Zelfs in deze lijdenstijd lijkt verlies geen pijn te doen

Column Lijden en pijn leveren in onze talkshowdemocratie geen goed beeld op, constateert Beatrice de Graaf. Van verdrietige momenten gaat elke spindoctor griezelen.

Beatrice de Graaf

Waar is het lijden in de politiek? Er wordt gesproken over ‘morrende burgers’. Over het ‘onbehagen buiten de Randstad’. Het gaat over politici die de ‘pijn in de provincie’ komen voelen, tijdens een bakje koffie bij de boer op bezoek. Maar nadat de stemmen zijn geteld, gaat het toch vooral over de ‘monsterzege’ van de BBB. Het kabinet kreeg een ‘tik op de vingers’, er was wat ‘droefheid’, maar de zittende ministers gaan vooral beter luisteren. Maar waar is de pijn? In het bijzonder de pijn van de politici zelf?

We zitten nota bene midden in de zogeheten veertigdagentijd, de lijdenstijd die aan Pasen voorafgaat. Maar het lijkt wel alsof lijden geen emotie, geen gesteldheid is die politiek zoden aan de dijk zet. Was er één bewindspersoon, één bestuurder die gewoon openlijk toegaf dat ze onder het verlies leed? Dat het afzien was en pijn deed? Dat ze er buikpijn van kreeg en het misschien wel had uitgesnikt van frustratie – al dat geflyer, al die zaaltjes, en wat had het opgeleverd. Ik zag die tranen niet. Een verdrietig tweetje van CDA-Kamerlid Derk Boswijk kwam daar nog het meest bij in de buurt.

Moet dat dan? Nou, onze dramademocratie druipt van de goedkope emotie, dus aan valse sensatie is er weinig nood. Maar waarom is er te midden van al die emoties niet wat meer ruimte voor het leed dat politiek ook is? Met filosofen als Nussbaum en Ricoeur moeten we erkennen dat verantwoordelijkheid nemen niet transactioneel is, maar een waarde op zichzelf. Je doet altijd meer dan je ervoor terugkrijgt.

Er kwam ergens een overwinningsdansje voorbij. Maar die pasjes werden in een roes gezet die slechts kort duurt.

Rampen en ongelukken

Ze deden me toch denken aan een dans van totaal andere aard. Samen met collega’s Rina Knoeff, Lotte Jensen en Catrien Santing schreef ik een tijdje geleden een paper over de omgang met crises in het verleden, met rampen, ongelukken, maar ook met politieke crises. In voorbije eeuwen werden crises niet alleen als managementuitdaging, beheersingsprobleem of politiek afrekenmoment gezien.

Dat was ook noodgedwongen. Want als de pest, de cholera, oorlog, overstromingen of aardbevingen hadden toegeslagen, was de ellende zo groot, dat die vaak alleen nog maar cultureel en spiritueel verwerkt kon worden. Dan werd er gezongen, gedicht, geschilderd. En gedanst dus. Zoals op de houtsnede van Alfred Rethel, uit 1851. Daar is de dood afgebeeld als een in mantel gehuld skelet dat op een van mensenbeenderen gemaakte viool een deuntje begint te spelen en daarmee een gemaskerd bal verstoort. Rethel droeg zijn tekening op aan de duizenden die tijdens de choleragolven van 1831-1832 en 1848-1849 waren geveld. Maar zijn beeldtaal was veel ouder. De ‘danse macabre’ (door Saint-Saëns in 1872 zo meeslepend op muziek gezet) kwam als metafoor en afbeelding tijdens de door de pest geteisterde Middeleeuwen in zwang. De kunstenaar Notke maakte rond 1463 in de Mariakerk van Lübeck een 30 meter lang schilderij van een rijdans waarin iedereen, jong en oud, arm en rijk, bedelaar, domheer, monnik of ridder, met elkaar in de Dans des Doods verbonden was . Als de crisis uitbrak, begon de dood zijn deuntje te spelen en werd iedereen meegesleept. Of je wilde of niet.

De kracht van de metafoor was tweeledig: de dood was een gelijkmaker, iedereen werd erdoor geraakt. En de dood was een beproeving. Wie ben je in crisistijd? En vooral: wie ben je voor de ander in crisistijd? Want bij de Ars Moriendi, de omgang met de dood, hoorde de leer van de barmhartigheid. Want alleen zo doe je recht aan de morele verplichting om in het aangezicht van crisis en dood solidair te zijn, en elkaar te helpen, elkaar in die dans vast te houden. En om daarmee je eigen ziel te sterken, in het ondermaanse, of voor de eeuwigheid.

De dans des doods

Kortom, tot ver in de 19de eeuw, en in de verbeelding en verdichting ook nog tot in de onze, wist de mens wat de dans des doods inhield. Het leven was crisis, en crisis ging met lijden gepaard. En aan dat lijden kon je je niet onttrekken. Zeker niet als je je verantwoordelijkheid nam. De vraag was vooral: hoe verhield je je tot dat lijden, en tot de lijdende medemens?

Nu ga ik niet beweren dat de verkiezingen van de Provinciale Staten een echte crisis waren. Of dat ze een doodsdans inluidden (nee, geen grapjes over sommige partijen).

Maar lijden en pijn – écht lijden en échte pijn, niet de ‘ik voel uw pijn’-pijn – leveren paradoxaal genoeg in onze talkshowdemocratie geen goed beeld op. Van ‘dompers’, depressieve, verdrietige momenten waarin een politicus zichtbaar met tegenslag worstelt, gaat elke spindoctor griezelen. Met ‘blame avoidance’ als performance-indicator nummer 1 lijkt ook het zichtbaar en authentiek tonen van tekort, spijt, of pijn uit de politieke arena verdwenen.

Daarom zien we alleen verliezers die zich krampachtig ‘tevreden’ tonen. En overwinnaars die een dansje mogen doen en alle problemen wegwuiven, ‘komt goed!’.

Maar dat is niet wat de Dans des Doods ons leert. Als het crisis is, als het tegenzit, doet het pijn, voor iedereen. Echte verantwoordelijkheid nemen kost wat. Dan komt het er op aan dat je het leed erkent, er niet voor wegrent of eroverheen bluft. Je eigen leed, en dat van de ander, of dat nu leed in de stad is of in de provincie. Een goede politicus, dat is iemand die alles geeft voor zijn kiezer, het publieke belang wil dienen, en die toegeeft dat dat pijn doet. En een goede kiezer, die gaat niet alleen voor de winnaar.

Beatrice de Graaf is hoogleraar geschiedenis van de internationale betrekkingen in Utrecht.