Bij toenemende migratie gaan de grenzen dicht, al 2.000 jaar lang

Geschiedenis Een goede vorst markeert zijn land, leerden heersers in de 17de eeuw. Toen pas kwamen landsgrenzen weer scherp in beeld.

Illustratie Dewi van der Meulen

Noviomagus, eerste eeuw na Christus. Een legionair staat op een wachttoren en tuurt in de verte. Hij is ver van huis. De soldaat komt uit het noorden van Italië, maar bewaakt nu de grens van het Romeinse Rijk aan de rivier de Waal. De macht van de caesars eindigt hier.

Rondom zijn kamp is het een drukte van belang. Vrouwen maken eten, terwijl enkele van zijn kameraden druk zijn met de baksteenfabriek die ze hebben opgezet bij de stad die nu Nijmegen heet. De grens staat ondertussen wagenwijd open. Vanuit het noorden melden Friezen en Chauken zich met hun handelswaar: pelzen en graan. De legionair houdt wel scherp in de gaten met hoeveel ze komen en of ze wapens bij zich dragen.

Anno 2023 is een grens een stippellijn op de kaart en een bordje bij de snelweg. Als het moet, vindt er een grenscorrectie plaats die tot op de centimeter nauwkeurig is uitgemeten, zoals vijf jaar geleden gebeurde met een paar eilandjes in de Maas bij Eijsden.

Met Hadrianus begon een meer defensieve fase. Er werden stevige grenswerken gebouwd

Stephan Mols Radboud Universiteit

Zo was het niet altijd. Grenzen – zowel het theoretische idee van wat een grens is als de praktische uitwerking van dat idee – hebben een lange ontwikkeling doorgemaakt. Het gebied rondom zo’n grens was altijd een streek waar gevaren en kansen hand in hand gingen. Een individu kon er zijn fortuin maken of sterven, een rijk kon het uitbuiten of ten onder gaan door invallen van de bewoners van het grensland.

De Romeinen waren de eersten in Europa die met deze dynamiek te maken kregen. De grenzen van hun rijk die in de loop van de eerste en tweede eeuw vast kwamen te liggen zijn bekend geworden als de limes. Die waren „poreus als het kon, maar keihard als het moest”, zegt Stephan Mols, hoogleraar geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen en gespecialiseerd in de limes.

Muur van Hadrianus

Zo’n harde grens was bijvoorbeeld nodig in het uiterste noorden van het Romeinse Rijk. Daar werd in Engeland aan het begin van de tweede eeuw de Muur van Hadrianus gebouwd. Mols: „In dat gebied was constant reuring door invallen vanuit het noorden door de Picten. In Nederland, waar de Romeinen hun gezag vestigden in de eerste eeuw, was het een stuk rustiger. Daarom zijn er hier minder forten gebouwd en was er geen sprake van een doorlopende muur.”

De heerschappij van keizer Hadrianus (tussen 117 en 138) was een omslagpunt in de manier waarop Romeinen over hun grenzen dachten, zegt Mols. „Tot die tijd keken ze over de grens van hun rijk en zagen gebied dat ze konden veroveren. Met Hadrianus begon een meer defensieve fase. Er werden stevige grenswerken gebouwd – als het kon langs natuurlijke barrières als de Rijn en de Donau – en de keizers richtten de gebieden direct buiten die linies in als bufferzones. De volkeren daar werden gebruikt om het rijk te beschermen tegen indringers van verder weg.”

Vorsten hadden bezit dat als vlekjes over de kaart van Europa verspreid was

Erik van der Vleuten TU Eindhoven

De Nederlandse limes liep vanaf Nijmegen langs de Rijn naar de Noordzee. In de tweede eeuw na Christus werd het ook hier onrustiger, weet Mols, zij het niet direct aan de grens. „De Chauken, die onder meer leefden in wat nu de provincie Groningen is, deden via de Noordzee invallen in het kustgebied achter de linies. De Romeinen reageerden hierop met het harder maken van de kustverdediging, door het bouwen van forten, zoals Aardenburg in Zeeland.”

De druk van Germaanse barbaren op het rijk bleef in de eeuwen hierna toenemen. Keizers als Dioclentianus (284-305) en Constantijn (306-337) slaagden er nog in de grenzen goed te bewaken, maar hierna brak de dam. Mols: „De druk van Germaanse stammen als de Goten en de Vandalen was niet meer houdbaar. De Romeinen konden ze niet langer buiten houden.”

Vlekken verspreid over Europa

Met het verdwijnen van de Romeinse staat in het westen van Europa – in het oosten bleef het Byzantijnse Rijk tot 1453 overeind – ontstonden nieuwe territoriale eenheden. Die waren kleiner en de grenzen deden er minder toe. „Het ging in de Middeleeuwen meer om het centrum dan om de randen van een territorium”, zegt Erik van der Vleuten. Hij is hoogleraar geschiedenis van techniek aan de Technische Universiteit Eindhoven en verzorgde in 2016 een nummer van het Journal of Modern European History over het thema ‘Borders and Frontiers in Global and Transnational History’. „Vorsten hadden bezit dat als vlekjes over de kaart van Europa verspreid was. Denk aan de hertog van Bourgondië, die land bezat van de Alpen tot de Noordzee. Wat er toe deed, waren de steden. Niet de precieze plek waar het ene gebied in het andere overging.”

In de Middeleeuwen was het belangrijkste onderscheid dat tussen stad en platteland

Helmut Walser Smith Vanderbilt University

Helmut Walser Smith bevestigt dat. Hij is hoogleraar geschiedenis aan Vanderbilt University in Nashville in de VS en publiceerde twee jaar geleden een dik boek over natievorming in Duitsland. „In de Middeleeuwen was het belangrijkste onderscheid dat tussen stad en platteland. De grens die ertoe deed was de stadsmuur: daarbinnen was je veiliger dan erbuiten.”

In Smiths boek spelen kaarten een belangrijke rol. Hoe legden de Duitsers de wereld om zich heen vast op een tweedimensionaal vlak? Dit was een hele klus, want het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie was een lappendeken van graafschappen, hertogdommen en stadstaten die op het hoogtepunt – of dieptepunt, zo je wilt – bestond uit zo’n 1.200 territoriale eenheden. Wisten mensen wel wanneer ze van het ene naar het andere stukje van deze lappendeken overstaken?

„Nee, tot in de achttiende eeuw wisten ze dat niet”, zegt Smith. „We zien in dagboeken dat reizigers noteren dat ze van de stad van de ene graaf naar de stad van de andere graaf reisden. Ze koppelden land dus aan de bezitters ervan, niet zozeer aan het fysieke territorium.”

De laatste stap is dat je die grens markeert én gaat verdedigen

Erik van der Vleuten TU Eindhoven

De graven en hertogen zelf begonnen zich vanaf de zeventiende eeuw meer te interesseren in de precieze omvang van hun land, weet Smith. „Ze lazen in Vorstenspiegels – een soort handboeken van hoe je moest heersen – dat een goede vorst markeringen neerzet aan de grenzen van zijn grondgebied. Op die manier liet je zien: bij dit beekje of dit bos begint mijn grondgebied.”

Voor kaartenmakers waren die grenzen nog niet van belang, zegt Smith. „Zij wilden vooral de afstand tussen steden goed hebben. Een kaart werd sowieso meer gebruikt om als decoratie aan de muur te hangen, dan als hulpmiddel voor onderweg. Daarvoor gebruikten mensen reisbeschrijvingen met aanwijzingen hoe ze moesten lopen.”

Grensmarkeringen hadden aanvankelijk ook weinig praktische implicaties voor reizigers, maar er waren wel al tal van plekken waar vrij verkeer van personen en goederen hinderlijk onderbroken werd: bij tolposten. Smith: „Dat waren er bijvoorbeeld veel langs de Rijn. We hebben een verslag van de bekende schilder Albrecht Dürer die in 1521 over die rivier naar Nederland reisde. Hij ergerde er zich kapot aan dat hij om de haverklap moest betalen om door te mogen reizen.”

Het meetbare landschap

De achttiende eeuw bracht de Verlichting én de wens van steeds machtiger wordende vorsten hun bezit goed in kaart te brengen. „We komen dan aan in het tijdperk van het meetbare landschap”, zegt Erik van der Vleuten. „Overal in Europa, te beginnen in Frankrijk, werden grote projecten gestart waarmee land in kaart werd gebracht. Wetenschappers ontwikkelden methodes waarmee ze nauwkeuriger dan ooit afstanden konden meten en posities konden bepalen. Als je dat kan, dan ga je op een gegeven moment ook precies vastleggen waar jouw gebied ophoudt en dat van je buurman begint. De laatste stap is dat je die grens markeert én gaat verdedigen.”

Aan het eind van de achttiende eeuw waren de meeste grote staten in Europa goed in kaart gebracht, zegt Helmut Smith. „Aartshertogin Maria Theresia van Oostenrijk liet honderden kaarten vervaardigen van haar grondgebied. En ook in het Pruisen van Frederik de Grote waren cartografen druk bezig. Het leger was belangrijk in deze landen, en dat heeft in deze ontwikkeling zeker een rol gespeeld.”

Doordat je een grens neerlegt, willen mensen daar juist overheen – bijvoorbeeld omdat er verschillen bestaan in belastingtarieven

Erik van der Vleuten TU Eindhoven

Binnen het Heilige Roomse Rijk werd grondbezit na de dood van de eigenaar vaak verdeeld onder meerdere erfgenamen, zegt Smith: „Die wilden daarna precies vastleggen welk gebied van hen was. Hier deden grenzen er dus toe en er waren speciale landmeters die hiervoor hun diensten aanboden. Zulke kaarten werden niet uitgegeven, maar je komt ze volop tegen in archieven.”

Het was in Europa tussen de zestiende en medio negentiende eeuw vrij normaal voor mensen om van land naar land te trekken. Sterker nog, zegt Smith, veel vorsten deden hun best om migranten aan te trekken. „Hoe meer inwoners een land had, hoe groter het leger was en hoe beter de economie liep. Daarom werden boeren en vaklui met allerlei voordeeltjes gelokt.”

In de loop van de negentiende eeuw kwam hier verandering in. De oorzaak: de migratiestromen waren te groot geworden. Over land en zee waren zoveel mensen onderweg dat machthebbers merkten dat ze het overzicht verloren. Smith: „Je leest in documenten uit die tijd dat mensen zich hier echt zorgen om maakten. Om deze migratie te controleren, werden de grenzen harder. Eind negentiende, begin twintigste eeuw kwam je geen land meer binnen zonder papieren.”

Grensparadox

Die duidelijke grenzen brachten weer hun eigen problemen met zich mee, zegt Erik van der Vleuten. „Er ontstond iets wat mijn collega Ad Knotter de ‘grensparadox’ noemt. Doordat je een grens neerlegt, willen mensen daar juist overheen – bijvoorbeeld omdat er verschillen bestaan in belastingtarieven. De grens wordt zo zélf de reden dat mensen op reis gaan, bijvoorbeeld om te smokkelen.”

De mensen die woonden binnen al die duidelijk afgebakende territoria ontwikkelden in de negentiende eeuw een eigen nationale identiteit. Op die manier moesten land en volk samenvallen, zegt Helmut Smith. „En daardoor werd het zo dat iemand van buiten de grens niet alleen ergens anders woonde, maar ook iemand anders wás. Dit nationalisme en de oorlogen die er in de twintigste eeuw uit voortkwamen, hebben in Europa voor keiharde landsgrenzen gezorgd, die pas na de ondergang van het communisme weer zachter zijn geworden.”

Europa probeert een bufferzone om zichzelf heen te creëren

Stephan Mols Radboud Universiteit

Het verhaal van tweeduizend jaar grenzen in Europa overziend lijkt er een belangrijke rode lijn aan te wijzen: als de migratie toeneemt – al dan niet gewapend – worden de grenzen harder. Lijken die overeenkomsten die de Romeinen sloten met volkeren direct buiten hun limes om andere barbaren tegen de houden bijvoorbeeld niet een beetje op de deals die de Europese Unie nu sluit met landen als Turkije en Tunesië?

Je moet altijd heel erg voorzichtig zijn met dat soort vergelijkingen, zegt Stephan Mols, maar „er is wel iets van een overeenkomst. De grensbewaking wordt uitbesteed aan derden en Europa probeert een bufferzone om zichzelf heen te creëren.”

Helmut Smith herinnert zich nog de gesprekken die hij rond de val van de Muur in 1989 had met mensen in Oost-Duitsland. „Ik dacht dat dit het begin was van een tijd met verdwijnende grenzen, maar mensen in de DDR dachten daar heel anders over. Die zeiden: de harde grenzen komen gewoon ergens anders te liggen. Daarin hebben ze natuurlijk gelijk gekregen. Binnen Europa kan je vrij reizen, maar de muren staan nu aan de grens van het continent.”