Wetenschappers zijn verdeeld over hoe taalmodellen zoals ChatGPT ingezet mogen worden bij het schrijven en beoordelen van wetenschappelijke publicaties. Dat blijkt uit een enquête van het tijdschrift Nature onder ruim 5.000 wetenschappers. Vooral inzet van AI voor inhoudelijke schrijftaken ligt gevoelig. Hulp bij vertalen of redigeren vindt het overgrote deel van de respondenten wel acceptabel. Slechts een klein deel van de respondenten gebruikt AI daadwerkelijk bij het schrijven. Eventueel AI-gebruik wordt liever niet vermeld.
De wetenschappelijke ‘papiermolen’ is een belangrijke pijler van de wetenschap. Onderzoekers publiceren artikelen over hun onderzoek in tijdschriften en voorafgaand aan de publicatie houden andere onderzoekers in een zogeheten peerreview de inhoud tegen het licht en leveren zo nodig kritiek. Invloed en prestige van een wetenschapper hangen sterk samen met de hoeveelheid publicaties op diens naam.
De hoge publicatiedruk maakt tijdwinst door een taalmodel te gebruiken verleidelijk. Uit analyses van onder meer woordkeuze in papers en peerreviews blijkt dat tekenen van chatbotgebruik volop aanwezig zijn. Maar van taalmodellen zoals ChatGPT is bekend dat ze regelmatig onzin produceren en dat ze vooringenomenheid in de hand kunnen werken. Het omarmen van AI werpt dan ook vragen op over betrouwbaarheid en ethiek.
Schrijven of redigeren
Om bloot te leggen hoe wetenschappers over die ethiek denken legde Nature scenario’s voor waarin de fictieve academicus dr. Bloggs AI gebruikt. Bloggs vroeg aan een chatbot om een eerste versie van een paper te schrijven, om te redigeren, om een vertaling te maken en om een peerreview schrijven. Bloggs maakte het AI-gebruik niet kenbaar. Aan de (anonieme) respondenten werd per scenario gevraagd of ze het gebruik acceptabel vonden en of ze dit zelf weleens gedaan hadden of dit zouden willen doen.
Meer dan 90 procent gaf aan gebruik van AI acceptabel te vinden voor het redigeren of vertalen van teksten. Over het genereren van grote delen van de tekst zijn de meningen meer verdeeld: 65 procent vindt het acceptabel, 35 procent niet. De samenvatting boven aan het artikel door AI laten schrijven vindt twee derde van de respondenten prima, maar inhoudelijke stukken zoals onderzoeksresultaten en de conclusie laten schrijven door AI vindt twee derde juist niet acceptabel.
Een klein deel van de respondenten zegt AI daadwerkelijk te gebruiken bij het schrijven van papers. Bijna een derde gebruikt het om te redigeren, en ruim 40 procent zou dit wel willen. Een eerste versie laten schrijven deed 8 procent van de respondenten, 30 procent zou dit wel willen.
Dan het schrijven van peerreviews, een taak die onderzoekers onbezoldigd uitvoeren en die soms veel tijd kost. Ruim de helft van de respondenten vindt het niet acceptabel om AI te vragen een eerste aanzet voor de peerreview te maken. Toch deed 4 procent van de respondenten dit al, en zegt 18 procent dit wel te willen.
Relatief jong
Niet verrassend staan de respondenten die AI gebruiken welwillender tegenover AI dan niet-gebruikers. Promovendi en wetenschappers vroeg in hun carrière, vaak relatief jong, vinden AI-gebruik vele malen acceptabeler dan onderzoekers die al lang in het vak zitten. Daarentegen bleken de regionale verschillen klein.
Veel uitgevers hebben in hun voorwaarden staan dat ‘substantieel gebruik’ van AI vermeld zou moeten worden in de paper. Als het alleen om redigeren gaat vindt 35 procent dit niet nodig, 55 procent wel maar ze verschillen in de mate waarin. Ook als AI grote delen heeft geschreven vindt 13 procent vermelden niet nodig. „Kenbaar maken van AI-gebruik is niet nodig als het breed omarmd wordt, zoals je ook niet aangeeft dat je een rekenmachine hebt gebruikt”, schrijft een van de respondenten als commentaar.
Dat er totaal verschillend tegen AI-gebruik aangekeken wordt blijkt uit andere commentaren. De woorden valsspelen, fraude en plagiaat komen langs, schrijft Nature. Ook dubben respondenten over verantwoordelijkheid, privacy en vertrouwen in een wereld met AI. En ander werpt op dat AI vooral nog ondermaats werk levert, zoals foutieve citaten en inaccurate weergaven. De resultaten van de Nature-enquête sluiten aan op resultaten van een eerdere enquête van uitgever Wiley.
Demissionair minister van Financiën Eelco Heinen (VVD) houdt vast aan zijn voornemen de benoemingstermijn van een DNB-president te verkorten. Dat zei hij maandag na afloop van de ministerraad in het Catshuis. In een interview met NRC had scheidend president van De Nederlandsche Bank Klaas Knot kritiek op dat voornemen. Knot noemde het plan van Heinen slecht voor de kredietwaardigheid van Nederland.
Lees ook
‘De verkiezingen moeten gaan over de vraag waar Nederland z’n geld mee verdient’
Nu nog geldt een maximum van veertien jaar (twee keer zeven) voor de benoemingstermijn. Heinen greep de wisseling van de wacht bij DNB aan om het debat te starten over de zittingsduur. Veertien jaar vond hij te lang. Als belangrijkste reden noemde hij het risico op „verkokering”. Zijn voorstel is daarom om de termijn in te korten naar vijf jaar, met één verlengingsmogelijkheid. Zo kan DNB gemakkelijker met de tijd meegaan, redeneert Heinen.
Knot stond „niet te juichen” bij het perspectief dat de benoemingstermijnen zouden worden verkort, zei hij tegen NRC. „De onafhankelijkheid van de centrale bank is een belangrijke factor die hoort bij een stabiel institutioneel klimaat en een hoge kredietwaardigheid. Lange benoemingstermijnen dragen bij aan die onafhankelijkheid. En we zien dan ook dat landen met een hoge kredietwaardigheid vaak lange benoemingstermijnen kennen.”
Heinen benadrukt dat hij niet op zoek is naar politieke invloed.
Kredietbeoordelaars als S&P, Moody’s en Fitch beschouwen de onafhankelijkheid van centrale banken als cruciaal voor de kredietwaardigheid van een land. Bij kortere termijnen telt de onafhankelijkheid minder zwaar mee, en dat kan gevolgen hebben voor de kredietwaardigheid. Heinen ontkent die mogelijkheid niet, maar zegt dat kredietbeoordelaars nog veel zwaarder meewegen of een land prudent begrotingsbeleid voert.
De minister verzekerde dat het niet aan Knot lag, die deze maandag vertrekt bij de centrale bank. Dinsdag treedt de huidige DNB-directeur Monetaire Zaken Olaf Sleijpen aan als president. Zijn eerste termijn duurt zeven jaar, omdat het aanpassen van de zittingsduur om een wetswijziging vraagt.
Onafhankelijkheid
Ook experts zijn kritisch op inkorting. Ze zien dan een hoger risico op politieke druk ontstaan. Dat een centralebankpresident bijvoorbeeld een beslissing neemt die politici graag zien, zodra het einde van een benoemingstermijn in zicht is. Heinen blijft er echter bij dat hij veertien jaar te lang vindt en benadrukt dat hij niet op zoek is naar politieke invloed. „De onafhankelijkheid staat buiten kijf. Die moet gegarandeerd zijn.”
Heinen zegt ook „uit de sector” te horen dat het een toezichthouder wil die met de tijd meegaat. Welke sector dat is, wil hij niet specificeren. Knot herkent het risico op „verkokering” niet, zei hij. Heinen neemt dat ter kennisgeving aan. „Een slager kan natuurlijk niet zijn eigen vlees keuren.”
Heinen zegt dat hij zijn plan om de zittingsduur te verkorten met de raad van commissarissen van DNB heeft besproken. Dat bevestigt de voorzitter van de raad van commissarissen Martin van Rijn telefonisch. Van Rijn zegt wel dat hij alleen tegen Heinen heeft gezegd dat de commissarissen het inhoudelijke voorstel afwachten. „We hebben geen weging gegeven.”
Heinen heeft een onafhankelijke commissie aangekondigd die gaat uitzoeken wat wenselijk en mogelijk is. Van Rijn wil die commissie afwachten, voor hij een oordeel geeft.
Een berg luiers, gratis kinderopvang of een extra slaapkamer: in sommige politieke partijen leeft het idee dat praktische zaken het abortuscijfer omlaag moeten en kunnen brengen, zien onderzoekers Jenneke van Ditzhuijzen en Wieke Beumer. „Abortus wordt vaak als een probleem gezien in onze maatschappij en het is menseigen om de oplossing te willen reduceren tot hapklare brokjes.” Ze werkten namens het Amsterdam UMC aan een onderzoek naar abortus en onbedoelde zwangerschappen.
Dat de werkelijkheid complex is, blijkt uit hun onderzoek, waarvan maandag het tweede en laatste deel verscheen. Het begint met luisteren richt zich op anticonceptiegebruik en ervaringen rondom onbedoelde zwangerschappen. Het eerste deel (Dit is mijn verhaal), dat in 2024 werd gepubliceerd, focuste op motieven om een zwangerschap niet of juist wel uit te dragen.
Veel mensen beslissen op basis van gevoel en intuïtie, later bedenken ze redenen voor de abortus
Het tweeluik is gefinancierd door het ministerie van Volksgezondheid en uitgevoerd door het Amsterdam UMC, Universiteit Utrecht, Fiom, Rutgers, en UMC Groningen. Het moet een antwoord geven op vragen die het kabinet in 2022 stelde over de redenen voor abortussen. De onderzoekers spraken 78 mensen die t maken hadden met een onbedoelde zwangerschap. Ook kregen duizend mensen een vragenlijst voorgelegd en werd eerder onderzoek geanalyseerd.
Afgelopen maart, toen het eerste deel van het onderzoek al lang en breed was gepubliceerd, laaide het debat over abortussen in de politiek opnieuw op. Het aantal abortussen is afgelopen jaren gestegen van zo’n 33.000 per jaar, naar ruim 35.000 in 2022 en in 2023 – het laatste jaar waarover cijfers bekend zijn – naar 39.332. Politici van NSC, BBB, CU en SGP vroegen opnieuw om redenen, cijfers en verklaringen. In een motie, die werd afgewezen, vroegen ze onder meer om een systeem om die redenen mee te registreren.
„Wij vonden het heel wonderlijk om naar het Kamerdebat te volgen,” zegt Jenneke van Ditzhuijzen. „Het eerste rapport lag al bij de Tweede Kamer. Daarin lieten we zien: je kunt niet vragen naar lijstjes met concrete redenen voor abortussen.”
Lees ook
Het aantal abortussen in Nederland stijgt al enkele jaren. Hoe komt dat?
Waarom niet?
Wieke Beumer: „Je kunt er wel naar vragen, maar je roept vooral een verantwoordingsneiging op en je krijgt geen eenduidig antwoord, weten wij uit ervaring. Veel mensen beslissen op basis van gevoel en intuïtie, later bedenken ze daar redenen bij.”
Jenneke van Ditzhuijzen: „Een veelvoorkomende reden is dat ze geen kinderwens hebben.”
Bij de keuze voor een abortus spelen vrijwel altijd meerdere omstandigheden een rol, concludeerden jullie in ‘Dit is mijn verhaal’.
Van Ditzhuijzen: „Materiële omstandigheden zoals woonruimte en financiële middelen, levensomstandigheden zoals werk of studie – maar die worden vrijwel nooit genoemd als enige reden. Er spelen allerlei emoties mee, zoals het gevoel dat dit er echt niet bij kan.”
Beumer: „We zien in de loop der jaren een consistent beeld; er komt niet ineens een heel ander motievenpakket naar voren in de periode van de stijging.”
Beantwoordt dit rapport de vragen van politici?
Van Ditzhuijzen: „Ik vind van wel. Maar het is misschien niet precies hoe ze het hadden gehoopt. Ze wilden iets als de tien meestgenoemde redenen. Maar wij hoorden mensen praten en analyseerden talloze eerdere internationale onderzoeken en concluderen dat het niet is plat te staan tot rijtjes met redenen.”
De politiek focust dus op de vraag waarom vrouwen hun onbedoelde zwangerschap niet willen uitdragen. Dit tweede deel van jullie onderzoek moedigt aan te focussen op de ‘voorkant’, op anticonceptie.
Van Ditzhuijzen: „Veel mensen die we spraken die onbedoeld zwanger waren geraakt, hadden negatieve ervaringen met anticonceptie. Ze waren vastgelopen omdat ze niet wisten wat ze moesten kiezen: ze vonden geen anticonceptie die voor hen goed werkte. Precies in die periode van twijfel raakten ze zwanger.”
De hormonale anticonceptie boet de laatste jaren in aan populariteit. Mensen hebben weerzin tegen een middel als de pil, omdat die de cyclus verstoort en bijwerkingen kan hebben, zoals stemmingswisselingen. In de interviews kwam naar voren dat mensen opzien tegen het laten plaatsen van een spiraal.
„Het kan zeer doen en er is niet altijd pijnbestrijding, daar is nog veel te winnen”, zegt Van Ditzhuijzen. „We zien ook dat in die twijfelperiode het idee speelt dat de man misschien een keer wat moet gaan doen aan anticonceptie.”
Jullie spraken ook mannen: hoe keken die hiernaar?
Beumer: „Die benoemden vaak dat ze wel verantwoordelijkheid zouden kunnen nemen. Maar hoe, vragen zij zich af. Voor hun gevoel zijn er super weinig opties.”
Partners moeten meer met elkaar praten over anticonceptie, beveelt het onderzoek ook aan.
Van Ditzhuijzen: „Vrouwen én mannen benoemen scheve genderrolpatronen over wie verantwoordelijk is voor de anticonceptie. Meestal ligt het bij vrouwen. Sommige mannen hebben geen idee wat hun partner gebruikt en vertrouwen haar blind. Zij is heel zorgvuldig, zij regelt het wel, zeggen ze.”
Beumer: „Er meer over praten kan zorgen voor een gedeelde verantwoordelijkheid, wat kan bijdragen aan meer zelfregie van beide partners.”
Van Ditzhuijzen: „We hebben meerdere keren gehoord dat een vrouw met haar partner had besproken dat het tijd was voor sterilisatie, maar dat de man die uitstelde. Het is best duur. Een keer moest iemand de verzekering nog aanpassen om meer vergoeding te krijgen, en precies toen werd ze zwanger. Mannen vinden sterilisatie ook spannend. ‘Ik heb het idee dat ik mezelf verlies’, zeggen ze. Dat lijkt erg op de uitleg van sommige vrouwen die geen hormonale anticonceptie willen: die willen hun natuurlijke cyclus behouden.”
Uit het onderzoek blijkt ook dat mensen willen dat zorgverleners minder oordelen in het gesprek over anticonceptie.
Van Ditzhuijzen: „Als mensen zelf ideeën hebben over hormonen en de impact op hun stemming, wordt dat door zorgverleners vaak snel terzijde geschoven, blijkens de onderzoeksresultaten. Bijwerkingen worden door zorgverleners vaak beschreven in termen van meetbare risico’s op medische problemen, terwijl anticonceptiegebruikers het regelmatig veel meer als een weinig concreet, maar wel sterk gevoel beschrijven. Zo ontstaat een mismatch en dat zit het gesprek over anticonceptie in de weg.”
Beumer: „Mensen benoemden dat het hen heel erg helpt als zorgverleners een oordeel in een gesprek over anticonceptie achterwege laten en beginnen met een open vraag als: ‘Waar zou je mee geholpen zijn?’”
Vrouwen én mannen benoemen scheve genderrolpatronen over wie verantwoordelijk is voor de anticonceptie
Een groeiende groep gebruikt een vorm van natuurlijke anticonceptie, waarbij ze soms heel nauwkeurig vruchtbare dagen bijhouden, onder meer door op gezette tijden te temperaturen en hun cyclus bij te houden met een app. Soms doen ze het minder nauwkeurig.
Beumer: „Bij alle vormen van anticonceptie zien we heel veel inconsistente gebruikers. We spraken mensen met een app die zeiden: ‘We wisten wel dat het een oranje dag was [een dag met risico op zwangerschap], maar we hadden toch seks.’ Veel mensen hebben een verzakte en dus slecht werkende spiraal of ze slikken de pil verkeerd, of ze zeggen dat ze condooms gebruiken, maar die ene keer net even niet.”
Van Ditzhuijzen: „Sommige mensen weten dat er een risico op een onbedoelde zwangerschap is, maar vinden dat minder erg dan de bijwerkingen die ze van anticonceptie hebben ervaren.”
Het klinkt alsof er behoefte is aan nieuwe vormen van anticonceptie.
Van Ditzhuijzen: „Er is van alles in ontwikkeling, zoals een hormoonloze anticonceptiepil, maar er stokt ook heel veel. Er zijn financiële belangen; in de zorg – specifiek voor vrouwen – wordt traditioneel minder geld gestoken. Maar het is ook gewoon complex om een bevruchting te voorkomen. Ik denk weleens: doe een condoom om, wat is er nou zo moeilijk aan?”
En, wat is daar zo moeilijk aan?
Beumer: „We weten het niet precies omdat we niet aan de hele bevolking hebben gevraagd wat zij nou van condooms vinden. Maar mensen hebben wel veel bezwaren. Condooms zitten te krap, vertelden sommige mannen bijna trots. Of de man of de vrouw vonden dat ze niet genoeg voelden.
Van Ditzhuijzen: „Het condoom mag best wel populairder worden, vind ik. Er zijn heel veel verschillende soorten en maten, ze moeten op zoek naar wat voor hen het beste werkt. Ermee spelen en uitvinden wat plezierig is.”
Het kabinet wil excuses aanbieden aan kinderen die uit huis zijn geplaatst door de Toeslagenaffaire. Dat schrijven demissionair staatssecretarissen Teun Struycken (Rechtsbescherming, NSC) en Sandra Palmen (Herstel en Toeslagen, NSC) maandag in een brief aan de Tweede Kamer.
Uit een in maart gepubliceerd onderzoek van de onderzoekscommissie Toeslagen en Uithuisplaatsingen, die onder leiding stond van Mariëtte Hamer, bleek dat uithuisgeplaatste kinderen van toeslagenouders „extra getroffen” zijn. Onterechte terugvorderingen van geld leidden tot ernstige problemen in de gezinssituatie, met oplopende schulden en stress tot gevolg.
Omdat wijkteams, jeugdhulpverleners en jeugdbescherming de oorzaak van de problemen – het handelen van de overheid – niet of onvoldoende herkenden, werden sommige kinderen van getroffen gezinnen ook nog uit huis geplaatst. Deze uithuisplaatsingen hadden mogelijk voorkomen kunnen worden.
Impact nu nog voelbaar
Het kabinet zegt gehoor te willen geven aan de oproep van de commissie-Hamer om uithuisgeplaatste „toeslagenkinderen” expliciet als groep te erkennen. De impact van de uithuisplaatsingen is „vaak” nu nog voelbaar, aldus de commissie. Zo hebben sommige kinderen last van mentale problemen, beperkte talentontwikkeling, beschadigde relaties met andere gezinsleden en angst voor de overheid en instanties.
Hoe de erkenning en de maatregelen er precies uit gaan zien, is nog onduidelijk. Het kabinet wil een aantal maatregelen nog uitwerken, en jongeren daarbij „nauw betrekken”. Zo komt er onder meer een landelijk steunpunt voor ouders en jongeren die mentale hulp zoeken. Ook kunnen jongeren die uit huis zijn geplaatst hulp krijgen bij opleiding en ontwikkeling.
Opvallend was dat de commissie-Hamer niet kon bepalen om hoeveel uithuisplaatsingen het zou gaan. De recentste cijfers van onder meer het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) – 2.090 uithuisplaatsingen – geven volgens de commissie geen volledig beeld. Uithuisplaatsingen zonder rechterlijke machtiging tellen bijvoorbeeld niet mee.
‘Minder uithuisplaatsingen’
Om situaties als die met uithuisgeplaatste toeslagenkinderen in de toekomst te voorkomen, wil het kabinet in de toekomst „minder uithuisplaatsingen”. Daarbij moet in het geval van jeugdbescherming ook „oog zijn voor” schuldenproblematiek, schrijft de regering. Verder moet de rechtsbescherming van ouders en kinderen in de jeugdbescherming „echt beter”. Daarom werkt de staatssecretaris Rechtsbescherming aan het wetsvoorstel ‘Wet ter Versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming’.
Het is volgens het kabinet van groot belang om het vertrouwen van de getroffen gezinnen terug te winnen. Hierbij is een „actieve rol” voor de uithuisgeplaatste jongeren weggelegd: zij kunnen in de uitvoering meehelpen met het contact met lotgenoten of bij het geven van voorlichting aan jeugdhulporganisaties, aldus de staatssecretarissen.
Lees ook
Rapport met ervaringen van 114 ‘toeslagenkinderen’: ‘We moesten poepen in boterhamzakjes’