Saskia Brandewijn had alles voor elkaar. Ze was 26 jaar, bijna afgestudeerd als psycholoog en stond op het punt aan een promotieonderzoek te beginnen in Engeland. Maar toen begonnen de slapeloze nachten en werd het langzaam donker in haar hoofd.
Een jeugdtrauma, dat zij jarenlang had weggestopt, kwam in 2016 naar boven. Brandewijn werd depressief en kreeg suïcidale gedachten. Oude herinneringen aan seksueel misbruik kwamen terug. Jarenlang volgt ze nu al intensieve therapieën. Na zo’n sessie is ze de rest van de dag moe. Een betaalde baan, zegt Brandewijn (nu 34), is nu niet haalbaar. Haar contactpersoon bij de gemeente is dat met haar eens.
Voor wie ziek is of een beperking heeft, of dat nu lichamelijk is of mentaal, zijn er in Nederland twee speciale uitkeringen: de WIA en de Wajong. Maar Brandewijn is een van de grofweg 200.000 mensen die voor beide niet in aanmerking komen. Zij is ziek in de bijstand.
De bijstand is een basale uitkering. Het laatste vangnet voor wie geen baan heeft, maar wel kán werken. Maar de praktijk is anders. De meeste mensen in de bijstand kunnen nu niet werken, zien gemeenten, hulpverleners en deskundigen.
Meer dan de helft van de bijna 400.000 bijstandsontvangers ervaart gezondheidsproblemen, blijkt uit onderzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie. En iets meer dan de helft heeft moeite met handelingen als huishoudelijke taken en traplopen, volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau.
De gemeente Den Haag kwam een paar jaar geleden tot een schokkende ontdekking. Ambtenaren van die stad hadden ruim 18.000 inwoners gesproken die al meer dan anderhalf jaar in de bijstand zaten. Hun conclusie: 90 procent kan niet op de korte termijn aan het werk geholpen worden. Bij hen zitten gezondheidsproblemen, een verslaving of schulden in de weg. 40 procent zal waarschijnlijk nooit meer aan het werk komen, bijvoorbeeld door chronische ziekte.
Toch hebben deze mensen geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Nederland heeft een vangnet voor ziekte, maar daar zitten grote gaten in.
Wat een leven op bijstandsniveau betekent? Zuinig zijn, zegt Brandewijn. Op aanbiedingen letten, geen toetjes kopen. „Ik ben in de studentikoze maaltijden blijven hangen. Pasta met rode saus en de groenten die ik nog heb liggen.” Soms moet ze een moeilijke keuze maken, vertelt ze in haar appartement in Utrecht: „Ga ik voor het eerst in jaren weer een winterjas kopen? Of wil ik gezond eten blijven kopen?–” Brandewijn is zulke keuzes gewend, zegt ze. Zo redt ze het al zeven jaar.
Toch had haar leven er heel anders uit kunnen zien. Vroeger was er een uitkering voor mensen die al van jongs af aan een handicap hebben: de Wajong. Maar die regeling is fors ingeperkt. Je krijgt deze uitkering alleen nog als je nooit meer kunt werken.
Ook was het beter uitgekomen als haar depressie een paar jaar later was opgekomen, als Brandewijn geen student, maar een werknemer was. „Dan was ik in de WIA beland”, zegt ze. Een hogere uitkering, alleen bereikbaar voor wie ziek uitvalt vanuit loondienst. Dat onderscheid vindt Brandewijn veel te willekeurig. „Wat maakt het uit of ik eerst gewerkt heb? Ik ben gewoon ziek.”
Maar een baan in loondienst is geen garantie. De bijstand zit ook vol met oud-werknemers die om andere redenen niet in aanmerking komen voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering WIA, maar die volgens hun gemeente te ziek zijn om te werken.
Gemeenten zitten ermee in hun maag. De bijstand is een tijdelijk, sober vangnet met strenge regels, zegt Peter Heijkoop, wethouder Werk en Inkomen in Dordrecht en bestuurder van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. „Maar een groot deel van de mensen zal daar nooit meer uitkomen. Zij kunnen niet werken, of hooguit een paar uur per week. Moeten zij dan altijd op zo’n laag inkomen blijven? Dat voelt onrechtvaardig.”
Vergeten groep
De regels rond arbeidsongeschiktheid zullen de komende jaren waarschijnlijk drastisch veranderen. Maar in de discussies hierover, lijken de zieken in de bijstand tot nu toe een vergeten groep.
Een commissie van deskundigen, ingesteld door het kabinet-Rutte IV, presenteerde vorige maand een adviesrapport over hoe nieuwe regels rond arbeidsongeschiktheid eruit moeten zien: menselijker en simpeler. Maar de adviescommissie focuste zich vooral op de WIA-uitkering, waarvoor ze drie alternatieve scenario’s uitwerkte. Over de zieken in de bijstand ontbraken vergaande aanbevelingen.
Saskia Brandewijn snapt niet waarom ze zó wordt genegeerd. Zij hoort niet in de bijstand, zegt ze. „Ik ben arbeidsongeschikt. Ik zou wel willen werken, en ik heb goede hoop dat dat later lukt, maar nu nog niet.” Een keuringsarts heeft dit bevestigd. Daarom hoeft Brandewijn van de gemeente Utrecht niet te solliciteren.
Maar ze moet al wel zeven jaar leven op het bestaansminimum (ruim 1.200 euro per maand voor alleenstaanden). „Ik spreek zelden af met vriendinnen. Ik kan het ook gewoon niet betalen om een avond in de kroeg te zitten of naar de bioscoop te gaan.”
En daten? Dat doet Brandewijn al jaren niet meer. Het werkt toch niet, zegt ze, als je zelf nóóit kunt meebetalen aan etentjes of uitjes. „Maar ook praktisch: heb ik wel genoeg leuke kleding? Ik ga niet in mijn joggingbroek. Mensen zeggen dan dat het toch genoeg is dat ik zo’n leuke persoonlijkheid heb. Ja, dat zal best. Maar in eerste instantie kijken mensen naar hoe ik eruitzie. Die eerste indruk is in een halve seconde gemaakt.”
Het ergste vindt Brandewijn het als mensen zich bemoeien met waar zij haar geld aan uitgeeft. Zo heeft ze een hond: haar woonkamer ligt bezaaid met speeltjes en krantensnippers waar Wick, vernoemd naar actiefilmpersonage John Wick, in kan ravotten.
In haar herstel speelde Wick een cruciale rol, zegt Brandewijn. „Ik moest eens huilen toen op tv een mooi liedje voorbijkwam. Hij legde zijn pootje op mijn bovenbeen en ik besefte voor het eerst in mijn leven wat het betekent als iemand onvoorwaardelijk van je houdt. Vanaf dat moment ben ik weer een beetje gaan geloven dat ook mensen misschien van mij kunnen houden, dat ik dat waard ben.”
Brandewijn hoort mensen weleens zeggen dat je in de bijstand geen geld aan huisdieren zou moeten besteden. Die mensen hebben geen idee, zegt ze. „De regels in de bijstand zijn al kut, het inkomen is kut, het leven dat je moet leiden is kut. En dan komen zij je vertellen: het kan nóg kutter hoor!”
„Ik vraag me af: wat heb ik gedaan om dit te verdienen? Ik ben gewoon ziek, ik heb een mentale stoornis. Omdat iemand twintig jaar geleden zijn poten niet thuis kon houden. Hij is de veroorzaker van dit drama. Hij is de reden dat ik nu zo moet leven. Maar ík word erop aangekeken. Ik ben verkeerd bezig, omdat ik een hond heb die ik ook nog verzeker. Mensen vinden dat ze hun moraliteit op mij mogen projecteren.”
Karen Hasselman (48) herkent het stigma van de bijstand. Met haar mentale problemen kreeg zij die uitkering twaalf jaar. Tot ze alsnog in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering voor vroeggehandicapten. „Dat was een enorme bevrijding”, vertelt ze. „In de bijstand had ik continu het gevoel dat ik me schuldig moest voelen, dat ik niet genoeg mijn best deed. Nu kreeg ik de erkenning dat ik een aandoening heb en niet een werkweigeraar ben. Dat gaf zóveel rust.”
Pas laat werd ontdekt dat de psychische klachten van Hasselman, mentale uitputting en snelle overprikkeling, deels veroorzaakt worden door autisme. Die diagnose hielp bij het aanvragen van deze uitkering, al heeft dat nog jaren geduurd.
Haar nieuwe uitkering geeft Hasselman allerlei voordelen die ze in de bijstand niet had. „Als mijn ouders overlijden, mag ik nu een erfenis krijgen.” En als ze wil samenwonen, mag ze haar uitkering houden. In de bijstand is de kans groot dat ze die zou kwijtraken, omdat ze dan zou moeten leven van het inkomen van haar partner.
Bijstand als lening
Door dit soort bijstandsregels zijn er ook veel chronisch zieken en gehandicapten die helemaal nergens recht op hebben. Ze hebben een werkende partner, of bijvoorbeeld een eigen huis met veel overwaarde. Ook dan krijg je geen bijstand. Je moet je huis verkopen en gaan leven van de opbrengst, anders kun je de bijstand alleen als een lening krijgen.
Hasselman ging ook niet daten, toen ze nog een bijstandsuitkering kreeg. „Ik schaamde me ervoor”, zegt ze. Dat ze in de bijstand zat, wist bijna niemand. „Ik had vrijwilligerswerk en vertelde altijd dat dat mijn baan was.” Nu heeft Hasselman een relatie. Sinds ze een Wajong-uitkering heeft, voelt ze zich relaxter. „En dat heeft me ook een stuk gezonder gemaakt.”
Landen die strenge toegangseisen hebben voor hun arbeidsongeschiktheidsuitkeringen hebben vanzelfsprekend meer zieke mensen in hun werkloosheidsuitkeringen. Dus het is niet gek dat er in Nederland ook steeds meer zieken in de bijstand zitten, volgens Patricia van Echtelt, onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau.
Die verschuiving begon in de jaren tachtig. Het aantal mensen in de WAO, de arbeidsongeschiktheidsuitkering van toen, liep zó hoog op dat volgens politiek Den Haag een ommekeer nodig was. Werkgevers en vakbonden organiseerden samen de medische keuringen en hadden beide belang bij ruimhartige toelating. Werkgevers omzeilden er de strenge ontslagregels mee, werknemers konden vaak een uitkering tot hun pensioen krijgen.
Lees ook
Uitkeringen in Nederland: steeds iets minder, steeds iets selectiever
Sindsdien is de regeling in vele tussenstappen strenger gemaakt. In 2006 bijvoorbeeld, toen de WAO werd vervangen door de WIA. Je krijgt deze uitkering alleen als je door je beperking 35 procent mínder kunt verdienen dan je oude loon. Daarvoor lag die drempel veel lager: op 15 procent.
Wat als deze drempel 15 procent was gebleven? Dan zouden nu ieder jaar zo’n achtduizend mensen geen afwijzing, maar een WIA-uitkering krijgen, becijferde het Centraal Planbureau.
Vooral werknemers met lage salarissen stuiten op deze 35-procentsdrempel. Dat komt doordat het inkomensverlies centraal staat. Als je vroeger een hoog salaris had, veroorzaakt jouw beperking al snel een groot inkomensverlies. Meer dan als je altijd al weinig verdiende. Voor de WIA geldt: hoe hoger je salaris, hoe groter de kans op een uitkering.
Wie een laag salaris had, is zo sneller aangewezen op een lage uitkering: de bijstand. „Mensen met precies dezelfde gezondheidsproblemen komen in heel verschillende regelingen terecht”, zegt SCP-onderzoeker Van Echtelt. „Dat is lastig uit te leggen.”
De laatste grote aanscherping, in 2015, raakte mensen met een handicap. Tot die tijd waren er sociale werkplaatsen waar zij konden werken tegen een salaris iets boven het minimumloon. Sinds de invoering van de Participatiewet in 2015 wordt bijna niemand meer toegelaten tot zulke werkplaatsen. Dat is te duur, vond het kabinet-Rutte II. Meer gehandicapten moesten een reguliere baan zoeken.
Ook de levenslange Wajong-uitkering voor vroeggehandicapten werd toen ingeperkt. Kun je door je handicap nú niet werken, maar in de toekomst misschien wel? Dan moet je dat afwachten in de bijstand.
Zo veranderde het karakter van de bijstand. „De populatie laat zich op geen manier vergelijken met dertig jaar geleden”, zegt wethouder Heijkoop. De werkloosheid is historisch laag: mensen zónder problemen vinden gemakkelijk een baan en zitten nauwelijks meer in de bijstand. Heijkoop: „Het aandeel mensen met een medische beperking, verslaving of geestelijke gezondheidsproblematiek is enorm hoog.”
Verbazing over rapport
Mensen met een structurele beperking horen niet in de bijstand, vond de commissie die onlangs in opdracht van het kabinet adviseerde over de toekomst van de arbeidsongeschiktheidsregels. De bijstand is voor hen „niet passend”, schreef deze Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) in een tussenrapport.
Daarom wekte het verbazing dat de commissie hier in haar eindrapport nauwelijks conclusies aan verbond. Het kabinet moet proberen de situatie van deze mensen binnen de bijstandsregels verbeteren, schreef de commissie. Het demissionaire kabinet ging hierin mee: in een verbetertraject van de Participatiewet, waarin de bijstand geregeld is, zal worden gekeken naar de situatie van wie ziek is of een beperking heeft.
„Opmerkelijk”, vond Van Echtelt van het SCP. „Er wordt gedaan alsof dit probleem alleen met de bijstand te maken heeft, en niet met de toekomst van de arbeidsongeschiktheidsregels.” Het tegenovergestelde is waar, zegt ze. „De criteria van de arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn bepalend voor wie er in de bijstand belandt. Het is goed om dat in samenhang te bekijken.”
De adviescommissie had zelf ook veel verder willen gaan in haar adviezen. Ze wilde een voorstel doen waarin álle Nederlanders van achttien jaar tot de AOW-leeftijd automatisch verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid. Ook vroeggehandicapten zouden daar onder vallen, en mensen als Brandewijn, die geen arbeidsverleden hebben.
Dat valt op te maken uit een bijlage die minister Karien van Gennip (Sociale Zaken, CDA) meestuurde met het eindrapport. Op de valreep concludeerde de commissie dat zo’n stelsel, dat op het oog heel simpel is, in de praktijk op tal van technische bezwaren stuit, zo vertellen ingewijden.
De commissie wilde ook adviseren dat zieken in de bijstand wél een werkende partner, koophuis of spaargeld mogen hebben. Ook dat voorstel haalde de eindversie niet, omdat de commissie de gevolgen ervan niet kon overzien. Hoeveel extra mensen zouden dan recht krijgen op de bijstand? Hoe duur zou dat worden? En is de groep met gezondheidsproblemen wel duidelijk af te bakenen?
Toen kwam de commissie ook nog in tijdnood: ze moest sneller opleveren omdat de kabinetsformatie al begonnen was. „Ik kan mij voorstellen”, zei commissievoorzitter Roos Vermeij in een interview met NRC, dat zieken in de bijstand „op meer hadden gehoopt”.
De politiek moet het hier niet bij laten zitten, vindt wethouder Heijkoop. „In de bijstand zouden eigenlijk alleen mensen moeten zitten die weer aan werk kunnen, deels of volledig.” De arbeidsongeschiktheidsregels hebben reparatie nodig, zegt ook Brandewijn. „Het kan allemaal nog zo ruim zijn, als er gaten in zitten, vallen er mensen doorheen.”
Voor Brandewijn is de bijstand geen eindstation, zegt ze. Haar therapieën hebben effect: ze voelt zich beter en denkt al voorzichtig na over werk. „In het meest positieve geval”, zegt ze „kan ik eind dit jaar de eerste stappen zetten.”
Het liefst zou ze op het ministerie van Sociale Zaken werken, als ervaringsdeskundige. Ambtenaren kunnen nog zoveel inhoudelijke kennis hebben, zegt ze, voor goed beleid moet je de praktijk kennen. „Ik hoop dat ik mensen met mijn verhaal kan raken en met hun neus op de feiten kan drukken.”