Op tafel staat een kaars te branden. Je schijnt met een zaklamp op de kaars, richting de muur erachter. Je ziet dan op de muur de schaduw van de kaars. Danst daar dan ook een schaduwvlammetje boven?
Als je met een zaklamp dwars op de bundel van een andere zaklamp schijnt, zul je daarvan geen schaduw op de muur zien. De beide lichtbundels gaan dwars door elkaar heen en beïnvloeden elkaar niet. Heel anders dus dan als je twee waterstralen laat botsen: dan sprietst het water alle kanten op. Watermoleculen botsen namelijk met elkaar. Licht bestaat daarentegen uit fotonen, en die gaan dwars door elkaar heen, met hun wonderlijke quantummechanische eigenschappen: ze hebben geen massa en geen lading; het zijn zowel golven als deeltjes.
(Hun golfeigenschappen kunnen weliswaar met elkaar interfereren, waarbij ze elkaar versterken of juist uitdoven, maar dat zie je alleen onder bijzondere nano-omstandigheden. Bijvoorbeeld met een ‘tralie’ – of in de wand van een zeepbel).
Fotonen botsen dus niet met elkaar. Gaan de stralen van de zaklamp dan ook dwars door de kaarsvlam heen? Grotendeels wel. Het licht van de zaklamp botst immers niet met het licht van de vlam. Maar een vlam bestaat niet puur uit licht. Hij bestaat uit deeltjes die licht uitzenden omdat ze zo heet zijn.
Verdampend kaarsvet
Een vlam is de zichtbare manifestatie van de verbranding van brandstof: kaarsvet reageert met zuurstof in de lucht. Daarbij komt energie vrij in de vorm van warmte en licht.
Die verbranding is een kettingreactie die je in gang moet zetten door een ontsteking, oftewel door even veel energie toe te voegen. Bij een kaars doe je dat met een brandende lucifer, die de lont aansteekt. De vlam van de lont laat kaarsvet verdampen. De gasvormige brandstof reageert nu vanzelf met zuurstof en daarbij komt nieuwe warmte vrij, die meer brandstof doet verdampen, enzovoort.
Er komt dus ook licht vrij, in verschillende kleuren. Het blauwe licht, aan de basis van de vlam en in een flinterdun schilletje om de hele buitenkant ervan, is het heetst: vaak wel zo’n 1.400 graden Celsius. Hier is veel zuurstof beschikbaar en daardoor is de verbranding heel efficiënt. Daarbij ontstaat zoveel hitte dat gasmoleculen in een ‘aangeslagen toestand’ komen: ze hebben even een hogere energie dan normaal. Zodra ze weer terugvallen in hun normale toestand, geven ze die energie weer af in de vorm van licht.
Een groot deel van de vlam is echter minder heet, en geeloranje. Dit komt doordat de verbranding in het midden van de vlam onvolledig is vanwege zuurstofgebrek. Er ontstaan niet alleen koolstofdioxide en waterdamp, maar ook microscopisch kleine roetdeeltjes. Die bestaan vooral uit koolstof en zijn zo heet dat ze geeloranje licht uitstralen.
Die vaste roetdeeltjes, plus de nog onverbrande moleculen van het gasvormige kaarsvet, houden het licht van je zaklamp een heel klein beetje tegen. Als je goed kijkt naar de schaduw van de kaars op de muur, zie je dus boven de lont – héél flets – een spookachtige schaduwvlam.
Zelfs bij een vlam van schoon aardgas ontstaat altijd wat roet. Alleen een waterstofvlam zal geen schaduw hebben – en ook de vlam zelf is vrijwel onzichtbaar. Bij die verbranding komt namelijk alleen waterdamp vrij: er zit geen koolstof in de brandstof.
De lokale afdeling van de Duitse radicaal-rechtse partij Alternative für Deutschland (AfD) in de zuidwestelijke stad Karlsruhe is dit weekend een campagne begonnen die heeft geleid tot landelijke ophef: de partij heeft duizenden ‘deportatietickets’ verspreid. Dit zijn flyers die ogen als een vliegticket, met daarop een enkele reis naar een ‘veilig land van herkomst’.
Als datum van vertrek staat 23 februari aangegeven, de dag van de Duitse landelijke verkiezingen. En als vliegtuigmaatschappij: Alternative für Deutschland. „Alleen remigratie kan Duitsland nog redden” en „thuis is het ook mooi”, staat schuingedrukt onderaan de folder. Er staat ook een QR-code op, die leidt naar de website van de lokale AfD-partij.
De Duitse politie en het Openbaar Ministerie zijn een onderzoek begonnen naar de flyers, die vooral in de brievenbussen van inwoners van Karlsruhe met een migratieachtergrond zouden zijn gestopt. Een woordvoerder van de politie zei tegen Die Welt dat er een onderzoek is ingesteld op verdenking van het aanzetten tot haat.
Massale uitzetting
De folders zouden ook zijn verspreid tijdens het AfD-congres dat afgelopen weekend plaatsvond in de oostelijke plaats Riesa. Op dat congres sprak AfD-lijsttrekker Alice Weidel voor het eerst expliciet over de term ‘remigratie’, een eufemisme voor de eis tot massale uitzetting van mensen met een migratieachtergrond.
Lees ook
Kandidaat-kanselier Alice Weidel van AfD wil ‘grootschalige terugkeeroperaties’
Volgens een woordvoerder van de nationale partij is deze actie geheel georganiseerd door de lokale AfD-tak. Bondsdaglid voor AfD en districtswoordvoerder van AfD in Karlsruhe, Marc Bernhard, bevestigde de verspreiding van de folder tegenover de lokale krantBadische Neuesten Nachrichten en zei dat het een reclamefolder voor de landelijke verkiezingen betreft, die „momenteel in zo groot mogelijke aantallen in Karlsruhe wordt verspreid”.
Volgens de lokale afdeling moet het ‘deportatieticket’ de aandacht vestigen op een kernpunt uit het verkiezingsprogramma van de partij: het aanpakken van (illegale) migratie. „Het is bedoeld om kiezers bewust te maken van onze eisen op dit gebied, die volledig in overeenstemming zijn met de juridische situatie.”
AfD zet met fascistische methoden aan tot haat
De lokale AfD-tak weerspreekt dat de flyers alleen in de brievenbussen van mensen met een migratieachtergrond zijn gestopt. Het zou gaan om een totaal van dertigduizend exemplaren, die volgens hen verspreid worden onder alle kiesgerechtigden, met name in Karlsruhe en de directe omgeving. De partij zegt de flyer ook te hebben gedeeld met andere lokale afdelingen van AfD. Hoeveel exemplaren er precies van zijn verspreid, is niet bekend. Sommige ontvangers deelden een foto van de flyer op X, met veel reacties tot gevolg.
De lokale afdeling van Die Linke in Karlsruhe heeft gezegd een klacht te zullen indienen tegen AfD. Die partij „zet met fascistische methoden aan tot haat”, schrijft kandidaat-Bondsdaglid Marcel Bauer in een verklaring. „Er moet een einde komen aan de normaliserende behandeling van deze inhumane partij. Het kan niet zo zijn dat leden van AfD behandeld blijven worden als normale, democratische concurrenten in de federale verkiezingscampagne op podia en in de berichtgeving.”
Lees ook
Met het eufemistische ‘remigratie’ in verkiezingsprogramma koerst AfD verder naar rechts
Genocide is de zwaarste misdaad tegen de menselijkheid. Tegelijkertijd is het moeilijk genocide te bewijzen. Welke criteria zijn er? Hoe lang vinden genocides al plaats? En wat is er mogelijk wanneer genocide eenmaal bewezen is?
Heeft u vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze ombudsman via [email protected]
Voor de vierde keer in ruim twintig jaar staat dezelfde medisch-ethische vraag op de politieke agenda: mogen wetenschappers in een laboratorium embryo’s maken, speciaal voor onderzoeksdoeleinden? Nee, is al meer dan twintig jaar het officiële antwoord; volgens de huidige wet mogen embryo’s alleen gemaakt worden voor in-vitrofertilisatie (IVF, ‘reageerbuisbevruchting’), en niet om er onderzoek mee te doen.
Maar een maandag door de Tweede Kamerleden Jan Paternotte (D66) en Harry Bevers (VVD) ingediend initiatiefwetsvoorstel moet die slepende discussie nieuw leven inblazen. De twee politici hopen met een verruiming van de wet deuren te openen voor fundamenteel en klinisch onderzoek naar het allerprilste begin van het leven, en de slagingskans van IVF-behandelingen te vergroten – nu slaagt slechts één op de vier pogingen.
Welke nieuwe inzichten kan een opheffing van het kweekverbod voor embryo’s de wetenschap opleveren?
Het ‘kweekverbod’ stamt uit de embryowet van 2002 en was oorspronkelijk bedoeld als een tijdelijk verbod van vijf jaar, tot er meer duidelijk zou zijn over wat zulk onderzoek zou kunnen opleveren. Maar zelfs na drie evaluaties van de wet met steeds dezelfde conclusie (het verbod moet worden opgeheven) veranderde er niets. Maatschappelijk is er in Nederland al jaren draagvlak voor het plan, blijkt uit meerdere peilingen en klankbordgroepen, maar opeenvolgende coalities liepen er in de formatieonderhandelingen steeds op vast, vooral omdat confessionele partijen dit om principiële redenen niet wilden steunen.
Opkweken in het lab
Volgens de huidige wet mag er alleen onderzoek gedaan worden met embryo’s mits dat ‘restembryo’s’ zijn van IVF-behandelingen. Voor een IVF-poging worden altijd meerdere eicellen bevrucht en een paar dagen opgekweekt in het laboratorium. Alleen het embryo met de meeste kans op een succesvolle terugplaatsing in de baarmoeder wordt gebruikt, de rest is over en wordt ingevroren voor gebruik op een later moment. Maar als dat niet meer nodig is, bijvoorbeeld omdat aan de kinderwens is voldaan, kunnen die embryo’s worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek – mits met schriftelijke toestemming van beide ouders.
Een groot nadeel is dat restembryo’s al ten minste drie tot vijf dagen oud zijn tegen de tijd dat ze gebruikt kunnen worden voor onderzoek. Alles wat zich voor die tijd afspeelt in de ontwikkeling van het mensenembryo, is onbekend. En er is een reden dat precies deze embryo’s niet zijn teruggeplaatst in de baarmoeder: ze zijn gemiddeld van lagere kwaliteit dan de IVF-embryo’s die wel geplaatst zijn en kunnen zelfs genetische defecten hebben. Onderzoek met die embryo’s reflecteert dus niet de normale, gezonde ontwikkeling.
‘Muizen lijken niet op mensen’
Klinisch embryoloog Sebastiaan Mastenbroek van het Amsterdam UMC loopt dagelijks tegen die beperking aan. Een concreet voorbeeld: hij doet momenteel onderzoek naar wat de beste samenstelling is van de kweekvloeistof waarin een embryo voor IVF de eerste dagen wordt gekweekt in het lab, voordat het wordt ingebracht in de baarmoeder. „We hebben metingen gedaan in de baarmoeders van gezonde, vruchtbare vrouwen, en vonden aanwijzingen dat we de samenstelling van de vloeistof kunnen aanpassen. Die nieuwe kweekvloeistof zijn we gaan testen, op muizenembryo’s en op restembryo’s, maar muizen lijken niet op mensen en de restembryo’s zijn al vier dagen oud.” Mastenbroek vermoedt dat, als hij menselijke embryo’s in de eerste dagen na de bevruchting in deze twee verschillende vloeistoffen kweekt, daar verschillende resultaten uit komen. „Maar dat kan ik nu niet toetsen.”
In de huidige praktijk, zegt Mastenbroek, wordt die stap van het testen op menselijke embryo’s overgeslagen en wordt de nieuwe vloeistof gelijk in onderzoeksverband in IVF-behandelingen gebruikt. „Dat is hoe we het tot nu toe altijd hebben gedaan in de fertiliteitszorg, maar het is gevoelsmatig een beetje de omgekeerde wereld: een tussenstap waarvan ik moreel vind dat ik hem zou moeten doen, kan ik hier in Nederland niet uitvoeren.”
Een paar jaar geleden deed de klinisch embryoloog een grote studie naar de vergelijking tussen twee kweekvloeistoffen. Meerdere grote ziekenhuizen in Nederland sloten aan. Wat bleek? Een van de twee vloeistoffen gaf 6 procent meer kans op een succesvolle zwangerschap, dus alle ziekenhuizen besloten over te stappen op de nieuwe vloeistof. Maar er viel nog iets op: de kinderen die uit die twee verschillende vloeistoffen geboren werden, hadden ook een verschillend geboortegewicht. „Een proces dat in de eerste paar dagen van de ontwikkeling plaatsvindt, heeft dus negen maanden later effect. Dat observeren we in de kliniek, maar als we willen begrijpen hoe dat kan – wat er in dat embryo gebeurt – kunnen we dat nu niet goed genoeg onderzoeken.”
Sommige onderzoekers beargumenteren dat, als je de slagingskans van IVF-behandelingen wilt optimaliseren, de wet nu genoeg ruimte biedt. Het proces van de innesteling van het embryo in de baarmoeder vindt immers plaats tussen dag zes en dag tien. Dat mag al onderzocht worden, volgens de huidige wet.
Modellen niet controleerbaar
Maar als je de kans op een kunstmatige zwangerschap echt wilt vergroten, moet je ook begrijpen wat er vóór die eerste vijf dagen in het embryo gebeurt, zegt stamcelonderzoeker Jesse Veenvliet. „Uit modellen met muizen en stamcellen weten we bijvoorbeeld dat het innestelingsproces niet op zichzelf staat; wat daaraan voorafgaat en wat erop volgt blijkt belangrijk voor de ontwikkeling van het embryo. Maar die stadia kunnen we met restembryo’s niet of nauwelijks onderzoeken. Voor onderzoekers in Nederland blijft dat prille begin van de ontwikkeling nu een behoorlijke black box.”
Veenvliet is onderzoeker bij het Max Planck Instituut voor moleculaire celbiologie en genetica in Duitsland, waar onderzoek met menselijke embryo’s helemaal verboden is. Hij bouwt zogenoemde embryomodellen: hij laat stamcellen van mensen en muizen in petrischaaltjes uitgroeien tot structuren die lijken op (delen van) menselijke embryo’s. Die stamcellen komen uit blastocysten, embryo’s die al vijf tot zes dagen oud zijn, of worden gemaakt door lichaamscellen in stamcellen te reprogrammeren. Ook stamcelonderzoek biedt dus geen inzicht in die eerste cruciale dagen, waarin de eicel bevrucht wordt, zich splitst, deelt tot een klompje cellen en daarna gigantische veranderingen doormaakt.
Er zijn geen modellen die dit proces kunnen nabootsen
„In die eerste dagen ontwikkelt zich bijvoorbeeld de blastocyst, met een celmassa die het toekomstige embryo vormt, omringd door een laag cellen waaruit de toekomstige placenta ontstaat”, zegt Veenvliet. „We hebben nu nauwelijks mogelijkheden om die ontwikkeling bij mensen te bestuderen. Er zijn bijvoorbeeld geen embryomodellen die dit proces kunnen nabootsen.” De beste benadering die we momenteel hebben zijn daarom muizenmodellen, zegt Veenvliet, „maar muizenembryo’s zijn écht onvergelijkbaar met menselijke embryo’s: ze ontwikkelen zich sneller, de geometrie is anders en er zijn duidelijke verschillen in het innestellingsproces.”
En er is nog een fundamenteel probleem: hoe kunnen we ooit weten of embryomodellen een écht embryo nabootsen, als er geen onderzoek wordt gedaan naar hoe een embryo zich ontwikkelt? „We weten domweg niet of onze stamcelembryo’s dezelfde eigenschappen vertonen als echte embryo’s.” Met een versoepeling van de wet hoopt Veenvliet dat onderzoekers in Nederland het cruciale vergelijkingsmateriaal bieden.
Commerciële klinieken
In onder meer België, het Verenigd Koninkrijk en Zweden mag het al, embryo’s maken voor de wetenschap. In een aantal Amerikaanse staten mag het ook. Kunnen Nederlandse onderzoekers zich dan niet daarop baseren?
Nee, zegt klinisch embryoloog Mastenbroek stellig. Juist niet. De gang van zaken in andere landen is voor hem een groot argument om in Nederland de wetgeving zo snel mogelijk aan te passen. „Nederland is een van de weinige landen waar de fertiliteitszorg niet grotendeels in commerciële klinieken plaatsvindt. In veel landen wordt wel degelijk onderzoek gedaan, maar voornamelijk naar innovatieve behandelmethoden, want daar valt geld mee te verdienen, en veel minder naar effectiviteit en veiligheid. Als zich nu nieuwe behandelmethoden aandienen, zijn we in Nederland deels afhankelijk van buitenlands onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit ervan.”
Ook Veenvliet vindt het „van fundamenteel belang” dat dit soort onderzoeken juist in Nederland kunnen worden gedaan, „omdat we hier van oudsher een sterke basis hebben” in embryologie-onderzoek. „We zijn een pioniersland op het gebied van onderzoek naar embryomodellen, én er is financiering voor onderzoek. Het is een gotspe dat die modellen niet getoetst kunnen worden in de labs die ze nota bene ontwikkelen.” Het alternatief, zegt hij, is wachten tot zulk onderzoek in het buitenland verschijnt, misschien jaren later. „Voor goed onderzoek is het van cruciaal belang om de data en expertise in eigen lab te hebben.”
Sciencefictiontechnieken
Een discussie over het kweken van embryo’s kan al snel op sciencefictionachtige doemverhalen rekenen, weten Veenvliet en Mastenbroek uit ervaring. Dat is ook niet altijd onterecht, erkent Mastenbroek, wijzend op de casus van de Chinese onderzoeker He Jiankui die in 2018 de wereld choqueerde met het nieuws dat hij kinderen geboren had laten worden uit embryo’s waaraan hij genetisch gesleuteld had.
„Ook hier geldt: in het buitenland worden zulke methodes ontwikkeld, maar soms onvoldoende getoetst op veiligheid”, zegt Mastenbroek. „Juist de meer ‘spannende’ technologieën willen we in Nederland zelf kunnen onderzoeken. Als we er dan achterkomen dat iets niet veilig is, kunnen besluiten die techniek hier niet aan te bieden.” Het feit dat hij en zijn collega’s ergens onderzoek aan doen, benadrukt Mastenbroek, betekent niet dat ze het ook implementeren. „Het betekent dat we beter geïnformeerd zijn over of we het in Nederland zouden moeten willen.”