N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Ik ben een lefgozer, dat durf ik best te zeggen. Ik hou van snelheid, ik hou van spanning. Ik hou van op het scherpst van de snede. Ik hou van adrenaline, van kriebels in mijn buik omdat iets net te spannend is. Ik ben bijna nergens bang voor. Ik heb geen hoogtevrees. Maar ik heb wel dieptevrees. Dat kwam als een verrassing, tijdens een keer snorkelen op Kreta lang geleden. Tot vijftig meter uit de kust was het zo ondiep dat je kon staan. Wit zand, gekleurde vissen, zeesterren en octopussen zag je er. Ging je nog een meter verder, dan keek je plotseling de diepte in. De rand was scherp, alsof er een wand loodrecht naar beneden liep.
Zoals een afgrond in de bergen onbewust kan trekken, zo trok ook de diepte me. Maar harder. Als ik over de rand zou zwemmen, zou ik opgeslurpt worden, naar beneden getrokken, verloren zijn. Ik droom wel eens dat dat echt gebeurt. Dat ik onder water met te weinig adem te lang beneden blijf. Soms word ik in paniek wakker. Maar soms blijk ik als ik echt geen zuurstof meer denk te hebben gewoon te kunnen ademen onder water. Ik wil niet meer naar boven dan, maar zwem en zweef, ik besta zonder geluid en tijd.
Ik wist niet dat dat echt bestond. Dat dat echt kon. Tot ik deze week op een avond in The deepest breath verdronk, een documentaire op Netflix, over zo diep mogelijk duiken op één ademteug. Naar adem happend zat ik te kijken naar een vrouw die diep in de oceaan verdween. Voor vier minuten. Alessia Zecchini uit Italië trok zichzelf aan een touw loodrecht naar beneden om het wereldrecord vrijduiken aan te vallen. Hand voor hand. Hartslag voor hartslag. Steeds minder kracht had ze nodig om dieper te komen, tot ze na een meter of dertig het touw losliet en vanzelf richting de bodem gleed.
Dieper, steeds dieper, steeds donkerder werd het blauw, tot alles zwart werd. Alleen de lamp op haar hoofd bescheen een stukje van het touw. Haar hartslag vertraagde. Longen door de druk nog maar zo groot als haar vuist. Na ruim honderd meter de diepte in draaide ze om en begon zichzelf weer omhoog te trekken. Hand voor hand. Haar hartslag werd nog trager. Het was adembenemend waar ik naar keek. Het zwart werd allengs weer blauwer, er wachtten twee duikers op haar, ze zwommen mee naar boven. Haar bewegingen vertraagden, tot ze naast het touw greep. Een van de duikers greep haar bij het hoofd en duwde haar naar het oppervlak. Lawaai, gespetter. Grote ogen, starend, zonder leven leek het. „Adem, Alessia, adem”, werd er geroepen, tot een van de duikers zijn mond op de hare duwde en haar zijn eigen adem gaf. Wereldrecordpoging mislukt.
Door je adem in te houden leer je jezelf beter begrijpen, vertelt Alessia later. Onder water verdwijnt alles, alle gedoe en problemen. Het is prachtig. Het is stil, het is oneindig. Het beeld van dat lichaampje in het uitgestrekte blauw kleeft op mijn netvlies, de peilloze diepte trekt me. Het besef dat je bestaan niets, en tegelijkertijd alles voorstelt moet tijdens zo’n duik overweldigend zijn. Je bent zeldzaam nietig in de oceaan. Dat jaagt doodsangst aan, en is niets om bang voor te zijn.