De nieuwe KNMI-directeur werkt al jaren op het snijvlak van rampen en klimaat

Maarten van Aalst heeft natuur- en sterrenkunde gestudeerd in Utrecht. „Ik voelde er weinig voor om mijn leven in een kantoortje aan de sterren te wijden.”


Foto Dieuwertje Bravenboer

Interview

Maarten van Aalst De nieuwe directeur van het KNMI ziet dat veel mensen de gevolgen van klimaatverandering onderschatten. Ondanks alles is hij „hoopvol”.

Nederland leek altijd een klassiek voorbeeld van een land dat zich relatief eenvoudig kon aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. „We hadden het geld, we hadden de technologie, we hadden de data op het gebied van klimaatverandering om te weten wat er moest gebeuren”, zegt Maarten van Aalst, de nieuwe directeur van het KNMI, aan de keukentafel in zijn huis in Utrecht.

„Dat was mijn beeld vijftien jaar geleden. Een paar jaar later moest ik dat verhaal veranderen. We dachten dat alleen de zeespiegelstijging de grote uitdaging was, maar de extreme afvoer van water vanuit de rivieren kwam daar bovenop. In 1995 zagen we al wat dat kan betekenen, en het risico is alleen maar toegenomen. Steeds hogere dijken zijn dan niet de oplossing. We hebben ook meer ruimte nodig om de waterpiek eraf te kunnen schaven.”

Van Aalst, die onlangs afscheid nam als directeur van het klimaatcentrum van het Internationale Rode Kruis, geldt wereldwijd als expert op het gebied van klimaatadaptatie. Al vanaf zijn allereerste klimaattop, in 2001 in Marrakesh, dacht Van Aalst na over wat overstromingen, droogte, stormvloeden en andere weersextremen zouden betekenen voor een samenleving die daar onvoldoende op is voorbereid. Terwijl de discussie destijds vooral ging over het voorkomen van klimaatverandering, werkte hij al aan beleid om landen weerbaarder te maken tegen onontkoombare gevolgen van de opwarming van de planeet.

Pieken en dalen in de waterafvoer

Op 1 februari, de dag van de herdenking van de Watersnoodramp, trad Van Aalst aan als hoofddirecteur van het KNMI, het meteorologisch instituut in De Bilt. „Het voelt een beetje als thuiskomen”, zegt hij, en niet alleen omdat hij nu op tien minuten fietsen van zijn werk woont. Kennis over de risico’s van de opwarming wordt ook voor Nederland steeds relevanter.

„Het klassieke Nederlandse succesverhaal over klimaatadaptatie, inclusief Ruimte voor de Rivier, heeft alweer een nieuwe wending genomen. We hebben niet meer alleen te maken met pieken in de waterafvoer, maar steeds vaker ook met droogte. Maatregelen om met het ene risico om te gaan, vergroten soms de kwetsbaarheid voor andere risico’s. Dat laat zien wat extremen kunnen doen, zelfs met een rijk land als Nederland. Het gaat om een afweging van risico’s. En daarmee ook om belangenafwegingen tussen gebruikersgroepen.”

Het is beter om op tijd in te spelen op de gevolgen van die veranderingen, dat is ook veiliger en goedkoper

Zie ook het recente rapport van het RIVM, met de waarschuwing dat er al in 2030 in Nederland drinkwatertekorten kunnen zijn. „Helemaal nieuw is die conclusie inderdaad niet. De afgelopen zomers moesten er in Nederland ook al keuzes worden gemaakt. Is het water beschikbaar voor de landbouw, of om voldoende door de rivieren te laten stromen zodat de scheepvaart kan doorgaan? Bij het KNMI proberen we de kennis over een steeds grilliger klimaat te integreren met de systeemveranderingen die hard nodig zijn. Het is beter om op tijd in te spelen op de gevolgen van die veranderingen, dat is ook veiliger en goedkoper.”

De klimaattop van november in Sharm-el-Sheikh was voor Van Aalst de laatste als directeur van het Rode Kruis-klimaatcentrum. Toen besloten rijke landen na jaren soebatten te gaan meebetalen aan wat loss and damage wordt genoemd, schade door klimaatverandering in arme landen die daar weinig aan hebben bijgedragen. Ontwikkelingslanden waren opgetogen over het succes, maar volgens Van Aalst is het niet meer dan „een doorbraakje”, het begin van jarenlange moeizame onderhandelingen.

Enorme schade in Pakistan

„Pakistan kan door deze beslissing niet ineens aanspraak maken op een financiële bijdrage voor de enorme overstromingsschade van vorig jaar, die mede werd veroorzaakt door klimaatverandering”, zegt Van Aalst. „Er komt een mondiaal schadefonds. Maar wie daar geld in gaat stoppen en hoeveel, en wie daar geld uit gaat krijgen en waarvoor, dat moet allemaal nog worden besloten.” En dat kan jaren duren. Ook over de 100 miljard dollar die kwetsbare landen vanaf 2020 zouden ontvangen om zich aan te passen wordt al sinds 2009 gesproken, en nog steeds komen rijke landen die belofte niet volledig na.

Dan kun je moeilijk zeggen: zoek het lekker zelf uit met je 100.000 inwoners

Van Aalst heeft natuur- en sterrenkunde gestudeerd in Utrecht. Hij wilde iets kwantitatiefs doen, waarbij hij zijn hersens flink kon aanscherpen. Maar, zegt hij, geklooi in laboratoria met schroefjes en veertjes, daar had ik niet zo’n zin in. Hij was meer geïnteresseerd in de conceptuele kant van de natuurkunde, en kwam zo bij astrofysica uit. Maar ondanks zijn fascinatie voor het intellectuele speurwerk miste hij relevantie. „Ik voelde er weinig voor om mijn leven in een kantoortje aan de sterren te wijden. Inmiddels had ik ook bijvakken gevolgd in meteorologie en oceanografie. Daar ontmoette ik onder anderen Paul Crutzen, die de Nobelprijs voor de scheikunde had gewonnen voor zijn bijdrage aan de ontdekking van het gat in de ozonlaag.”

Het was de tijd dat klimaatmodellen steeds meer complexiteit aankonden, met meer details, vertelt Van Aalst. „Vanuit de theoretische natuurkunde werd daarop weleens neergekeken. We waren niet op zoek naar een nieuwe bouwsteen van het heelal, maar pasten bestaande kennis toe op nieuwe systemen. Ik vond die complexiteit juist interessant van dingen die eigenlijk huis-tuin-en-keukenwetenschap zijn. En heel relevant.”

Armoede en gezondheid

Na zijn studie maakte Van Aalst deel uit van een geleidelijk groeiende groep wetenschappers met belangstelling voor de humanitaire kant van klimaatverandering. Zij onderzochten de risico’s van droogte, overstromingen en zeespiegelstijging voor kwetsbare groepen, de langeretermijneffecten van klimaatverandering op armoede, voedselzekerheid en gezondheid. En ze probeerden daarvoor oplossingen te bedenken.

Rond de eeuwwisseling was dat betrekkelijk nieuw. „Als de Wereldbank geld stak in een project werden allerlei risico’s in kaart gebracht”, vertelt Van Aalst. „Van veranderende marktomstandigheden en wisselkoersen tot politieke risico’s en sociale onrust. Maar klimaatverandering, of zelfs het risico op schade door extreem weer, zat daar nog niet bij. In 1999 schreef de Wereldbank een rapport over kleine eilandstaten in de Stille Oceaan. Daarin namen ze voor het eerst ook de risico’s mee die klimaatverandering voor de economie kon hebben. Een van die staatjes was Kiribati. Daar kon de potentiële klimaatschade door stormen en zeespiegelstijging oplopen tot 30 procent van de economie. Dan kun je moeilijk zeggen: heel vervelend dat jullie economie eraan kan gaan, maar zoek het lekker zelf uit met je 100.000 inwoners. Kiribati kon en wilde niet zoveel geld lenen om zich aan te passen. En dus was de vraag: wat dan?”

Meer dan alleen rampenbestrijding

Bij het Rode Kruis werkte Van Aalst op het snijvlak van rampen en klimaat. Het klimaatcentrum werd in 2002 opgericht en heette aanvankelijk Centre on Climate Change and Disaster Preparedness. Dat is later ingekort omdat steeds duidelijker werd dat klimaatverandering over veel meer ging dan alleen rampenbestrijding.

Van Aalst noemt Bangladesh als voorbeeld. „Vijftig jaar geleden kwamen bij de cycloon Bhola meer dan 300.000 mensen om het leven. In de zomer van 2020 raasde Amphan, een zeker zo sterke cycloon, over hetzelfde gebied en stierven er in Bangladesh en India slechts zo’n 120 mensen. Dat kwam door de combinatie van tijdig waarschuwen, voldoende schuilgelegenheden en zorgen dat mensen weten wat ze moeten doen. Dat was al een enorm succes. Maar tegelijk frustrerend: we redden wel levens, maar nog geen livelihoods. Sommigen zijn door Amphan alles kwijtgeraakt en nog volledig afhankelijk van anderen. Je moet dus ook nadenken over het veiligstellen van middelen van bestaan. Bijvoorbeeld door mensen vooraf geld te geven om hun koe of geit in veiligheid te brengen. Dit soort ‘anticiperende financiering’ is een grote transformatie.”

Een dijk kan contraproductief werken, een vals gevoel van veiligheid creëren

Is een dijk bouwen om schade te voorkomen dan niet nog beter? „Natuurlijk, maar pas op. Een dijk kan ook contraproductief werken, en bijvoorbeeld een vals gevoel van veiligheid creëren. Een nieuwe dijk trekt economische activiteiten aan, op een plek die relatief onveilig is – want daarom werd die dijk juist gebouwd. Als er dan een zwaardere storm langskomt dan waar de dijk op is berekend, in veel landen is dat een veel lager beschermingsniveau dan bij onze deltawerken, ontstaat er een nog veel grotere schade.”

Met de overstap van het Rode Kruis naar het KNMI heeft Van Aalst de wereld verruild voor Nederland – al is het verschil volgens hem veel minder groot dan het lijkt. „Ik zat bij het Rode Kruis om het KNMI-deel in te brengen. Bij het KNMI kan ik nu mijn Rode Kruis-ervaring toevoegen.” Nederland is geen Bangladesh, zegt hij. Maar in de zomer dat cycloon Amphan 123 slachtoffers maakte, stierven in Duitsland en België meer dan 200 mensen door overstromingen die ook Zuid-Limburg troffen.”

Volgens Van Aalst worden de veranderingen onderschat die ons in het klimaatsysteem nog te wachten staan.

Bij de jonge generatie zie ik een sterke motivatie om te veranderen

Het kwam niet als een verrassing, maar voor veel Nederlanders was het toch schrikken toen het KNMI vorige maand meldde dat de mondiale opwarming mogelijk al in 2033 de 1,5 graden passeert en dat Nederland zelfs nu al 2,3 graden warmer is dan begin vorige eeuw. „Het overschrijden van de doelen van het Parijsakkoord komt al heel dichtbij”, zegt hij.

Voor Nederland vertaalt zich dat behalve in meer extreme hitte mogelijk ook in meer extreme neerslag en verdere zeespiegelstijging. „Zelfs bij een meter zeespiegelstijging zullen we stuiten op de grenzen van de adaptatie, ook in Nederland”, aldus Van Aalst. „Die discussie is al een beetje begonnen met de laagstgelegen polders. Moet je daar nog wel bouwen? Niet eens omdat de veiligheid van nieuwe huizen op korte termijn in het geding zou zijn, maar omdat je die ruimte nodig kunt hebben als waterreservoir. Om de pieken op te vangen, of om water te bewaren voor droge tijden.”

Een grilliger klimaat

Dat een discussie over klimaatschade, zoals die in Sharm-el-Sheikh werd gevoerd, inmiddels hard nodig is, komt volgens Van Aalst ook doordat er onvoldoende is geïnvesteerd, niet alleen in het voorkomen van problemen door uitstoot te verminderen, maar ook in de aanpassing aan een grilliger klimaat. „Dan krijg je dus rampen, en als we zo doorgaan zal dat veel vaker gebeuren.”

Maakt hem dat niet pessimistisch? „Ik heb een klap van de molen van de Rode Kruis-mentaliteit meegekregen: aanpakken en doen wat je kunt, ook als de uitkomst niet ideaal is. Bij de jonge generatie, ook bij degenen die zich niet primair met klimaat bezighouden, zie ik een sterke motivatie om te veranderen, veel sterker dan tien of twintig jaar geleden. Als hoogleraar is het een genot om met studenten te werken, die vol zitten met ideeën. Misschien dat ik daardoor tegen beter weten in en ondanks de kennis van de IPCC-scenario’s, toch hoopvol ben. Dat is de optimist in mij.”