Een urinetestje van nog geen euro kan sterfte voorkomen onder patiënten met acuut hartfalen

cardiologie Een simpel urinetestje helpt patiënten met hartfalen sneller van overtollig vocht af. Het vergroot hun kans op overleven bij opname.

Het zoutgehalte in iemands urine zegt iets over de respons van de nieren op medicatie.
Het zoutgehalte in iemands urine zegt iets over de respons van de nieren op medicatie. Foto Getty Images

Door het zoutgehalte in de urine te meten en de plasmedicatie van patiënten met acuut hartfalen aan te passen, kunnen zij beter vocht kwijtraken. Ze overlijden minder vaak bij ziekenhuisopname en herstellen sneller dan patiënten zonder deze test. Het Universitair Medisch Centrum Groningen heeft de behandeling meteen ingevoerd.

Acuut hartfalen leidt in Nederland jaarlijks 30.000 keer tot ziekenhuisopname. Het hart pompt het bloed minder goed rond, waardoor patiënten veel vocht vasthouden, ook achter de longen, waardoor ze erg benauwd worden. De enige behandeling is symptoombestrijding: plasmedicatie om vocht kwijt te raken. „Maar bij de helft van de patiënten werkt dit niet goed, bijvoorbeeld doordat de nieren al gewend zijn aan medicatie en er alles aan doen zout vast te houden”, zegt UMCG-cardioloog Jozine ter Maaten. Zij leidde het onderzoek dat deze week in Nature verscheen.

Om de dosis plasmedicatie te bepalen werd tot nu toe bij de opname gekeken naar de nierfunctie en of een patiënt al plaspillen gebruikt. De balans is precair: een te hoge dosis kan de nieren beschadigen. Om te kunnen voorspellen hoe patiënten op medicatie reageren, ging Ter Maaten terug naar de basis. „In essentie werken medicijnen niet op vocht, maar zetten ze de nieren aan zout uit te scheiden: het vocht gaat vanzelf mee. Het zoutgehalte in de urine zegt dus iets over de respons van de nieren op de medicatie.”

‘Agressieve’ behandeling

Aan het onderzoek deden 310 patiënten mee. Verpleegkundigen namen bij de testgroep vanaf twee uur na het eerste infuus met plasmedicatie (bumetanide en furosemide) elke zes uur urine af – in plaats van na een dag te kijken of de patiënt is afgevallen. Als het lab een laag zoutgehalte vond (bij 85 procent) kregen patiënten meteen de „agressieve” behandeling: eerst een hogere dosis bumetanide/furosemide, en als dat onvoldoende werkte, een extra medicijn dat een ander deel van de nieren activeert.

„Opvallend was dat het per persoon sterk verschilde na hoeveel uur een zouttekort werd gemeten.” Niet alleen snel meten is dus belangrijk, ook vaker meten. In de controlegroep werd de medicatie soms ook verhoogd, maar meestal pas na een dag. „Het risico bestaat dat de nieren zich dan al hebben aangepast en ook niet meer goed reageren op een hogere dosis.”

De patiënten uit de ‘zoutgroep’ raakten sneller vocht kwijt en bleven gemiddeld een dag korter in het ziekenhuis (6 versus 7 in de controlegroep). En waar in de controlegroep 14 mensen van de 160 tijdens de opname overleden, waren dat er niet meer dan 2 van de 150 in de zoutgroep. „Belangrijk”, benadrukt Ter Maaten, „de nierfunctie ging niet achteruit. De behandeling is dus veilig.”

In het UMCG krijgen alle patiënten met hartfalen nu de zouttest. Ter Maaten verwacht dat andere ziekenhuizen snel zullen volgen. „De richtlijn was al om de respons op plasmedicatie sneller te meten. Nu hebben we ook de handvatten. En een simpel natriumtestje kost nog geen euro.”

Na een half jaar was er overigens geen effect meer te zien in de zoutgroep. „Deze groep was te klein om dat te meten.”