Column | Verbindende voertaal aan de universiteit

In zijn diesrede schetste de rector magnificus van de Universiteit van Amsterdam, Peter-Paul Verbeek, aan de hand van zijn eigen voormalige vakgroep hoe belangrijk Engels is als wetenschapstaal. De Twentse groep besloot 25 jaar geleden om in het Engels te publiceren en raakte zo internationaal bekend. Dat trok buitenlandse wetenschappers en studenten aan en zo ontstond niet alleen een vakgroep die er wereldwijd toe deed, vertelde hij, maar ook een inspirerende, internationale leeromgeving. Ofwel: wie wil meetellen in de wetenschap moet Engels spreken en schrijven.

Dat was niet altijd zo. Het uit het Perzisch afkomstige ‘algebra’ herinnert eraan hoeveel wiskundige kennis na de 9de eeuw via het Arabisch naar Europa werd ‘gevoerd’. Daar was de voertaal van de wetenschap het Latijn, een taal die enkel werd beheerst door mannen die het geluk hadden gehad naar school te mogen gaan. Een voordeel ten opzichte van het Engels was dat het Latijn een dode taal was: er waren geen native speakers die zich scherper, subtieler en vollediger konden uitdrukken dan de rest en daardoor een voorsprong hadden.

Toch vielen geleerden vanaf de 17de eeuw weer vaker terug op hun moedertaal. In Londen bracht uitgever Henry Oldenburg in 1665 het eerste natuurwetenschappelijke tijdschrift ooit, Philosophical Transactions van de Royal Society, in het Engels uit. Iets eerder was in Parijs het academische Journal des Sçavans in het Frans verschenen. En veel eerder al had Simon Stevin Nederlandse termen gemunt voor wetenschappelijke concepten: we danken er ‘noemer’, middellijn’ en ‘wiskunde’ (van wiskunst) aan.

Beroemde bijeenkomsten

Welke rol een taal speelde op het internationale toneel hing intussen af van de mate waarin de wetenschap floreerde in een taalgebied. In de natuurkunde was in de eerste decennia van de 20ste eeuw Duits de belangrijkste taal. De relativiteitstheorie en het leeuwendeel van de artikelen over de quantummechanica werden erin geschreven. Al gebruikten fysici wél geregeld hun eigen taal tijdens conferenties, zoals de beroemde Solvay-bijeenkomsten over deze ontwikkelingen. Het maakte de Nederlandse Hendrik Lorentz de perfecte voorzitter. Want: „Hij spreekt alle drie de talen [Frans, Duits, Engels] even vloeiend en heeft een unieke wetenschappelijke scherpzinnigheid”, schreef Einstein destijds.

Tegenwoordig komen deelnemers aan conferenties vaak uit tientallen taalgebieden. Eén voertaal gebruiken lijkt onontkoombaar én het is niet zo gek dat universiteiten (mede) in die taal, het Engels dus, college willen geven. Maar het wringt ook. Lang niet alle studenten blijven in de wetenschap. Onder hen zitten bijvoorbeeld toekomstige artsen en psychologen voor wie goede beheersing van het Nederlands belangrijk is. Tegelijk wil je op een ander terrein, de techniek, juist met volledig Engelstalige opleidingen buitenlandse, toekomstige ingenieurs aantrekken. Die zijn hard nodig volgens onder meer het recente rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen. Het schreeuwt al met al – cliché – om maatwerk.

Toch benadrukt Verbeek een andere, veelgehoorde maatregel, namelijk om „van mensen die naar Nederland komen een basisbeheersing van het Nederlands [te] vragen”. In één klap zouden zulke mensen dan ook aan het publieke debat en ‘kennisdeling’ kunnen meedoen – nóg een taak van de universiteit. Vooral zouden zij zich zo meer met Nederland verbonden voelen. Modieuzer: het zou die inspirerende, internationale leeromgeving pas echt inclusief maken.

Culturele verschillen

Zou het? Uit het buitenland afkomstige wetenschappers hebben hun twijfels. Of je je ergens welkom voelt, zit hem niet alleen in de taal, zei zo’n wetenschapper met uitgebreide werkervaring in Italië, België en Nederland laatst. Een inclusieve omgeving vergt net zo goed het overbruggen van culturele verschillen die in of achter de taal schuilgaan. Zo zijn Nederlanders helemaal niet zo direct en rechtstreeks als ze heten te zijn. Hoe vaak worden besluiten niet al voorafgaand aan vergaderingen bedisseld – in het Nederlands?

Ander voorbeeld: Nederlandse leidinggevenden spreken mensen zelden direct op hun gedrag aan. Als drie mensen uit een groep zich niet aan eerder gemaakte afspraken houden, dan sturen die leidinggevenden liever de hele groep een e-mail die op betere naleving hamert. Maar buitenlanders die zich wel aan de afspraak houden, interpreteren dat anders. Ze denken dat ze niet gezien worden en dat werkt demotiverend.

Wie buitenlandse wetenschappers aan Nederland wil binden, kan dus misschien beter beginnen met het aanbieden van cursussen over culturele verschillen – óók aan Nederlanders zelf. Wie weet stimuleert dat buitenlandse wetenschappers zelfs om Nederlands te leren. Liefst tussen Nederlandse collega’s én studenten die zelf goed Nederlands kunnen spreken, lezen en schrijven – en daaraan valt ook wel wat te verbeteren volgens recente rapporten.

Trouwens, een goede beheersing van hun moedertaal helpt omgekeerd (aankomende) Nederlandse wetenschappers om zich beter uit te drukken in het Engels – of misschien over een paar decennia: het Chinees.

Margriet van der Heijden is natuurkundige en hoogleraar wetenschapscommunicatie aan de TU Eindhoven.