Column | Houten getuige

In ons nieuwe huis staat een notenhouten dressoirkastje dat in mijn ouderlijk huis in Velp stond, waarde onbekend. Ik erfde het van mijn moeder, het bleef onduidelijk of het de brand in de boerderij in Oirschot in 1944 overleefde, of dat het uit de inboedel van een heeroom kwam. Het kastje was het altaar van mijn moeder, ze noemde het plechtig ‘het antieke kastje’.

Jaren stond de grijze telefoon met draaischijf op de rechterhoek, dan stond ze ernaast, ze belde altijd staand als een generaal naar haar troepen.

Soms, bij bezoek, zei ze terwijl ze bovenkant streelde: „Dit is echt antiek.”

Als het bezoek meer wilde weten zei ze zinnen als: „Ja, echt heel oud. Het komt helemaal uit Brabant.”

Toen we, ik was kind, wel eens samen op de groene bank zaten, zei ze: „Als dat kastje kon praten zou het verschrikkelijke dingen zeggen. Die heeft alles gezien.”

Mijn moeder had gevoel voor drama.

Het kon zomaar zo zijn dat ze erge dingen had meegemaakt.

„Wat dan?”

„Alles.”

Het kastje reisde met haar mee naar het einde, van het verzorgingshuis in Velp naar het verzorgingshuis in Mook, waar ze het tot het eind tweemaal daags afstofte.

Haar geheugen mocht haar dan in de steek laten, de houten getuige stond er nog.

„Als ze dat weghalen, ben ik weg.”

Na haar overlijden stond het antieke kastje een tijd in een loods en daarna in de schuur van het nieuwbouwhuis van mijn zus. Weggooien, weggeven of verkopen was geen optie, tegelijkertijd wilde niemand het echt hebben.

Met onze verhuizing naar Amsterdam kwam het antieke kastje mijn kant op. Er zaten krassen in het notenhout, het was in het busje dat mijn zus en zwager gehuurd hadden omgevallen omdat ze het niet hadden vastgesnoerd.

Het stond eerst onder de kapstok in de hal, waardoor de voordeur amper open en dicht kon. Gisteren sleepten we het ding naar binnen en sindsdien staat het vol zelfvertrouwen in ons nieuwe oude huis.

‘God, wat ben je lelijk’, dacht ik toen ik het vanmorgen zag staan met een vaas met bloemen erop. Tegelijkertijd wist ik: die gaat nooit meer weg. Niet omdat ik het wil hebben, maar omdat ik het niet weg kan doen.

Een beetje zoals zij over de andere mensen dacht.

Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.