Toen Manmohan Singh begin 2014 tijdens een spaarzame interactie met journalisten werd gevraagd wat hij dacht dat zijn nalatenschap zou zijn, hoefde de Indiase premier niet lang na te denken. „Ik geloof oprecht”, antwoordde de donderdag op 92-jarige leeftijd overleden Singh, „dat de geschiedenis mij vriendelijker zal beoordelen dan de hedendaagse pers”.
Singhs woorden waren op dat moment meer hoop dan profetie. Niet alleen bij journalisten was de liefde bekoeld voor de stille technocraat die India begin jaren negentig door haar hevigste economische crisis ooit sleurde. Een reeks corruptieschandalen, een sputterende economie en stijgende inflatie hadden de herinnering daaraan vertroebeld.
Eigenschappen die Singh eerder populair maakten – zijn timiditeit, bescheidenheid – werden hem nu aangerekend. Singh was besluiteloos en het ontbrak hem aan regie. ‘Dr Dolittle’, noemde weekblad India Today hem op haar cover. Time Magazine ging verder en doopte hem ‘The Underachiever’. De man die beneden verwachtingen presteerde.
De zeldzame persconferentie, Singhs derde in tien jaar als premier, was in zekere zin een capitulatie. Singh verkondigde dat hij niet aanbleef voor een derde termijn, mocht zijn Congrespartij weer winnen. Hij maakte plaats voor Rahul Gandhi, jongste telg uit de dynastie die India decennialang regeerde en aan wiens schaduw Singh zich nooit volledig kon ontworstelen.
Zover kwam het niet. Singhs Congrespartij werd bij de verkiezingen enkele maanden later genadeloos verslagen door een man die in vrijwel alles zijn tegenpool vormde: Narendra Modi, een geboren orator met een diepe, zware basstem en autoritaire trekjes.
Lees ook
India blijft voorlopig geloven in Narendra Modi
Het was een treurige aftocht voor iemand wiens beleid miljoenen Indiërs uit de armoede hielp. Maar Singh, die zelf in relatieve armoede opgroeide, was altijd meer bureaucraat dan politicus. Een econoom die dankzij beurzen studeerde aan Cambridge University en Oxford, voor de Verenigde Naties werkte en daarna opklom binnen de Indiase ambtenarij.
Hemelsblauwe tulband
Singh, een Sikh wiens hemelsblauwe tulband zijn handelsmerk werd, werd geboren op 26 september 1932 in Gah, een dorp in het westen van Punjab dat nu in Pakistan ligt. In de vroege zomer van 1947 vluchtte het gezin naar Amritsar: Singhs vader voorvoelde het bloedvergieten dat niet lang daarna met de opdeling van Pakistan en India volgde.
Het is een episode waar de gereserveerde Singh weinig over deelde. Praten over zijn persoonlijke leven vond hij niet nodig, het ging om zijn werk. En daarin excelleerde Singh. Hij bekleedde vrijwel iedere belangrijke economische functie in India, van adviseur van toenmalig premier Indira Gandhi tot gouverneur van de Centrale Bank.
De rol die hem zou definiëren, volgde in 1991. „Accidental”, zou Singh daarover later zeggen. Onbedoeld. Want eigenlijk was iemand anders gevraagd voor de post van minister van Financiën. Maar toen die bedankte, rinkelde de telefoon van de toen 58-jarige Singh.
Het was een tijd waarin de wereldorde werd opgeschud door de val van het communisme en de Golfoorlog. India had ondertussen haar eigen trauma te verwerken na de dood van Rajiv Gandhi, de premierskandidaat van de Congrespartij die net als zijn moeder Indira werd vermoord. En dan stond het land ook nog eens aan de rand van een faillissement.
Mede door de plots gerezen olieprijzen had India net genoeg reserves om nog twee weken grondstoffen en voedsel te kunnen invoeren. De nood was zo hoog dat de regering een groot deel van haar goudreserves naar banken in Zwitserland en Londen verscheepte om honderden miljoenen aan leningen los te kunnen krijgen. Het was niet genoeg.
Als nieuwbakken minister deed Singh het onmogelijke: hij brak India’s socialistische planeconomie open. Singh devalueerde de roepie, verlaagde importtarieven, opende de deur voor buitenlandse investeringen en zette het einde in van de Licence Raj, het rigide vergunningenstelsel dat fabrikanten voorschreef wat ze mochten produceren.
Economische supermacht
In zijn maiden speech voor het parlement verklaarde hij zijn einddoel met de woorden van de Franse schrijver Victor Hugo: „Er is geen macht op aarde die een idee kan stoppen waarvan de tijd is gekomen.” Dat idee, aldus Singh, was een India dat als economische supermacht haar plek op het wereldtoneel ging opeisen. „India is klaarwakker.”
Wat volgde was een economische boom met groeicijfers van 8 tot 9 procent. Niet zo gek dat de financiële markten enthousiast reageerden toen Singh in 2009 door zijn partij naar voren werd geschoven als premier, de eerste Sikh ooit. Onbedoeld, opnieuw: eigenlijk was die rol voor Sonia Gandhi, weduwe van Rajiv en leider van de Congrespartij.
Zij besloot anders, mede na aanvallen op haar Italiaans-katholieke afkomst. Singh was een veilig alternatief. Gerespecteerd, deskundig, maar zonder een politieke achterban die hem te invloedrijk zou maken (hij stelde zich eenmaal verkiesbaar en verloor).
„Ik ben maar een klein persoon die in deze grote stoel is gezet”, omschreef Singh het zelf in een interview met de Amerikaanse journalist Charlie Rose.
Het resultaat was een verwarrende dynamiek, waarbij Gandhi vanuit de coulissen aan de touwtjes bleef trekken. Dat was te zien in het beleid, met Singhs pragmatische stempel op verdere liberalisering en privatisering en die van de socialistische Gandhi op ambitieuze welzijnsprogramma’s als werkverschaffing voor de armen.
Singhs grootste succes in zijn eerste termijn was het sluiten van een nucleaire deal met de Verenigde Staten. Het bracht zijn regering bijna ten val, met de Communistische Partij die zich uit hun coalitie terugtrok. Maar Singh overleefde. Sterker: de Congrespartij werd niet lang daarna herkozen met een nog groter mandaat.
Smetteloze Singh
Daarna ging het snel mis. Corruptieschandaal na corruptieschandaal kwam aan het licht. Verdoezelde fondsen voor de Commonwealth Games, smeergeld in ruil voor goedkope licenties voor 2G-netwerken en de toewijzingen voor de winning van steenkool. Zelfs de tot dan toe smetteloze Singh, die minister van Kolen was, raakte hierbij betrokken.
Ondertussen zakt de economie in en werden de scheuren tussen hem en Sonia Gandhi zichtbaar. De vriendelijke premier begon een norse, futloze indruk te maken. In plaats van de kritiek te temperen en op te treden tegen zijn corrupte ministers, hulde Singh zich in zwijgen of wees beschuldigend naar anderen. Het werd hem niet vergeven.
Na zijn premierschap bleef Singh, de tachtig reeds gepasseerd en al meerdere hartoperaties ondergaan, lid van het Indiase Hogerhuis. Zijn onwil met journalisten te praten, schoof hij de laatste jaren opzij om te waarschuwen voor het in zijn ogen gevaarlijke beleid van de regering-Modi. „Onze plek op het wereldtoneel staat op het spel”, schreef hij in The Hindu.
De plek waarmee Singh hoopte, zo vertelde hij destijds aan journalist Charlie Rose, dat hij een „voetnoot in India’s lange geschiedenis” had verdiend.