N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Antropologie Wat is dat eigenlijk: familie? Overal ter wereld wordt dat begrip verschillend gedefinieerd.
Knives out, een Amerikaanse speelfilm van Rian Johnson uit 2019, draait om familie. De patriarch is een rijke uitgever op leeftijd die teruggetrokken leeft in een groot landhuis. Omdat hij een zwakke gezondheid heeft en niet graag alleen is, wordt hij dagelijks verzorgd door Marta, een jonge vrouw uit Uruguay met wie hij veel praat en spelletjes doet. Met zijn vijf kinderen en hun kroost heeft hij niet veel op, want hij vindt dat zij nergens voor deugen en alleen azen op zijn fortuin. Als de oude heer plotseling overlijdt, haasten zijn kinderen zich Marta gerust te stellen: jij bent lid van deze familie en daarom zullen we voor je zorgen.
Dan wordt het testament geopend en blijkt vader alles – het bedrijf, zijn hele vermogen en het kapitale landhuis – te hebben nagelaten aan Marta. De onterfde nakomelingen zijn ineens alle bekommernis om hun ‘zusje’ vergeten en proberen haar de schuld voor vaders dood in de schoenen te schuiven. De film eindigt met een totaalshot van de kinderen en kleinkinderen die zich hebben verzameld voor het landhuis en in angst en beven opkijken naar het balkon, waar Marta in de verte staart.
Het filmverhaal is vooral een whodunit, maar behalve de schuldvraag roert het nog een andere, niet minder interessante kwestie aan. Wat is dat eigenlijk, familie? Zijn dat bloedverwanten, huisgenoten of deelgenoten aan iets anders dan huis, haard en dna?
In West-Europa en op het westelijk halfrond wordt, met kleine variaties (family, famille, famiglia), hetzelfde woord gebruikt dat is afgeleid van het Latijnse familia. Het gaat terug op het Proto-Italische famelja, wat zoveel betekent als ‘behorend tot het huishouden’. In het oude Rome stond familia voor het voltallige huishouden van de dominus, de heer des huizes, dus ook zijn inwonende gevolg, slaven en bedienden. Voor familie in de engere betekenis van ‘ouders en kinderen’ gebruikten de Romeinen domus. Dat betekent letterlijk ‘huis’, maar ook huisgezin. De hoge adel gebruikt de term ‘huis’ nog steeds voor het eigen (voor)geslacht: het Huis Habsburg, het Huis Oranje-Nassau.
Biologische grondslag
In de westerse wereld, die veel van zijn wetten en tradities ontleent aan het oude Rome, is de betekenis van ‘familie’ verengd tot bloed- en aanverwanten. Toch noemen wij, hedendaagse westerlingen met ons geïndividualiseerde, biologische wereldbeeld, ook relaties die niet het gevolg zijn van voortplanting ‘familie’. Soms doen we dat overdrachtelijk – ‘geestverwanten’, ‘broeders en zusters in het geloof’ – soms formeel-juridisch, bij adoptie.
In de antropologie, de wetenschap die zich bezighoudt met de diversiteit van menselijke samenlevingsvormen en culturen, worden begrippen gebruikt die universeel toepasbaar zijn. ‘Familie’, een westerse notie, is dat niet. Antropologen geven de voorkeur aan ‘verwantschap’.
Over verwantschapsbanden wordt in de wereld heel verschillend gedacht, maar in veel gevallen zullen mensen die elkaar als verwanten beschouwen dna delen. Op die biologische grondslag worden heel uiteenlopende sociale systemen opgetrokken. Termen die worden gebruikt voor verwanten wijken dikwijls af van westerse equivalenten. Zo gebruiken Polynesische kinderen van Hawaï dezelfde termen – ‘vader’ en ‘moeder’ – voor hun ouders en voor hun ooms en tantes. Neven en nichten gelden als ‘broers’ en ‘zusters’. Als bij de Inuit van Groenland een pasgeboren zoon wordt vernoemd naar de overleden grootvader van moederskant gaat hij zijn moeder aanspreken als ‘dochter’, haar man (zijn vader) als ‘echtgenoot van dochter’ en zijn grootmoeder als ‘echtgenote’.
Uit deze voorbeelden blijkt dat verwantschapstermen geen afspiegeling zijn van biologische banden. Verwantschap is namelijk, behalve een genealogisch gegeven (afstamming), ook een sociale constructie. De Amerikaanse antropoloog Marshall Sahlins formuleerde het zo: „Iedere relatie die het gevolg is van voortplanting of afstamming kan ook postnataal met een daartoe geëigende culturele handeling tot stand worden gebracht.” Het is maar wat de gemeenschap vindt en hoe zij een en ander ritueel en juridisch vorm geeft. Verwantschap (‘familie’), zegt Sahlins, is geen biologisch maar een cultureel verschijnsel.
Fictieve verwantschapsbanden
Een eeuw lang etnologisch onderzoek heeft laten zien dat gemeenschappen overal ter wereld ‘verwantschap’ verschillend definiëren. Toch is het een universeel verschijnsel dat ook niet-(bloed)verwanten ertoe worden gerekend. In onze ogen fictieve verwantschapsbanden worden wel degelijk als echt ervaren. Het gedrag en de gevoelens die hierbij een rol spelen zijn dezelfde als bij biologische familiebanden. Sterker nog: geconstrueerde verwantschapsrelaties hebben vaak de voorkeur boven biologische banden. Tijdens het leven gesloten broederschappen kunnen vaak hechter zijn dan banden tussen geboren broers.
Er zijn allerlei manieren om een verwantschapsrelatie te construeren: veronderstelde reïncarnatie, adoptie of naamgeving. En er zijn allerlei motieven: omdat twee kinderen op dezelfde dag geboren worden, omdat mensen samenwerken, voedsel delen, van dezelfde grond of uit dezelfde haard eten, in hetzelfde huis wonen, dezelfde herinneringen delen of hetzelfde leed hebben doorgemaakt.
De antropologische literatuur staat vol met voorbeelden van geconstrueerde verwantschap. Twee Inuit die samen dagen doorbrachten in een op drift geraakte kano op een wilde zee, waren voortaan broers. De Korowai van westelijk Nieuw-Guinea gebruiken tegenover vreemden al aanspreekvormen voor verwanten als ze met hen in een geanimeerd gesprek verwikkeld raken. De Maori van Nieuw-Zeeland kennen een oud verhaal waarin twee broers gescheiden opgroeien. Later in hun leven brengt, door een noodlottig toeval, de een de ander om. In de moraal van het verhaal speelt hun broer-zijn een ondergeschikte rol. Bloedverwantschap is voor de Maori als een tekening in onzichtbare inkt: hij moet eerst zichtbaar worden gemaakt door samen te leven.
In de meeste samenlevingen wordt verwantschap geassocieerd met voortplanting, maar de voorstellingen daarvan lopen nogal uiteen. In 1929 vroeg de Pools-Britse antropoloog Bronislaw Malinowksi aan een bewoner van de Trobriand-Eilanden bij Nieuw-Guinea of hij niet boos was dat zijn vrouw een kind had gebaard terwijl hij twee jaar was weggeweest. De man begreep de vraag niet. Volgens Trobrianders speelt de man geen rol bij de voortplanting. Kinderen komen van voorouderlijke geesten die drijven op zee; zij bevruchten vrouwen van de eigen matrilineaire clan bij het baden. Alles wat de man kan doen is de weg openen waarlangs een kind tevoorschijn kan komen.
Terwijl de Trobrianders het biologische vaderschap ontkennen – en daar in het verleden felle debatten over voerden met missionarissen – beschouwen zij het sociale vaderschap als heel belangrijk. De mannelijke partner van een vrouw is een ‘vreemdeling’ voor haar kinderen, maar feitelijk is hij hun verzorger, beschermer en vertrouweling. Hij heeft een groot aandeel in hun opvoeding en geeft hun van alles, zelfs ten koste van de kinderen van zijn zuster, die in dit matrilineaire systeem zijn wettige erfgenamen zijn.
Verschillen van opvatting over wat ‘familie’ is en wie er deel van uitmaken zijn er dus volop. Eenzelfde variatie zien we bij de samenstelling van huishoudens. Een huishouden is de sociale eenheid die niet alleen samenleeft, maar ook de werkzaamheden organiseert die nodig zijn om in de voeding, kleding en het onderdak van de leden te voorzien. Als we het brede scala aan typen huishoudens dat antropologen hebben beschreven wat vereenvoudigen kunnen we vier samenlevingsvormen onderscheiden. Hieronder volgen eerst de minst vertrouwde en daarna de meest bekende.
Knollen, noten en vruchten
Jagers en verzamelaars leven vanouds in zwerfgroepen van tientallen mensen – mannen, vrouwen en kinderen – die samen rondtrekken in een territorium. De meeste leden zijn onderling verwant en mannen en vrouwen gaan alleen relaties aan buiten de groep. Jagers en verzamelaars zijn afhankelijk van naaste verwanten bij de jacht, de inzameling van knollen, noten en vruchten en bij de kinderzorg. Ze geven er dan ook de voorkeur aan om dicht bij broers, zusters, ouders en grootouders te leven. Die voorkeur bestaat bij beide partners; er wordt dan ook regelmatig overgestoken van de ene naar de andere verwantengroep.
Als een vrouw op punt van bevallen staat, is ze het liefst in de buurt van haar moeder en/of zusters. Terwijl de man graag op jacht gaat met zijn mannelijke verwanten. In zwerfgroepen leven man en vrouw dus samen met familieleden van de partner. Beide seksen hebben evenveel invloed op de keuze van de groep waarbij zij zich aansluiten, wat niet het geval is in door mannen gedomineerde samenlevingen als die van herders, tuinbouwers en boeren. Zwerfgroepen vinden we onder meer bij de !Kung San (‘Bosjesmannen’) van de Kalahari, de Hadza van Tanzania, de Agta van de Filippijnen en de Aboriginals in verschillende delen van Australië.
Clans in een groot huis
Ook in niet-westerse gemeenschappen die leven van nomadische veeteelt of tuinbouw is verwantschap het voornaamste principe van sociale organisatie. Dat komt sterk naar voren in wat antropologen het bloedverwante familietype noemen. Daarin leven clans, de nakomelingen van één voorvader of voormoeder – afhankelijk van de gehanteerde afstammingslijn – samen in een groot huis. Een voorbeeld is het familiestelsel van de Minangkabau, een volk in de hooglanden van West-Sumatra. Zij zijn met 4,2 miljoen mensen de grootste matrilineaire gemeenschap ter wereld. Eigendom, de familienaam en landbouwgrond gaan over van moeder op dochter.
Elke clan heeft een voorouderhuis waarin pubermeisjes een slaapafdeling hebben. Een jongen slaapt in het ‘mannenhuis’ tot hij trouwt en bij zijn vrouw gaat slapen. Die krijgt na haar huwelijk een eigen kamer in het familiehuis. Overdag zijn mannen actieve leden van hun eigen voorouderlijke huishouding, waar zij werken, eten en hun eigen plichten hebben. Een vrouw kan een man de bons geven door zijn bezittingen uit haar kamer te verwijderen. Hun kinderen groeien steeds op als leden van haar huishouding. Een man is niet verantwoordelijk voor zijn eigen kinderen, maar voor de kinderen die zijn zusters en andere vrouwelijke leden van zijn huishouding ter wereld brengen.
Herkenbaarder voor westerlingen is de extended family. Dit type huishouden wordt zo aangeduid omdat hierin meer verwanten samenleven dan alleen ouders en kinderen. Deze vorm kan ontstaan doordat een vader of moeder intrekt bij zijn of haar kind(-eren) wanneer hij of zij hulpbehoevend wordt. Ook kan een dochter na te zijn getrouwd samen met partner en kinderen bij haar ouders blijven wonen en de zorg voor hen op zich nemen. In zo’n geval erft het zorgende kind naast een aandeel in grond en roerend goed vaak het huis. In een uitgebreide familie telt het huishouden drie generaties.
In een traditionele plattelandsgemeenschap, waar de landbouw nog niet is gemechaniseerd, hebben uitgebreide huishoudens een economisch voordeel. Broers en zussen en hun grotere kinderen werken mee op het land, terwijl de grootouders voor de kleintjes zorgen. In geïndustrialiseerde, verstedelijkte samenlevingen maken dergelijke huishoudens geleidelijk plaats voor de vierde, meest elementaire vorm van ‘familie’: het kerngezin. Dat bestaat alleen uit ouders en hun kinderen. Wereldwijd is dit type in opmars, vooral omdat de economische noodzaak voor samengestelde huishoudens wegvalt en de zorg voor kinderen en bejaarden wordt georganiseerd buiten het kerngezin.
In een verstedelijkte samenleving is de economische activiteit meestal ruimtelijk gescheiden van het huishouden, zeker wanneer het familiebedrijfje, zoals werkplaats of winkel, wordt verdrongen door grootschalige productie of supermarktketens. Samengestelde huishoudtypes zijn niet verdwenen, maar wel op hun retour. Zo worden de grote familiehuizen in West-Sumatra niet langer dag in dag uit bewoond, maar komen de uitgezwermde leden van de clan er alleen nog samen voor ceremonies, bijvoorbeeld bij huwelijken en begrafenissen.
Rest de vraag hoe familie- of verwantschapsbanden worden gewaardeerd. In niet-westerse samenlevingen staan ze hoog aangeschreven en is verwantschap het voornaamste organisatieprincipe, zowel economisch als politiek. Wanneer iemand wil samenwerken wendt hij zich in de eerste plaats tot verwanten. Migranten kiezen vaak een familielid in den vreemde als eerste bestemming. De familieband wekt vertrouwen in een vreemde en als vijandig ervaren omgeving. Dat vertrouwen heeft een morele grondslag; de opvatting dat je een familielid niet laat vallen.
Verschillen in waardering
In het Westen leven ambivalente opvattingen over de rol van familiebanden, en de verschillen in waardering zijn milieugebonden. Op het platteland en in stedelijke volksbuurten geldt ‘familie’ als een beschermende buffer bij economische tegenslagen en ongelukken. In zulke gevallen wordt vaak het eerst een beroep gedaan op broers en zusters. Familieleden trekken tegenover de buitenwereld over het algemeen één lijn. Wijkagenten zijn ermee vertrouwd dat zij, wanneer zij worden geroepen vanwege een familieruzie, bij het aanbellen een gesloten front tegenover zich vinden.
In de hogere burgerij en in adellijke kringen zijn familiebanden ook belangrijk, maar om een andere reden. Zij zijn bepalend voor het recht op overerving en, in familiebedrijven en vorstenhuizen, voor opvolging in machtsposities. Familie is niet zozeer een verdedigingslinie tegenover een vijandige buitenwereld, maar garandeert behoud van macht en rijkdom. Westerse samenlevingen oordelen over het algemeen negatief wanneer politici familieleden in hoge functies benoemen of lucratieve opdrachten gunnen. Een dergelijke bevoordeling van verwanten geldt als nepotisme. Dat is niet bij wet verboden, maar staat in een kwade reuk.
Illustraties Jesse Ceelen