Natuurlijk, ’s lands schatkist heeft inkomsten nodig – en dus is het redelijk dat iedereen zijn steentje bijdraagt. Maar de belastingverhoging die nu aan de journalistiek wordt opgelegd, is buiten proportie. Met dit tarief loopt Nederland compleet uit de pas met de rest van Europa. Deze belasting kan met recht „de drukpers der drukpers” worden genoemd.
Waar komt bovenstaand citaat vandaan? Uit de advertentie wellicht die de Nederlands dagbladen deze week plaatsten om te protesteren tegen de voorgenomen verhoging van de btw op hun product van 9 naar 21 procent? Nee, dit is een hartenkreet uit het Algemeen Handelsblad van woensdag 30 november 1842. Steen des aanstoots was het dagbladzegel, een belasting die er tussen 1812 en 1869 voor zorgde dat journalistiek in Nederland alleen toegankelijk was voor mensen met een relatief hoog inkomen. Door op deze wijze de dagbladen klein te houden, smoorden opeenvolgende regeringen het geluid van hun critici.
Flexibel tarief
Nederland kende al enige tijd een vorm van belasting op kranten, maar het zegelrecht zoals dat vanaf 1812 gold, werd ingevoerd door Napoleon Bonaparte toen Nederland deel uitmaakte van zijn keizerrijk. Na Napoleons ondergang bij Waterloo besloot de nieuwe regering van koning Willem I de belasting te handhaven.
De persvrijheid werd de jure geregeld in de grondwet van 1815 en die van Thorbecke uit 1848, maar het dagbladzegel zorgde er de facto voor dat de journalistiek haar vleugels niet kon uitslaan. Te weinig mensen hadden het geld om zich de aanschaf van kranten te kunnen veroorloven, waardoor weinig ondernemers er heil in zagen een dagblad op poten te zetten.
De belasting op kranten bestond uit twee delen. Er werd een vast tarief geheven per advertentie en een flexibel tarief dat afhankelijk was van het formaat van het bedrukte papier gemeten in ‘palmen’ (vierkante decimeters). Hoe kleiner van formaat de krant, hoe goedkoper een dagblad dus was. Iedere exemplaar van een krant kende twee zegels: één stempel die op het blanco papier werd gezet als teken dat er belasting over betaald moest worden en een tweede stempel van de controleur die vaststelde dat dit gebeurd was. Joan Hemels berekende in zijn proefschrift De Nederlandse pers voor en na de afschaffing van het dagbladzegel in 1869 dat deze belasting tussen de 40 en 55 procent van het bedrag uitmaakte dat een lezer voor zijn krant betaalde. Geen btw dus van 21 procent, maar van 100.
De regering vond dat niet erg, in tegendeel. De belasting op kranten was voor de koning en zijn ministers zoiets als de accijns op jenever: een fiscale maatregel om een sociaal euvel te beteugelen. De consumptie van te veel alcohol kon leiden tot onwenselijk gedrag, maar dat gold ook voor de consumptie van te veel opruiende ideeën.
Dat sentiment leefde niet alleen onder politici. In de heftige polemieken die er werden gevoerd over de wenselijkheid van een stevige belasting op de krant, was de luidste conservatieve stem die van Izaäk Lion – een journalist nota bene. Hij had onder meer gewerkt als politiek redacteur van het Algemeen Handelsblad, de voorloper van NRC.
In een van zijn talrijke pamfletten tegen de vrije journalistiek schreef Lion: „In de handen van den brave is de drukpers de scherpe ploeg, die in den grond van het hart der volkeren de voren graaft tot opneming van zaden van bloei en veredeling. In de handen van den booze is de drukpers de onmeedogende sikkel, waardoor al wat goeds in het volkerenhart opgroeit, wordt weggemaaid, en de hark, die de kiemen van deugd en godsvrucht, van verlichting en zelfkennis onbarmhartiglijk uitroeit.”
Toch zouden Lion, de koning en de conservatieve politici uiteindelijk aan het kortste eind trekken, mede dankzij de inspanningen van het in 1867 opgerichte Anti-dagbladzegel-verbond. In haar proefschrift De afschaffers. Publieke opinie, organisatie en politiek in Nederland 1840-1880 beschrijft Maartje Janse hoe dit verbond deel uitmaakte van een trend van single-issue organisaties die streden voor de afschaffing van een maatschappelijk kwaad. Het Anti-dagbladzegel-verbond had nooit meer dan duizend leden, maar die maakten allemaal deel uit van de maatschappelijke elite en wisten daardoor binnen twee jaar resultaat te boeken.
Beroemd werd de lezing van de Nederlandse in Brussel werkzame journalist Maurits van Lee. Hij zei dat Nederlanders in België bekend stonden als „de Chinezen van Europa”, vanwege de achterlijke fiscale wetgeving op persgebied. Het dagbladzegel noemde hij een „accijns op gezond verstand”. Het was de taak van de pers om het beeld van de „altijd rooskleurigen bril” van de overheid te corrigeren, meende hij. Zo’n pers kon alleen bestaan als het dagbladzegel was afgeschaft. „Zoo zal eindelijk Noord-Nederland het wederzijdsch, onverbreekbaar, onloochenbaar verbond tusschen de Volksvertegenwoordiging en drukpers, die tweelingzusters derzelfder moeder, die twee ademhalingen van de groote ziel des volks, […] in het geweten der natie prenten.”
Op 13 maart 1869 bracht de liberale minister van Financiën Pieter van Bosse het wetsontwerp tot afschaffing van het dagbladzegel in de Tweede Kamer in stemming. Het werd met 41 tegen 31 stemmen aangenomen. De hoge verwachtingen die de afschaffers van deze wetswijziging hadden kwamen uit, concludeert Janse. Bestaande kranten verschenen frequenter, ze werden dikker, goedkoper en beter. Ook kwamen er nieuwe titels bij. „In combinatie met technische innovaties zorgde de afschaffing van het dagbladzegel voor het ontstaan van de moderne massapers.”