Column | Bijbeuntje

Ajax belde. Een anoniemand die onder geen enkel beding zijn naam wilde noemen. Maar of ik binnenkort tijd had om in de Johan Cruijff Arena het wespennest uit de slangenkuil te verwijderen? Het was wel een smerig klusje en niet zonder risico. Mijn imago kon deuken oplopen en ik moest in elk geval tegen de geur van rotte vis kunnen. In het kort legde de man uit hoe alles faliekant mis was gegaan sinds het ontslag van de technisch directeur, die binnen de club al een tijdje de ‘erecteur’ werd genoemd omdat hij meer met zijn piemel dan met een scepter zwaaide. Na zijn vertrek was het in alle geledingen gaan piepen en kraken. Er was totaal geen leiding en de raad van commissarissen zat snurkend te tukken voor de glimmende prijzenkast. Uiteindelijk kwam er een of andere derderangs Duitser, die in vier maanden tijd meer dan 120 miljoen door de gootsteen spoelde door idioot veel geld neer te tellen voor spelers uit het derde van een club uit een Hamburgse hoerenbuurt. En iemand had een mislukte hockeycoach tot chief sports officer benoemd. Wat die daar deed? De grootste kamer bezetten om daar lucht te bakken.

Verder werden er wat trainers door gejast en uiteindelijk zat het aardige clubicoon Johnnie van ’t Schip met zeventig kilo gebakken peren opgescheept. Nog knap dat hij daarmee vijfde is geworden.

De anonieme Ajacied aan de telefoon vatte ook nog even de gezellige aandeelhoudersvergadering van afgelopen week samen. Twee plucheplakkers op leeftijd hadden iedereen de huid vol gescholden en namen het op dramatische wijze op voor de incompetente commissarissen, die alle waanzintransacties van de dolende Duitser hadden goedgekeurd. Tijdens hun betoog gonsde vooral medelijden door de zaal omdat de twee oudjes vroeger grote jongens waren geweest. Eentje had onze nationale trots KLM in de lucht gehouden en de ander was voorzitter in de tijd dat Louis nog bekers won. Daarom was het zo treurig. Welke vriend vertelt deze oude mannen dat het klaar is? Of moet de huisarts dat doen?

Inmiddels is er een jonge enthousiaste Italiaanse trainer aangesteld en we mogen duimen dat hij spelers vindt die hem begrijpen. Ook is er een nieuwe directeur, die misschien wel verstand van voetbal heeft, maar op het gebied van voorkennis nog een beetje bijgespijkerd moet worden. Voor het geld schijnt de man het niet te hoeven doen omdat hij bij zijn bedrijf dat voetbaltransfers met een luchtje verzorgde genoeg bij elkaar gegraaid heeft.

Maar de vraag was dus of ik, nu het duidelijk is dat ik tijd heb, puin wil ruimen.

Om welk baantje het ging? Commissaris. „Maar”, opperde ik, „daar heb ik geen verstand van. Ik heb mijn leven lang dit soort financiële en organisatorische zaken uitbesteed aan zeer kundige vrienden.”

Dat deed er niet toe. Ik had afgelopen jaren een langere afscheidstournee dan Elton John gehad, dus ik was ijdel genoeg voor dit klusje. En ik mocht elke week beroemde handen schudden in de skyboxen en met korting naar de Toppers. Het maakte het schnabbeltje niet aantrekkelijker. Ik hoefde ook geen seizoenkaart meer te betalen, dus het was eigenlijk een win-winsituatie.

Ik legde uit dat een zelfbetaalde seizoenkaart meer recht op schelden gaf. Het is juist lekker als je betaald hebt om uit de grond van mijn gerepareerde hart vanaf de tribune te schelden als het spel weer eens helemaal ruk was. Dat lucht enorm op als supporter. En als ik medeverantwoordelijk ben voor de chaos op het veld dan moet ik wijselijk zwijgen omdat ik de minkukels ken die de oliedomme fouten hebben gemaakt. Ik ben wel ijdel, maar niet grensoverschrijdend.

De man vond het allemaal onzin. Ik had een grote bek, had vijftig jaar tegen betaling onzin verkocht, dus ik was volgens hem helemaal op mijn plek in de voetbalwereld.

Mijn antwoord bleef nee.

Of ik dan iemand anders wist.

„Ronald Plasterk?”

Ze gingen hem bellen.

Toen vroeg hij wat ik ging doen?

Geert terugbellen en zeggen dat ik tijd heb.

Alle tijd zelfs.