Scheidend hoogleraar Joop Schaminée wil de natuur bewaren in een ‘ark van Noach voor plantenzaden’

Het is ruim veertig jaar geleden, maar vegetatiekundige Joop Schaminée (1957) haalt het zich nog zó voor de geest: dat ene college dat zijn leermeester Victor Westhoff aan de Radboud Universiteit Nijmegen gaf over de Welwitschia mirabilis. „Westhoff was een begrip onder botanici. De grondlegger van de Nederlandse plantensociologie, het vakgebied dat de onderlinge samenhang tussen planten bestudeert. Een groot wetenschapper – en een bijzondere, gevoelige man.”

Die bewuste dag ging het college over de nevelwoestijnen van Namibië. „Daar had hij veldwerk gedaan. Bij een dia van de tweebladerige Welwitschia, die honderden jaren oud kan worden – vandaar de Afrikaanse naam ‘tweeblaarkanniedood’ – vertrouwde hij ons toe dat hij had moeten huilen, ontroerd als hij was geweest toen hij die plant voor het eerst zag. En wat deden wij, derdejaarsstudenten? We barstten in lachen uit.” Ontdaan vluchtte Westhoff de collegezaal uit, zichzelf onderweg nog bijna wurgend doordat hij bleef hangen aan het microfoontje om zijn hals. „Dat zo’n beroemde hoogleraar zo geëmotioneerd kon raken, maakte een diepe indruk op me. Ik schaam me dat ik heb meegelachen.”

Veldwerk in Polen

Deze week gaat Joop Schaminée, op papier althans, met emeritaat: donderdag spreekt hij zijn afscheidsrede uit aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Dat hij het voorval nu aanhaalt, op zijn werkkamer op de Wageningse universiteitscampus, is niet toevallig. De afgelopen achttien jaar heeft hij als bijzonder hoogleraar de Westhoff-leerstoel bekleed – één dag per week aan de Radboud Universiteit Nijmegen en één dag per week aan de Wageningen Universiteit. De overige drie dagen werkt hij bij Wageningen Environmental Research.

Hij trad in de voetsporen van zijn leermeester: wie vandaag de dag over plantensociologie praat, noemt in één moeite door de naam van Schaminée. Ruim vijftig boeken over vegetatiekunde schreef hij, en zo’n achthonderd wetenschappelijke publicaties. In 2009 ontving hij de Prins Bernhard Cultuurprijs voor zijn uitzonderlijke verdiensten voor de natuurbescherming, in 2019 werd hij geridderd in de Orde van de Nederlandse Leeuw, in 2021 maakte hij samen met Pieter van Vollenhoven de tv-serie Professors op pad.

Ook al gaat hij met emeritaat, aan écht stoppen denkt hij niet – een maand geleden was hij nog met studenten op veldwerk in Polen. „Met de universiteiten heb ik afgesproken dat ik in ieder geval nog vijf jaar aanblijf, onbetaald. Er is nog veel te veel mooi werk te verrichten.”

Net als Westhoff is Schaminée een groot wetenschapper – én een bijzondere, gevoelige man. „De botanie wordt niet voor niets de scientia amabilis genoemd”, zegt hij. „ De lieflijke, zachtaardige wetenschap. De natuur ráákt me. En als ik zie hoe de huidige politieke koers hele ecosystemen naar de knoppen dreigt te helpen … dan schiet ik wel vol. Al wil ik absoluut niet droeftoeteren. Ik weet dat het anders kan. De ellende van zure regen en zwaveluitstoot zijn we ook te boven gekomen.”

‘Zorgen voor de natuur van morgen’ is de titel van zijn afscheidsrede. „Zorgen voor dus, meer dan zorgen over. We hebben het heft in eigen hand. We kúnnen thema’s als vermesting, verdroging, versnippering en vergiftiging vervangen door verschraling, vernatting, verbinding en verbetering. Maar dat gaat niet vanzelf.” Fel: „Er was nota bene twintig miljard uitgetrokken voor de landbouwtransitie. Twintig miljard, dat is meer dan duizend euro per inwoner van Nederland! We hadden daarmee landbouwbedrijven kunnen omvormen, kunnen verduurzamen. Maar in plaats daarvan, was het grootste gedeelte voor uitkopen bestemd en is het plan nu bijna helemaal van de baan. We kunnen in ons land geen boer missen, maar in mijn ogen is de BBB een anti-boerenpartij, die verduurzaming van de landbouw in de weg staat.”

De bessen van de Gelderse roos.
Foto Pauline Lewis

Icoonsoorten

Als tegengif tegen zogenoemde shifting baselines – waarbij generatie na generatie lijkt te wennen aan een steeds kaler landschap – is een goede kennis van dat landschap onontbeerlijk, vindt Schaminée. „In de jaren tachtig beleefde de plantensociologie een dieptepunt. Het viel niet onder de harde bètawetenschappen en werd dus niet serieus genomen. Terwijl de vegetatie alom aanwezig is en de basis van de natuur vormt. Planten zijn een waanzinnig goede graadmeter als je wilt weten hoe het gaat met een gebied. Maar dan moet je die wel kunnen lezen – weten welke soorten je ziet, ze herkennen in al hun stadia en hun onderlinge samenhang begrijpen. Kennis van vegetatie is essentieel als je de natuur wilt beschermen. Elke soort vertelt een eigen verhaal.”

En juist die verhalen zijn nodig voor natuurbehoud, in zijn ogen. „Wetenschap reduceert en probeert antwoorden te vinden, maar mist soms de kunst van het verbinden. Als je niets voelt bij een soort, ga je er ook niet voor zorgen.”

Om die reden is hij, met geld van de Postcodeloterij, een project begonnen met dezelfde titel als zijn afscheidsrede. „Samen met de twaalf provinciale landschappen zetten we twaalf icoonsoorten in de schijnwerpers: bijzondere plantensoorten die een speciale binding hebben met de provincie. De wilde kievitsbloem voor Overijssel, de roggelelie voor Drenthe, enzovoort.”

Het project Zorgen voor de natuur van morgen maakt deel uit van een groter initiatief van Schaminée: Het Levend Archief. Het doel daarvan is om de genetische diversiteit van wilde planten veilig te stellen door zaden te verzamelen van inheemse wilde plantensoorten en deze op te slaan in een Nationale Zadencollectie. „Daarnaast doen we aan publieksvoorlichting, onder andere dus door het vertellen van verhalen en door mensen te informeren waar ze goed plantenzaad kunnen kopen. Te vaak nog halen mensen exotische zadenmengels in huis, of doorgekweekte soorten die bijvoorbeeld geen stuifmeelkorrels meer bevatten. Insecten worden gefopt en dat kost ze nodeloos veel energie.”

Het Levend Archief is niet de oplossing tegen verarming van de natuur, benadrukt hij. „Dat is natuurherstel. Wel kun je het zien als een back-up van de Nederlandse Natuur. Een ark van Noach voor plantenzaden.”

De bolderik, voor Joop Schaminée een bijzondere plant omdat zijn tante er vaak over vertelde.
Foto Li-bro

De kruk

Eén icoonsoort die voor Schaminée zelf een speciale betekenis heeft, is de bolderik. „Die doet me denken aan mijn tante Ietje. Ik ben opgegroeid in een dorpskroeg in Midden-Limburg, mijn vader was er kastelein. Mijn moeder lag door MS jarenlang op bed en tante Ietje woonde bij ons in, als een tweede moeder. Als we bij de kachel zaten, vertelde ze over haar jeugd, en daarbij dook steeds een mysterieuze bloem op: de kruk. Een prachtige roze bloem in het graan. Om welke bloem het ging, kon ik niet achterhalen. Pas toen ik allang bioloog was, ontdekte ik dat kruk dialect was voor bolderik – een uiterst zeldzame soort die je heel lokaal nog in graanakkers in het IJsseldal en Zuid-Limburg tegenkomt. Een vervelend akkeronkruid, in de ogen van boeren, maar voor mij onlosmakelijk verbonden met mijn jeugd.” Ook de bolderik is de dupe van exotische zadenmengels. „Daar zit een variant in uit Zuid-Europa, die kruist met de inheemse bolderik. De oorspronkelijke populaties worden verdrongen.”

Hij neemt de halsketting met een zilveren vlindertje tussen de vingers, die zijn vrouw hem 34 jaar geleden gaf bij hun verloving in Ierland. „De vlinder staat voor mij symbool voor kwetsbaarheid. En kwetsbaarheid is een groot goed, daar moet je niet lichtzinnig mee omspringen. Bij mensen niet en bij planten niet.”

Stikstof

Eigenlijk is Schaminée een vogelaar, vertelt hij tijdens een wandeling door de heemtuin rond het universiteitsgebouw. „Maar mijn ogen en oren waren te slecht, dus werden het planten. Toen ik op mijn twaalfde naar een katholiek internaat in Roermond ging, richtte ik een natuurclub op. De Boskippen – dat was de bijnaam die wij kregen van de jongens die niet op het internaat zaten.”

Hij hurkt op het graspad neer. „Kijk, hier zie je de grote weegbree, die maakt deel uit van de tredvegetatie. Maar een paar meter verder, waar het gras hoog is, groeit juist de smalle weegbree. Twee soorten met elk hun eigen voorkeuren.”

De smalle weegbree.
Foto K. Schlierbach

Ruim 1.500 plantensoorten komen er in Nederland voor, vertelt Schaminée, waarvan er 500 onder druk staan. „Dat zijn veelal soorten die gedijen onder minder voedselrijke omstandigheden. Als je de natuur vetmest met stikstof, dan wint de brandnetel aan terrein, ten koste van die andere soorten.”

Na een korte stilte citeert hij de beroemde dichtregel van J.C. Bloem: „En dan: wat is natuur nog in dit land?” Hij wijst om zich heen. „Ik ben in mijn loopbaan veel in het buitenland geweest: Frankrijk, Schotland, Ierland, Zuid-Afrika. En toch blijft de Nederlandse natuur mijn grootste liefde. We hebben niet de spectaculairste soorten, geen enkele van die 1.500 planten is echt uniek voor ons land. Maar we hebben op een klein oppervlak een enorme landschappelijke verscheidenheid, dankzij de gunstige ligging in de rivierdelta. Ruim vijftig verschillende habitattypen van Europees belang, met elk hun kenmerkende vegetatie. En kijk eens om je heen, die felrode bessen van de Gelderse roos, die woeste zaadpluizen van de Canadese fijnstraal – die zijn toch prachtig?”

Eén favoriet heeft hij niet. „Ik zeg altijd: 1.500 in Nederland, 15.000 in Europa, 350.000 wereldwijd.” Kent hij die in het veld allemaal bij naam? „Je moet me niet uitdagen, maar ik denk dat ik in Nederland een heel eind kom.”

De Canadese fijnstraal in bloei.
Foto Orest Lyzhechka