Lopend door Almere houdt Jacqueline Tellinga stil bij een talud. De strook schuin aflopend gras tussen het fietspad en water is zo’n vijftien meter breed. Er liggen hondendrollen en een putdeksel. Je zou het als voorbijganger niet zeggen, maar op de grasstrook is een experiment bezig.
Als alles goed gaat, staan er binnen nu en een jaar acht woningen. En het is niet een projectontwikkelaar, maar een groep Almeerders uit de naastgelegen Kruidenwijk die de plannen maken – en er uiteindelijk ook zelf gaan wonen. Met hulp van de gemeente Almere, die hen wegwijs maakt in het doorlopen van de procedures, ontwikkelen ze het stukje gras tot een bouwkavel.
Tellinga is namens de gemeente de projectleider van de pilot Bouwen door de Buurt. „Dit stukje gemeentegroen is voor een ontwikkelaar vanwege de kleine omvang niet interessant. Maar voor de toekomstige bewoners wel – ze hebben het zelf gevonden en kunnen er nu hun eigen betaalbare woning bouwen.”
Woonexperimenten als deze dragen bij aan het oplossen van de problemen die op Nederland afkomen de komende decennia, is de afgelopen jaren geregeld de conclusie van woningmarktonderzoekers en experts. Vergrijzing, klimaatverandering en migratie, kortom: een oplopend gevecht om ruimte in een dichtbevolkt land.
Veel van deze problemen zullen samenkomen, én misschien ook wel kunnen worden opgelost, bij de manier waarop Nederlanders wonen. De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 constateerde begin dit jaar dat er dringend een „nieuwe woon- en bouwcultuur” nodig is. Een rapport van de TU Delft, Ruimte voor wonen, concludeerde begin deze maand dat er sterke behoefte is aan een grotere diversiteit aan huizen en woonvormen, „die passen bij de uiteenlopende manieren waarop mensen in Nederland willen leven en samenwonen”.
Wie nu om zich heen kijkt, ziet vooral appartementencomplexen en rijtjeshuizen. Terwijl er zoveel meer opties zouden kúnnen zijn. Gemeenschappelijk wonen in hofjes met gedeelde binnentuinen en gezamenlijke ruimtes. ‘Kangoeroe-woningen’ voor meerdere generaties, met verschillende ingangen. Duurzame, ‘off the grid’-woningen, tiny houses. Architect en voormalig Rijksbouwmeester Floris Alkemade constateerde recent in NRC: „Nederland beschikte in de Middeleeuwen over meer woonvormen dan nu.”
Onder druk van de wooncrisis dreigen huizen nog eenvormiger te worden. Hugo de Jonge, demissionair minister van Volkshuisvesting (CDA), wil dat er in hoog tempo wordt bijgebouwd: een miljoen extra woningen tot en met 2030. Dat maakt dat experimenteren niet altijd de hoogste prioriteit krijgt. In de tekeningen bij nieuwbouwwijken is het huis-met-voor-en-achtertuin dominant, net als het appartementencomplex in de steden.
Wíllen Nederlanders wel anders wonen? Elke drie jaar worden de woonwensen van Nederlanders gepeild in een grote enquête voor het CBS en het ministerie van Binnenlandse Zaken. In het laatste onderzoek uit 2021 vulde 6 procent van de ondervraagden met een verhuiswens in op zoek te zijn naar een ‘ander soort woning’. Dat wil vooral zeggen: niet in een flat, rijtjeswoning, boerderij of woning boven een winkel. Welke woonvormen de respondenten precies zoeken, valt aan de data verder niet af te lezen. Het onderzoek laat wel zien dat met name ouderen met een verhuiswens vanwege hun zorgvraag op zoek zijn naar woningen met gedeelde voorzieningen, en jongeren tussen de 17 en 24 jaar op zoek zijn naar kamers.
Onderzoeker Darinka Czischke van de TU Delft denkt dat dit voor een belangrijk deel een kip-eiverhaal is: zonder aanbod, ook geen vraag. Ze wijst onder meer op de lange wachtlijsten voor ‘knarrenhoven’, een gemeenschappelijke woonvorm voor senioren die de afgelopen jaren aan bekendheid wint. Tienduizenden mensen hebben zich daar al op een wachtlijst voor ingeschreven, terwijl het aanbod slechts enkele honderden huizen is. „Het verlangen naar gemeenschapszin groeit”, zegt Czischke. „Er zijn daarnaast door klimaatverandering veel mensen op zoek naar duurzamere woonvormen waarbij ze ook echt een stapje verder willen gaan.” Harde cijfers ontbreken omdat woonwensen veranderlijk zijn, afhankelijk van het aanbod, en dus moeilijk te meten zijn, zegt ze.
Maar Czischke wijst erop dan in landen die cultureel en demografisch op Nederland lijken, al veel meer woonvormen bestaan. In Denemarken is de laatste decennia vanuit zowel landelijke als lokale overheden gewerkt aan meer gezamenlijk wonen, voor jong en oud, met bijvoorbeeld kleinere individuele woonruimtes, en grotere gedeelde (buiten-)ruimtes. „Gezamenlijk wonen, wat in het Deens bofællesskab heet, is daar een veel groter onderdeel van de wooncultuur dan hier.” Ongeveer een derde van de nieuwe woningen in Kopenhagen valt in de categorie co-housing, waarbij bewoners huiskamers of tuinen delen.
Experimenten zijn afhankelijk van financiering. Dat banken in Nederland tot nu toe huiverig zijn om aan gemeenschappelijke projecten hypotheken te verstrekken, helpt niet mee. Ulf Hackauf, coördinator en auteur van het recente TU Delft-rapport ziet dat dat in Duitsland anders is. „Daar heb je veel meer Baugruppen, bewonersinitiatieven die samen alternatieve woonvormen bouwen.” Duitse banken zijn daar beter op ingespeeld dan hier, verstrekken daar wél hypotheken.
In Nederland wordt er op kleine schaal geëxperimenteerd, maar ligt bij woningcorporaties, beleggers en banken de focus sterk op de woonvormen die we al kennen.
Misschien moeten Nederlanders gewoon wennen aan de nieuwe realiteit van de woningmarkt: dat er enorme schaarste is, en dat het ideaalplaatje dat veel mensen hebben niet meer realistisch is. Nederlanders wonen volgens het CBS met gemiddeld 53 vierkante meter per persoon relatief royaal; in Europa hoort Nederland tot de landen waar mensen het grootst wonen. In veel experimentele woonconcepten leveren bewoners individuele meters in voor meer gezamenlijke ruimtes.
Het blijkt lastig om de bestaande patronen te doorbreken, maar wederom: ligt het aan de vraag of aan het aanbod? „We zien óók dat ouderen die op zich wel willen doorstromen naar kleinere huizen, blijven zitten omdat er geen aanbod is”, zegt Hackauf.
Volgens hem loont het om te kijken naar wereldsteden met weinig ruimte, zoals Hong Kong. Daar hebben veel appartementengebouwen kleine individuele woonruimte, maar wel gedeelde function rooms, voor als er gasten blijven slapen of als bewoners een borrel geven bijvoorbeeld. Je zou nieuwe gebouwen bijvoorbeeld ook zó kunnen bouwen dat ruimtes makkelijker van functie kunnen wisselen, zodat ze flexibeler zijn en beter zijn aan te passen aan de veranderende leefsituatie van de bewoners.
De overheid speelt een belangrijke rol in het al dan niet slagen van woonexperimenten. Veel experimenten lopen spaak omdat het jaren kost om zaken zoals vergunningen en grondaankoop te regelen. Het maakt experimenteren ingewikkeld, tijdrovend en duur. Het begint al met het eigenaarschap van de grond. Want wie de grond bezit, kan besluiten wat en hoe er gebouwd wordt. Veel grote projectontwikkelaars hebben grond in bezit waar ze woningbouw verwachten. Die grond is vaak duur aangekocht, en wat er komt te staan, moet renderen.
Experimenteren op dure grond is voor veel ontwikkelaars te risicovol, ziet ook Jacqueline Tellinga in Almere. „Welke ontwikkelaar gaat meewerken aan een woonconcept dat nog niet bewezen is?”
Van groen naar wonen
Ook voor de groenstrook waar nu nog hondenpoep ligt, moeten de toekomstige bewoners de volledige vergunningsprocedure doorlopen. Ze moeten zelf een voorstel opstellen om af te wijken van het bestemmingsplan, zodat het stukje gras een woonbestemming krijgt. Voor de planologische vergunning moeten de initiatiefnemers rapporten over stikstof, flora en fauna regelen, en een inspraakmiddag voor buurtbewoners organiseren.
Extra complicatie is dat er voor de groenstrook richtlijnen gelden voor het geval er hoogwater optreedt en het talud moet kunnen volstromen met water.
„Ons land is dichtgeplakt met beleid en bestemmingsplannen, waardoor we één grote status quo zijn geworden”, zegt Tellinga. „Dat biedt grote voordelen, zoals rechtszekerheid en bescherming voor bedrijven, planten en dieren. Maar zodra je iets wilt bouwen dat net buiten dat status quo ligt, moet je van goeden huize komen om dat voor elkaar te krijgen.”
Ze legt een dikke bundel papieren op tafel. Het zijn gemeentelijke nota’s, beleidsstukken, onderzoeken, rapporten. „Dit is allemaal nodig, veel te veel voor een individu om te regelen.” Experimenteel wonen lukt in Nederland alleen als je heel veel geduld, heel veel tijd, en heel veel doorzettingsvermogen hebt.
ZwolleAahof
‘Er wordt hier regelmatig een dansje gedaan’, zegt Marijke Langenbach (75) terwijl ze koffie zet in het Hofhuys, een gemeenschappelijk gebouw in het Aahof in Zwolle, het eerste ‘Knarrenhof’ van Nederland. Er hangt een foto-expositie van een lokale fotograaf aan de muur, een enorm tv-scherm met stoelen staat klaar voor een filmavondje. In totaal staan er 48 woningen rondom dit gemeenschappelijke gebouw, het is nieuwbouw, maar in de stijl van een middeleeuws hofje: relatief kleine huizen, een groene gemeenschappelijke binnentuin, met aangrenzend de tuintjes van de bewoners. Helemaal omsloten, autovrij en rustig.
Bedenker Peter Prak (57) schuift aan om de kern van het idee uit te leggen: „Dat is het creëren van gemeenschappen, noaberschap zoals we het hier noemen.” Ruim twaalf jaar geleden bedacht hij het knarrenhof, omdat hij zag dat door vergrijzing woonwensen aan het veranderen waren. „En door het dreigende zorginfarct. Een oplossing is dat je toch een beetje op je naasten, je buren let.”
Het idee slaat aan: er zijn nu negen knarrenhoven. Nummer tien en elf worden dit jaar opgeleverd, en dat kan de komende jaren oplopen tot twintig à dertig knarrenhoven, hoopt Prak, ook in de Randstad. Intussen zijn ook enigszins vergelijkbare concepten in opkomst, zoals het zogeheten ‘ubuntu-wonen’ en ‘erfdelen’, al gaat de realisatie daarvan doorgaans traag. De vraag is veel groter dan het aanbod: er staan volgens Prak ruim 47.000 mensen geïnteresseerden ingeschreven.