Column | Pijnlijk intiem

Marijn de Vries

Naast mijn wiel kwakte een musje op de grond. Ze leek uitgespuwd door de passerende SUV; flap, op het asfalt. Ze was niet dood, maar wel aangedaan, zag ik – terwijl ik alweer meters verder was. Ik keek nog eens om, er flitste „stoppen” door me heen. Maar kun je een versuft musje helpen? Ik stopte niet. Het beeld van het musje liet me niet los. Hoe achteloos het vogeltje in haar vlucht gegrepen werd door die auto, hoe makkelijk ze haar leven had kunnen verliezen daar. Of misschien wel verloor. Alsof het niets is. Als ik er niet gefietst had, had zelfs niemand het gezien.

Bestaat lijden pas bij de gratie van het toezien van een ander? Eigenlijk begon het al ruim een week geleden. De koortsblaasjes in zijn linkermondhoek, ze zaten er al tijdens de elfde etappe, de sprintersrit naar Moulins. Bij sommigen betekent een koortslip er helemaal doorheen zitten. Bij anderen betekent het zo goed als niets. Wie kon toen al zeggen hoe het van invloed was op Tadej Pogacar en zijn vorm? Hij maakte gebbetjes en geintjes en pakte op de Grand Colombier nog vier seconden op Jonas Vingegaard. Toch vond ik hem toen ook al flets. Terugkijkend zie je altijd alles beter.

De tijdrit van Pogacar was fantastisch – die van Vingeaard was gewoon buitenaards. En toch, en toch. De Sloveen vrat de kilometers niet gretig op. Hij viel de bochten niet vinnig aan – toch zijn signatuur. Explosiviteit. Misschien was hoop de vader van de gedachte, misschien wilde ik gewoon niets liever dan dat hij op de Col de la Loze all-in zou gaan. Dat had hij ook gedaan, als hij had gekund. Het spel weer op de wagen. Alles of niets.

Terugkijkend wordt zijn lijdensweg nog pijnlijker. Aangedaan door dat valpartijtje dat niks voor hem was, met bloed aan zijn elleboog en zijn knie, leek het fladderen Pogacar helemaal te ontglippen. Alleen de pandjes van zijn losgeritste trui flapperden nog. Versuft zat hij op z’n zadel toen hij losliet, ergens op de onderste flanken van de finaleklim. ‘I’m fucked. I’m dead’, zei hij. Zo had ik hem nog nooit gezien. Lijkbleek. Holle ogen. De hoop op sterven in schoonheid gebroken.

Vingegaard keek om, verrast constaterend dat daadwerkelijk gebeurde wat hij door zijn oortje al gehoord had. Pogacar loste. Hij lost. De onoverwinnelijke kan niet meer. Vermorzeld door de voortdenderende Jumbo-Visma-SUV. Ik weet niet hoe ze zich voorgesteld hebben dat het zou voelen, als hun tactiek van verschroeiend tempo rijden Pogacar daadwerkelijk zou breken. Niemand van Jumbo-Visma leek echt opgetogen na de finish, alsof ze zich te pletter waren geschrokken van wat ze hadden aangericht. Mededogen zag ik, en respect, in de reacties van Merijn Zeeman en Vingegaard.

Iemand de nek omdraaien op papier, is wat anders dan het ook echt doen. Van alle manieren waarop Pogacar had kunnen breken, was dit de gruwelijkste. Ik denk dat de aanrichter van de schade dat net zo sterk voelde als de beschadigde. Het was geen breken, maar uitdoven. Uitgerookt, kapotgemaakt. Lijden zo minutieus in beeld gebracht is hartverscheurend om naar te kijken. Wie wil nu zijn eigen onmacht delen met miljoenen? Zijn kwetsbaarste momenten, zijn falen, uitgebreid laten filmen door tientallen camera’s? Pijnlijk intiem was het dat de hele wereld daar in close-up bij mocht zijn.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.