Hoogte in de poten op El Teide


Marijn de Vries

Vroeger maakten we druipkastelen op het strand. Dat kon alleen met heel fijn zand, dat goed met water mengde. Dan van je hand een tuitje maken, vingertoppen tegen elkaar. Daar liet je de dunne modder door lopen. Als je dat goed deed, met veel precisie en geduld, kon je hele muren maken. En torens. Onderaan drupte je grove druppels, en hoe verder naar boven, hoe meer je het tuitje van je vingers toekneep. Ragfijne drupjes topten de kastelen sierlijk af. Uren kon ik zo zitten druipen, me niet bewust van opkomend tij. Met een beetje pech spoelde een golf nog voor ik het doorhad mijn hele druipkasteel in één keer weg.

Aan mijn druipkastelen moet ik denken als ik om de hoek kom op El Teide, en plots op het plateau ben aanbeland. Eigenlijk is dit geen plateau, maar een reusachtige oeroude krater, waar de huidige vulkaan El Teide later uit opgerezen is. Ik heb veel beelden gezien van het landschap op 2.100 meter op Tenerife, maar mijn mond valt open.

Ik ben 35 kilometer geklommen op de fiets, uit nieuwsgierigheid en interesse naar de plek waar veel wielrenners tegenwoordig op hoogtestage gaan. Aan de weg door de krater staat één hotel, daar zitten ze. Ze rijden door de immense krater: 25 kilometer heen, en terug. Een zijweg in voor nog wat extra. Rustige ritten doen ze daar, want trainen op hoogte is door gebrek aan zuurstof zwaar – dat moet je voorzichtig doen. Soms dalen ze af naar zee en fietsen ze weer omhoog, zoals ik ook deed.

De klim is prachtig, niet al te steil, maar eindeloos. Op de vulkaanflanken groeien cactussen, struikjes en mossen, er staan naaldbomen hier en daar. Uitzichten die bekend aandoen, maar waar tropische vogels zingen. Tot boven. Daar rij je een andere wereld in. Een panorama van oogverblindend zwart, grijs en donkerbruin. Met druipkastelen uit reuzenvingers, op een dik puimstenen tapijt.

Schel blikkert het zonlicht op de weg, die glad als een spiegel en kaarsrecht verder dan de verte zichtbaar lijkt. Mijn benen voelen week als ik na een kleine daling de beklimming weer inzet. Hoogte in de poten. Nu ga ik naar beneden, ja toch? Hoe kan het dat ik niet vooruit kom dan? Ik check mijn fietscomputer en zie stijgingspercentages, maar mijn ogen zien toch echt een weg die daalt. El Teide houdt me voor de gek.

Bij het hotel zie ik geen wielrenners, ik zie enkel auto’s en bussen. Mensen op slippers en in veel te blote kleren voor deze frisse plek, lijken slaperig om zich heen te kijken. In de berm smelten restjes sneeuw. Mijn weke benen hebben geen zin meer, net zoals mijn hoofd, ik ben de slaperige hier. Op het keerpunt eet ik een reep. Nog een. En nog een. Mijn lijf blijft leeg. Dat de berg straks weer groen wordt als ik daal, dat ik de zee zal zien en dat het schetterende zonlicht zachter wordt, lijkt onvoorstelbaar nu.

In deze krater kun je alleen maar trainen, eten en slapen. Verder is er helemaal niks te doen. Goed voor de focus, zeggen wielrenners die hier wekenlang verblijven. Maar het is meer dan dat. Het landschap slurpt je op. Hypnotiseert. Houdt je zicht en ledematen voor het lapje.

Maar dat went vast, als je hier vaker zit.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.