De man die de Franse geschiedenis vond in plaatsen van herinnering

In de categorie ‘meest gelezen’ stond de hele dinsdag nummer 1 op de website van de Franse krant Le Monde: ‘Historicus Pierre Nora overleden’. Het is moeilijk voorstelbaar dat een Nederlandse historicus op evenveel belangstelling van een groot publiek zou kunnen rekenen. Dat zegt iets over Frankrijk – een cultuur van diepe verbondenheid met de natie. Maar het zegt vooral ook iets over de statuur van Pierre Nora, de historicus die maandag op 93-jarige leeftijd overleed.

Hoewel Nora, geboren in Parijs in 1931, zelf beslist weinig schreef (onder meer een boek over zijn ervaring als docent in de toenmalige kolonie Algerije), was hij een centrale figuur in het verhitte en eindeloze debat over de bestudering van het Franse verleden. Als eindredacteur van de sectie geschiedenis bij uitgeverij Gallimard had hij sinds 1965 beslissende invloed op de geschiedschrijving. Onder zijn toeziend oog stegen in de jaren 70 en 80 Franse mediëvisten als Emmanuel Le Roy Ladurie (Montaillou) en Georges Duby (De kathedralenbouwers) naar de top van internationale bestsellerlijsten. Hij liet Frankrijk kennismaken met buitenlandse historici als Keith Thomas of Thomas Nipperdey.

Symbolen van de Franse natie

Samen met Jacques Le Goff publiceerde hij in 1974 een overzichtswerk over de stand van zaken van de Franse historische wetenschap, getiteld Faire l’histoire, geschiedenis bedrijven. In drie delen schetsten zij een overzicht van de vragen, methoden en onderwerpen die de moderne geschiedschrijving typeerden. In 1980 zette hij historisch tijdschrift Le Débat op.

Maar de belangrijkste bijdrage van Nora aan de Franse cultuur was het munten van een wervend begrip waarmee hij halverwege de jaren 80 het nationale verleden op een cruciaal moment nieuw leven wist in te blazen: lieux de mémoire, plaatsen van herinnering. Onder die titel zette hij een zevendelige reeks op waarvoor hij collega-historici beknopte stukken liet schrijven over tastbare en ontastbare symbolen van de Franse natie: de vlag, de keuken van Pierre Bocuse, het Larousse-woordenboek, de Parijse muur waartegen de opstandige communards in 1871 werden doodgeschoten, de Marseillaise.

Een groep Franse intellectuelen na een bezoek in 1982 aan president François Mitterrand. Van links naar rechts: Maxime Rodinson, Pierre Nora, Michel Foucault, Simone de Beauvoir, Alain Finkielkraut, Jean Daniel and Claude Lanzmann.

Foto Yves PARIS / AFP

Dat gebeurde in een tijd dat zowel de geschiedwetenschap als het maatschappelijk debat over de nationale identiteit in woelige baren verkeerde. Terecht was de monolithische, bijna sacrale geschiedschrijving, geïnitieerd of gefinancierd door de overheid, losgelaten. Maar wat was dan wel het organiserend principe van historisch onderzoek? De paden van het postmodernisme liepen hopeloos door elkaar.

En: wat behelst de natie waar de historicus onderzoek naar doet? Dat was in elk geval niet meer de negentiende-eeuwse eenheidsstaat met zijn uitgestrekte koloniën. Het verdwijnen van de milieux de mémoire – de kernen van herinnering, zeg maar één gedeelde opvatting van het collectieve verleden – maakte ruimte voor de lieux de mémoire, zoals Nora schreef.

Bezorgd

De centrale plaats die Nora gaf aan de herinnering in de geschiedschrijving, bleek een ei van Columbus. Daardoor was er plaats voor grote en kleine gebeurtenissen, voor politiek en mentaliteit, voor leiders en kleine luiden. Hij omschreef de lieux de mémoire „als de schelpen op het strand wanneer de zee van de levende herinnering zich terugtrekt, niet meer geheel in leven, nog niet geheel dood”.

Het begrip vond weerklank tot ver buiten Frankrijk. In een interview met NRC Handelsblad uit 1992 erkende Nora dat de term hem „compleet voorbij gehold” was. Hij kreeg „elke dag, elk uur” uitnodigingen om erover te spreken. Die populariteit verklaarde hij in dat interview aldus: „De grote onzichtbaarheid van de toekomst, de angst, de duizeling, dat is de werkelijke reden van de populariteit van les lieux.”

Hij toonde zich bezorgd over de invloed van globalisering, democratisering, massificatie en mediatisering op de geschiedschrijving. „Onze levende herinnering wordt steeds meer weggedrongen door het heden”, zei hij. „Onze maatschappijen zijn gedoemd tot vergeten.”