De Elfstedentocht als volksfeest? Jarenlang alleen voor mannen

Recensie

Op eigen houtje Pas vanaf 1985 mochten vrouwen deelnemen aan de Elfstedentocht. Daarvóór reden ze als toerrijder mee. Een onthullend boek belicht de prestaties van vrouwen in de tocht, en onderzoekt hoe zij werden behandeld. „Smakeloze kermisattractie.”

Lenie van der Hoorn, in 1985 de eerste officiële winnares, passeert de finishlijn op de Bonkevaart in Leeuwarden.
Lenie van der Hoorn, in 1985 de eerste officiële winnares, passeert de finishlijn op de Bonkevaart in Leeuwarden.

Foto Leo Vogelzang

Jong en oud, rijk en arm, toer- of wedstrijdrijder. Meer dan het aanvankelijk deftige voetbal was schaatsen lange tijd dé volkssport van Nederland. Een witte sport weliswaar, en opvallend genoeg ook heel lang een mannensport. Kunstrijden was meer dan een eeuw lang voor dames, hardrijden voor heren. Want hoe moet je pootje over in een hoepelrok?

Daar veranderde de tweede feministische golf in de jaren 60 weinig aan. In de grote steden stonden de vrouwen op de barricaden, in de provincie bleven ze achter. En schaatsen was tot aan de opening van de eerste kunstijsbanen in dezelfde jaren 60 vooral een sport die op het platteland (sloten, meren en ondergelopen weilanden) werd beoefend.

Op eigen houtje heet het boek van Jessica Mertens (1991) dat deze week wordt uitgegeven. De jonge schrijfster én verwoed schaatsster verdiepte zich in de achtergebleven positie van vrouwen op het ijs. Rode draad in haar toch wel onthullende boek – veel was bekend, maar niet in detail – is de geschiedenis van de Elfstedentocht, een volksfeest nietwaar? Maar wel eentje waarbij de vrouwen pas in 1985 mochten deelnemen in wedstrijdverband. „Ach, laat die wijven toch rijden, ze redden het toch niet”, sprak een anonieme bestuurder van de Koninklijke Vereniging De Friesche Elfsteden.

Schaatsen en wielrennen vertonen niet alleen in fysiek opzicht parallellen. Pas in 1984 vond de eerste editie van de Tour Féminin plaats. De mannen stonden al in 1903 aan de start van de Ronde van Frankrijk.

In veel sporten was vrouwonvriendelijkheid lange tijd de norm. Op eigen houtje staat vol met kwetsende citaten en beeldspraak. Zo mochten atletes op de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam voor het eerst meedoen aan niet-sprintnummers. „Een vrouw op de Spelen is als een slak die een zoutkeet binnenkruipt. Gelijk de slak smelten haar vormen weg”, vond een mannelijke journalist. Toen een paar vrouwen na de 800 meter uitgeput neervielen, was de (mannelijke) reactie voorspelbaar: ‘te licht voor het zware werk’. Pas in 1960 mochten atletes vervolgens weer meedoen op de middenafstanden.

De Elfstedentocht, 200 kilometer lang, was tot 1985 dus een mannenbolwerk. Vrouwen deden al wel heel lang mee aan kortebaanwedstrijden, zoals de Friezin Trijntje Pieters in de negentiende eeuw. „Een smakeloze kermisattractie”, werd het meerijden van deze veldwachtersdochter genoemd.

Toevallig in Friesland

De zusjes Akke en Lysbeth Swienstra deden buiten mededinging mee aan een soort officieuze Elfstedentocht in 1891. Ze werden daartoe aangemoedigd door de geëmancipeerde Pim Mulier. De grondlegger van de moderne sport in Nederland was ook een fervent schaatsliefhebber.

Mulier stond aan de wieg van de eerste officiële Elfstedentocht in 1909, die min of meer toevallig in Friesland begon. De andere provincies lieten niets van zich horen, nadat Mulier meerdere regio’s had aangeschreven met de vraag of ze belangstelling hadden voor een ultieme schaatsmarathon.


Zie ook: de mooiste foto’s van de laatste Elfstedentocht, die in 1997 werd verreden

Bij de editie van 1912 verwierf Friezin Jikke Gaastra, dienstbode van beroep, een heldenrol nadat ze onder barre omstandigheden pas 27 kilometer voor het einde van het ijs hoefde te worden gehaald. Ze kreeg fanmail uit binnen- en buitenland, staat in Mertens’ boek, dat wemelt van zulke leuke anekdotes. Ze lardeert haar onderzoek met oral history, bezocht tientallen oud-deelnemers of nazaten van hen.

In 1933 vestigde Sytske Straatsma, typiste, de aandacht op zich door in de Leeuwarder Courant verslag te doen van haar deelname – zij aan zij met haar broer – aan de ‘tocht der tochten’. In 1947 deed het toenmalige recordaantal van zes toerrijdsters mee. „De zes kenau’s hebben de race voltooid”, kopte een andere krant.

In 1985 was Lenie van der Hoorn de eerste officiële winnares. „De potige huismoeder uit Ter Aar”, schreef het Algemeen Dagblad. De krant kreeg veel boze brieven. Van der Hoorn kreeg geen lauwerkrans zoals de mannelijke winnaar Evert van Benthem, wel een zilveren tabakspot. Dit cadeau moest ze later weer inleveren, want het was toch een beetje prijzig, vond de Elfstedenvereniging. Een Friese bestuurder kwam het persoonlijk bij haar thuis ophalen.

Snel in de lauwerkrans

Ook in de laatste editie van 1997 was er voor de winnares, Klasina Seinstra, geen krans geregeld. „O jee, vergeten”, stamelde voorzitter Henk Kroes. Waarop Seinstra „snel in de krans dook” van Henk Angenent, de winnaar bij de mannen. Over het gebrek aan media-aandacht zei postbode Seinstra in het AD: „Misschien moest ik maar eens in mijn blote kont gaan rijden.”

Een paar maanden later werd bekend dat ze ongeveer een maand zwanger was, toen ze op 4 januari juichend op de Bonkevaart door de televisiecamera (dat dan weer wel) werd geregistreerd. Na de geboorte van haar zoon blikte ze terug op haar prille zwangerschap: „Ik had die dag een vaag vermoeden, laat ik het zo zeggen. Pas 20 januari was het duidelijk dat het inderdaad zo was.”