waar ik niets op tegen heb. Toch is de metonymia in het hedendaagse politieke en publieke taalgebruik een risico geworden: het is immers een versimpeling en verkorting van de werkelijkheid. In het hedendaagse gepolariseerde publieke debat wordt de metonymia bovendien niet ingezet als speels ornamentje, om de boel een beetje op te vrolijken. Nee, het is een semantisch vehikel voor mobilisatie van sterke positieve en negatieve emoties rondom gevoelige politieke dossiers.

Overtreder en slachtoffer

Denk aan zinnen als ‘Rutte pakt de gewone man’: Rutte wordt hier persoonlijk neergezet als overtreder (hij ‘pakt’ immers zomaar iemand) en de gewone man is het slachtoffer. Of aan de zin hierboven waarin het ‘perverse landsbestuur’ wordt afgezet tegenover het ‘ooit gave land dat snakt naar welzijn’ (een knappe combinatie van hypallage en personificatie). In deze voorbeelden zijn alle emotionele en taalkundige remmen losgegooid, maar behalve insinuaties en verdachtmakingen wordt er niets feitelijk onderbouwd en er wordt weinig verluchtigd.

Aleksandra Salamurovic onderzocht in 2020 hoe metonymia gebruikt worden om de nationale of politieke identiteit van een land te versterken. Een natie is immers ‘een gemobiliseerd leger van metaforen, personificaties en metonymia’s’, die, als ze maar lang genoeg door een groep mensen worden gebruikt, een canonieke en bindende betekenis voor die groep krijgen. Maar als je dit toepast in extreem positieve of extreem negatieve zin, treedt er altijd een versimpeling op, die bestaande politieke problemen en polarisaties eerder verscherpt dan oplost.

Cameron Mozafari (2016) en Sara Ahmed (2004) stellen dat het inderdaad die arme metonymia zijn die mensen ertoe brengt hun politieke tegenstanders als vijanden te zien. Of het nu gaat om raciale discussies, genderdebatten of over het migratiedossier, met metonymia wordt de ander weggezet als crimineel, als ongedierte of zelfs als monster.

Politieke metonymia’s verluchtigen niet langer, ze verletterlijken en slaan plat. Nu is er in het publieke debat, zeker op de socials, sowieso een neiging alles snel letterlijk, persoonlijk en heel individueel op te nemen. Instrumentele argumenten (wat levert het eigenlijk op, die monarchie) worden al snel transactioneel: wat levert het mij op? Op die retorische vraag volgt uiteraard een negatief antwoord, wat vervolgens meteen wordt vertaald in simpele metonymia: het is een ‘pervers feestje’, dus ‘Nederland #draagtzwart’. Of nog erger, ze plaveien de weg naar complotten en bedreigingen (‘Het Bilderberg-Oranje-WEF-Rutte-kartel moet kapot’).

Moeten columnisten dan op metonymia-rantsoen worden gezet? Nee, want het kan ook anders. De afgelopen dagen was ik in het Verenigd Koninkrijk waar ze zich ook opmaken voor een k(r)oningsdag. Ook hier wervelen de hyperbolen en metonymia je om de oren, en natuurlijk zijn de Britten meesters in het opdissen van absurdistisch taaltheater – en zijn met hun ‘royal puns’ origineler dan hun Nederlandse collega’s.

De mooiste metaforen en metonymia werden evenwel door de Kroon zelf aangedragen. En door het eeuwenoude theater dat de kroningsceremonie zelf is (check de uitbarsting op Twitter nadat het Koninklijk Huis aankondigde dat Lord Peach tot drager van het Zwaard van Genade werd benoemd).

Eeuwenoude, gewortelde visie

Maar de allermooiste metonymia was de afbeelding op de kroningsuitnodiging, ontworpen door heraldisch kunstenaar Andrew Jamieson, in overleg met koning Charles zelf. Naast de geijkte wapenschilden van koning en koningin wemelt de uitnodiging van flora en fauna. Wat vooral opvalt is de grijnzende Green Man onder aan het plaatje. De Groene Man, afgebeeld als mannelijke (sater)kop met bladeren, werd al door de Kelten en Romeinen gebruikt en geldt als mythologische verbeelding van de energie van de aarde. Maar hij komt ook voor als Christuskop met doornenkroon, en in tal van kerken als reliëf afgebeeld, ook in Nederland.

Wat wil Charles hiermee zeggen, vroegen de Britten zich af. Is hij zelf die Green Man, en benoemt hij zichzelf tot Groene Milieukoning? Of is het juist als verbinding bedoeld, om gelovige en niet-gelovige Britten een eeuwenoude, gewortelde visie op een betere, groene toekomst voor te schotelen?

Zo bezien heeft koning Charles de metonymia pas echt goed begrepen. Niet alles moet instrumenteel en transactioneel gewogen worden. Metonymia’s mogen ook wel eens wijzen op het vervreemdende, het heilige, het rituele dat we nooit helemaal vangen, maar dat met de knipoog van de groene man ruimte schept voor verbeelding.

Beatrice de Graaf is hoogleraar geschiedenis van de internationale betrekkingen in Utrecht.