Column | De feiten uitzoeken om te vertellen: dat ben ik

Marjoleine de Vos

Toen Simone Kleinsma, de ‘musicalkoningin’ van Nederland, klein was bewonderde ze Julie Andrews vertelde ze in een interview in de Volkskrant. The Sound of Music zag ze meer dan eens, ze zong de liedjes na. Dat deed ik ook, denk ik enthousiast boven de krant, ik vond het ook ongelooflijk jammer dat mensen in het echt niet steeds gingen zingen. En Kleinsma zat al op balletles vertelde ze en weer dacht ik: ik óók! „Het zat er allemaal al in”, besluit ze deze jeugdherinneringen.

Op dat punt dacht ik niet: bij mij ook. Ik zing als een kraai, was een vrij onbevallig balletdansertje en als iemand mij iets zou vragen over mijn jeugd zou ik niet gauw beginnen over Julie Andrews – terwijl de hemel weet hoe ik haar bewonderde.

Maar in mijn leven is dat later allemaal niet van belang geworden en dus is dit niet wat ik over mezelf vertel, en wel wat Kleinsma over zichzelf vertelt. Het zat er allemaal al in. Dat zeg je dan, achteraf, want dit zijn de feiten die zich heel mooi laten schikken in het verhaal dat je over je leven en over jezelf wilt vertellen.

Ik kan moeilijk beweren dat ik als kind al kleine columnpjes schreef, evenmin dat ik altijd al een dichter was, al las ik wel al jong graag poëzie – kijk, daar heb je nu zo’n welkom feitje dat ik graag presenteer: ik las als jong pubermeisje al veel in de bloemlezing Stroomgebied van Ad den Besten die mijn moeder in de kast had staan. Nu ja, ik las van alles, oude meisjesboeken en Karl May; boeken voor jonge meisjes en de verhalen van Henriëtte van Eyk; boeken die ik nog niet begreep en alle bibliotheekboeken die ik mocht lezen. „Het zat er allemaal al in.”

Het is een ontmoedigend gevoel dat je nooit meer zult kunnen achterhalen hoe je was als kind, of hoe je geworden bent wie je bent – zelfs weet je eigenlijk niet eens wat ‘wie je bent’ betekent. Je kunt er allerlei verhalen over vertellen die heus wel de waarheid zijn, maar dat zijn, dat weet iedereen maar al te goed, niets meer dan verhalen. Met, vooruit, een autobiografische basis. De waarheid zijn ze natuurlijk niet, maar waar zou die te vinden moeten zijn?

Foto 20th Century-Fox Film Corp.

Zo kijk je soms lang naar een foto van je vader als jongetje en probeert hem terug te vinden in dat gezichtje, maar wat probeer je te vinden? Mijn vader, dat is hij later pas geworden, en mijn vader is uiteraard niet de totale persoon die onder mijn vaders naam bestaat. Altijd een deel zie je en zoek je, nooit een geheel. Gehelen komen in onze levens niet voor, er is niemand die een of ander geheel zou kunnen overzien.

Ik zing als een kraai en was een vrij onbevallig balletdansertje

Die volwassen man”, dichtte Wislawa Szymborska, „Dat ding […] Eerst verscheen het in de gedaante van een jongetje./ Het jongetje legde zijn hoofd op tantes knieën./ Waar is dat jongetje. Waar zijn die knieën.”

Dat lijkt al heel wat dichter de onontwarbare waarheid te benaderen. Er was een jongetje en er waren knieën. Er was een knikker en er was een straat. Er was een soldaat, er was een moeder die riep. Er was een kapper, er waren plukjes haar. En zo kun je nog wel even doorgaan. Het leven zit vol met volstrekt willekeurige feiten die zonder de rijgdraad van het verhaal niets betekenen, maar dat maakt al die elementen niet minder aanwezig. We verwerpen ze alleen voor het verhaal, omdat we ze bij nader inzien niet nodig hebben. Ze zijn geschrapt in de herdruk.

Niemand wil naar een foto kijken en er los zand-achtige beweringen bij horen. Nee: dat is mijn vader, hij woonde, hij werd later, hij was, hij is nu. „Het zat er allemaal al in.”